Carel Peeters over Het straatjongensboek, een trouvaille uit het archief met foto's van kinderen in een oud, grimmig Amsterdams paradijs.
Door Carel Peeters
De Franse fotograaf Robert Doisneau (die van De Kus op het plein voor het stadhuis van Parijs) noemde zijn boek over jongens in de grote stad in 1956 Gosses de Paris. De Nederlandse fotograaf Oscar van Alphen nam het in 1958 ruimer, hij noemde zijn boek Kinderen in de grote stad. Het zijn allebei adequate titels, maar nazoemen doen ze niet.
Dat is wel anders met Het straatjongensboek, het boek dat de Amsterdamse fotograaf Philip Mechanicus begin jaren zestig had willen maken van de foto’s die hij nam in de Amsterdamse Jodenbuurt rond het Waterlooplein, een buurt die toen totaal in verval was door de oorlog, maar waar kinderen zich een grimmig paradijs creëerden omdat ze er konden doen wat ze wilden. Hij had zelf in die buurt gewoond. Voor dat boek vond hij toen geen gehoor bij uitgevers omdat er al een dergelijk boek was: dat van Oscar van Alphen. Mechanicus ging over tot de orde van de dag, maakte andere foto’s voor vele tijdschriften en kranten, en vertrouwde zijn straatjongens toe aan zijn archief.
Dat is wel anders met Het straatjongensboek, het boek dat de Amsterdamse fotograaf Philip Mechanicus begin jaren zestig had willen maken van de foto’s die hij nam in de Amsterdamse Jodenbuurt rond het Waterlooplein, een buurt die toen totaal in verval was door de oorlog, maar waar kinderen zich een grimmig paradijs creëerden omdat ze er konden doen wat ze wilden. Hij had zelf in die buurt gewoond. Voor dat boek vond hij toen geen gehoor bij uitgevers omdat er al een dergelijk boek was: dat van Oscar van Alphen. Mechanicus ging over tot de orde van de dag, maakte andere foto’s voor vele tijdschriften en kranten, en vertrouwde zijn straatjongens toe aan zijn archief.
Daar zijn ze nu ter gelegenheid van de tentoonstelling Philip Mechanicus, fotograaf in het Amsterdams Joods Historisch Museum uit gehaald en door Uitgeverij Bas Lubberhuizen alsnog tot het ooit bedoelde Straatjongensboek gemaakt. Dat heeft een verrassing opgeleverd. Het zijn sublieme foto’s die een beeld geven van een armzalige, maar karakteristieke Amsterdamse buurt, en van onbekommerde kinderen in die troosteloze omgeving. Het straatjongensboekkan zich meten met Doisneau en Van Alphen. Het is een trouvaille, voor altijd ontrukt aan de vergetelheid.
Waterlooplein. © Philip Mechanicus/MAI
Mechanicus (1936-2005) ontpopte zich tot een speels estheet die met zijn portretten van schrijvers (in 1981 verzameld in De pose der natuurlijkheid) furore maakte toen ze in de jaren 1979-1981 in NRC Handelsblad verschenen. Maar hij bleef ondertussen ook zijn documentaire kant onderhouden die hem tot het fotograferen van die kinderen had geïnspireerd en die hij in de jaren 1956-1959 als leerling van Ad Windighad geleerd.
De foto’s van de kinderen munten uit door het dubbele perspectief: het lukt Mechanicus om telkens zowel kinderen in een argeloze, ongeziene of juist opzettelijk poserende scene te fotograferen, maar ook altijd iets van de omgeving, de straat, de steeg, de huizen, de auto’s, de kermis of de klas. Die dubbele focus maakt de foto’s documentair en anekdotisch, terwijl de gezichten en het spel de altijd terugkerende onbekommerdheid van kinderen registreren. Voetballende jongens, klimmende jongens, steppend, hollend, vechtend, onbespied uit een fles drinkend, brutaal of lachend in de camera kijkend: er is altijd zowel intimiteit als ruimtelijkheid, detail en overzicht.
Je kunt naar de uitdrukking op de gezichten kijken, naar de lichamen en de kleren, maar ook naar het typische, inmiddels verdwenen decor van de wijk en de stad: de bakfietsen, de reclames, winkels, auto’s, de graffiti van simpel krijt en de vuilnisbakken. Wat je ziet is: leven tegen de klippen op, hoe vervallen en troosteloos de straat en de buurt ook zijn, wij vermaken ons wel. De poserende jongens bij de snackbar, de jongens bij de haven, sjoelend op het Waterlooplein, uitbundig poserend op braakliggend terrein zoals op de foto op het omslag: de energie breekt door alles heen.
Philip Mechanicus, Kermis op het Frederiksplein, 1957. © Philip Mechanicus/MAI
Geen wonder dat iemand met zoveel oog voor wat karakteristiek is voor kinderen, later ook boekjes ging schrijven over hoe kinderen zelf kunnen koken. Mechanicus genoot met ironie van alles. Hij was bevriend met K. Schippers en Bernlef en werkte vanaf het begin (1958) mee aan Barbarber, hun speelse, lichtelijk dadaïstische tijdschrift waarin op een onverwachte manier naar alles in het dagelijks leven werd gekeken. In die geest schreef Mechanicus over koken, voor kinderen in boekjes als De vrolijke keuken, Het kleine fornuis en Een warm pannetje, en voor volwassenen in Het lot van de oester en Wat eet je het liefst? Bij hem kreeg je recepten met titels als ‘frivolité solitaire’, ‘les larmes perpétuelles’, ‘marc de zuur gras’, ‘carnard désolé’, ‘peer d’amour’ en ‘volière vol liefde’.
Er is wellicht geen betere foto van negen of tienjarige jongens dan die waarop vijf jongens voor Mechanicus poseren met hun geamuseerde bravour, hun schuchtere nieuwsgierigheid, in geruite overhemden, de haren met de heggenschaar recht geknipt: dit kan alleen maar eind jaren vijftig zijn.
24-05-2013
Er is wellicht geen betere foto van negen of tienjarige jongens dan die waarop vijf jongens voor Mechanicus poseren met hun geamuseerde bravour, hun schuchtere nieuwsgierigheid, in geruite overhemden, de haren met de heggenschaar recht geknipt: dit kan alleen maar eind jaren vijftig zijn.
24-05-2013
Perfectionistische gelaatsdeskundige
Philip Mechanicus (1936-2005)
Door Henk van Gelder
AMSTERDAM, 1 AUG., De fotograaf Philip Mechanicus, die zaterdag op 68-jarige leeftijd is overleden, was een perfectionist die aan zijn foto's de allure van een staatsieportret kon geven - tijdloos werk in zorgvuldig gecomponeerd zwart wit, dat rust en concentratie uitstraalt. Zijn bekendste werk waren de veelal voor NRC Handelsblad gemaakte schrijversportretten, gebundeld in De pose der natuurlijkheid, maar hij portretteerde ook andere prominenten, altijd even aandachtig en daardoor onmiddellijk herkenbaar als ,,een echte Mechanicus''.
De eerste keer dat zijn naam in de krant stond, was in 1965, toen de gemeente Amsterdam hem een aanmoedigingsprijs voor fotografie toekende. Maar al eerder was zijn voornaam bekend van Philip en de anderen, waarin de debuterende Cees Nooteboom de reis beschreef die hij samen met PhilipMechanicus liftend door Frankrijk maakte. Mechanicus fotografeerde toen al. Enkele sfeervolle foto's die hij begin jaren vijftig op een vroege ochtend van het Waterlooplein maakte, zijn nu te zien op de tentoonstelling O, Waterlooplein in het Joods Historisch Museum in Amsterdam. Maar daarnaast had hij allerlei losse baantjes (tegels beschilderen, etalages inrichten, amateurkiekjes glanzen bij een ontwikkelcentrale) tot hij met de camera in zijn levensonderhoud kon voorzien. Aanvankelijk hielpen reclame-opdrachten daarbij; schilderkunstig ogende stillevens waren zijn specialiteit.
In de jaren zestig en zeventig maakte Mechanicus veel series: lijkjes van padden nabij een bungalowkamp, badhokjes in Knokke, huisnummers in een straat op Sicili�. ,,Dat is fotograferen volgens mij,'' zei hij toen. ,,Gewoon doen wat een ander zou kunnen doen, maar niet ziet.'' Tegelijk begon hij een tweede carri�re als culinair schrijver, eerst in Viva, daarna in De Groene en een paar jaar geleden ook op de kinderpagina van NRC Handelsblad, tot zijn ziekte daaraan een eind maakte. Mechanicus was de auteur van elegant geformuleerde stukjes, smaakvol in alle betekenissen van het woord, waarin ook zijn hang naar esthetiek vaak doorschemerde. Zoals hij in 2001 schreef: ,,Sommige groenten zijn zo mooi om te zien dat het bijna zonde is om ze op te eten. De asperge is daar een bijzonder goed voorbeeld van.''
Zijn eerste schrijversportretten voor het Cultureel Supplement van deze krant dateren uit 1979 - tot op de millimeter vastgelegde poses, met de doordringende scherpte van zijn grote voorganger Irving Penn. Bij voorkeur fotografeerde hij in zijn eigen studio, met een achterdoek, een of twee lampen en een Hasselblattcamera. En dan begon het zoeken naar de juiste pose: ,,Ik probeer een aantal mogelijkheden uit en ineens zie ik op het matglas een vorm waarvan ik weet dat het goed is - vraag me niet waarom. Daar ga ik millimetergewijs aan werken. Niets aan het toeval overlaten.''
En na die sessies begon het afdrukken in zijn donkere kamer, waarmee hij soms vele uren bezig was. Toen de meeste fotografen allang waren overgestapt op moderner papier, waardoor ze veel sneller konden afdrukken en fixeren, hield Mechanicus vast aan het zuivere papier, waarin geen kunststoffen waren verwerkt. Daardoor werd het zwart het diepste zwart dat er bestond, terwijl de halftinten even rijkgeschakeerd waren als een schilderij uit de gouden eeuw. ,,Wanneer je het oude proc�d� na veel zwoegen weer onder de knie hebt,'' zei hij, ,,is het heel plezierig werken, als aan een oud ambacht.'' Aan modes was hij niet onderhevig.
Ondanks zijn lichamelijke ongemakken - hij liep de laatste jaren met een stok - bleef Mechanicus dan ook trouw aan dat oude ambacht, ook voor andere bladen. Zo prijkte een van zijn laatste portetten, van tv-presentator Matthijs van Nieuwkerk, een maand geleden op het omslag van Vara TV Magazine. Ook die foto was weer een toonbeeld van de klassiek belichte beeltenis, waarin hij excelleerde.
Zelf noemde Philip Mechanicus - een neef van de gelijknamige journalist die het indrukwekkende Westerbork-dagboek In dep�t schreef - zich eens, met een mengeling van ernst en ironie, ,,een gelaatsdeskundige''. Het vele werk dat hij achterliet, laat zien hoe goed hij daarin was.
Foto-onderschrift: Philip Mechanicus: `Tonia Schneider, 1970' Philip Mechanicus (Foto HH, Tessa Posthuma de Boer)
Trefwoord: Fotografie; Journalistiek
Persoon: Philip Mechanicus
Trefwoord: Fotografie; Journalistiek
Persoon: Philip Mechanicus