CORNELIUS, VIOLETTE / GREIDANUS, AAD - Delft
Wormerveer, Iris Pers, 1954. First edition. Softcover with dustjacket. 24x20. Design was done by Jurriaan Schrofer.
1938-1975
Violette Cornelius is one of the most important Dutch woman photographers. She emigrated to the Netherlands with her parents in 1938. She studied photography under Paul Guermonprez at the Amsterdam Nieuwe Kunstschool (New Arts School) that had been founded in 1933 on the basis of the German Bauhaus. Soon after the German invasion, she got involved in an artists’ resistance group, the clandestine magazine De Vrije Kunstenaar (The Free Artist) and later on the Persoonsbewijzen Centrale. The negatives of the photographs taken during that period were buried outside Amsterdam and were returned by an unknown person after the Liberation. After the war, Violette Cornelius became a prominent architectural photographer. In the end, however, she opted for reportage photography. She took photographs for company publications and eventually concentrated on documenting migration to urban areas in developing countries in Africa and elsewhere (Iraq, India and Peru). This was one of the reasons why she was unjustly forgotten in the Netherlands.
Violette Cornelius fotografeert Hongaarse vluchtelingen in het grensgebied van Oostenrijk en Hongarije (1956) Ata Kandó / Nederlands Fotomuseum
Violette behoorde tot het groepje documentaire fotografen dat de naoorlogse Nederlandse fotografie via de Vakgroep Fotografie van de Gebonden Kunsten federatie (GKf) sterk heeft bepaald. Mede doordat zij de laatste dertig levensjaren grotendeels in het buitenland doorbracht, is haar werk echter relatief onbekend gebleven.
Nadat Violette Cornelius haar jeugd in het buitenland had doorgebracht, kwam zij in 1938 met haar ouders naar Nederland. Met het idee om schilderes te worden, bezocht zij eerst de Haagse Academie van Beeldende Kunsten. Maar na een half jaar verruilde zij deze opleiding voor de in 1933 door Paul Citroen en Charles Roelofsz opgerichte Nieuwe Kunstschool in Amsterdam. Naast Citroen waren Paul Guermonprez en Hajo Rose als oud-leerlingen van het Bauhaus docenten aan dit onconventionele kunstinstituut.
Violette Cornelius was vermoedelijk de enige leerling die de lessen fotografie van Paul Guermonprez aan de Nieuwe Kunstschool volgde. Tegelijkertijd deed zij praktijkervaring op bij het ontwerpbureau Co-op 2, dat in 1934 door Guermonprez met Rose was opgericht. Hoe belangrijk het voorbeeld van het Bauhaus was, blijkt uit Cornelius eerste fotografische experimenten. De opname van een ei op een wit bord, is als een manifest voor de mogelijkheden die een zakelijk gebruik van het medium biedt. De sociale contacten die Violette Cornelius legde in de kring rond de Nieuwe Kunstschool waren minstens zo belangrijk als de fotolessen van Paul Guermonprez. Zo sloot zij vriendschap met medeleerling Jan Bons. Korte tijd leidden zij samen een onbezorgd leven, met fotografisch gedocumenteerde lift- en kampeerreizen naar de Ardennen en Zuid-Frankrijk. Terugblikkend zei Violette Cornelius: 'Wanneer ik in 1940 de wereld was ingetrokken, was ik fotojournalist geworden. Maar dat kon toen niet.' Verschillende, rond 1940 met de schrijver Maarten ('Mik') van Gilse gemaakte fotoreportages bevestigen haar vroege belangstelling voor de documentaire fotografie. Naast reportages over ambachten maakte zij met hem een serie 'Een dag uit het leven van...'. Door de Duitse bezetting bleven deze foto's echter grotendeels ongepubliceerd.
Verzet tegen de Duitse bezetter was voor de kring waarin Violette Cornelius zich bewoog bijna vanzelfsprekend. Zij raakte dan ook al snel betrokken bij het kunstenaarsverzet en het illegale tijdschrift De Vrije Kunstenaar. Toen de Kultuurkamer de inschrijving van kunstenaars verplicht stelde, werden in de herfst van 1942 voor bevriende kunstenaars de eerste valse persoonsbewijzen gemaakt. Deze activiteit groeide later uit tot de Persoonsbewijzen Centrale. Met Gerrit van der Veen, Mik van Gilse, Walter Brandligt, Nel Hissink, Guusje Rübsam en Dio Remiëns behoorde Violette Cornelius tot de eerste vervalsers. Op uitdrukkelijk verzoek van de schrijver Walter Brandligt maakte zij een fotoserie van deze groep. Om veiligheidsredenen werden de negatieven op een - zelfs voor de fotografe - onbekende plaats begraven. In tegenstelling tot andere fotografen heeft Violette Cornelius verder geen illegale foto's willen maken: 'Ik ben nu in het verzet en ga niet met een camera op straat', zei zij later. Behalve Guusje Rübsam en zijzelf overleefde geen van hen de oorlog.
Na de bevrijding trouwde ze met concertpianist Jan Huckriede en in 1946 werd hun zoon Florian geboren. De jaren daarna richtte ze zich vooral op het maken van kinderportretten in opdracht. In 1949 gescheiden van Huckriede kwam zij via Jan Rietveld in contact met de groep architecten rond het tijdschrift Forum. Hierdoor werd architectuurfotografie een van haar belangrijkste specialiteiten. De resultaten hiervan zijn niet alleen terug te vinden in Forum, maar bijvoorbeeld ook in de folder over het Sonsbeek-paviljoen van Gerrit Rietveld die - na de afbraak in 1956 - door Jurriaan Schrofer werd ontworpen. Ondanks haar schitterende architectuurfoto's, verkoos Violette Cornelius uiteindelijk toch de reportagefotografie. Deze belangstelling sprak ook uit het boekje over Delft, dat in 1954 verscheen bij de Iris Pers - voorloper van Meijer's Industriële Uitgeverij. Het vormde een eerste samenwerkingsproject met haar latere partner Jurriaan Schrofer.
De Russische inval van Hongarije in de herfst van 1956 sloeg bij de Nederlandse bevolking in als een bom en leidde tot een golf van solidariteit met het Hongaarse volk. Analoog aan de Watersnoodramp van 1953 werden inderhaast hulporganisaties opgericht, zoals het Nationaal Comité Hulpverlening Hongaarse Volk. De uit Hongarije afkomstige fotografe Ata Kando werd gevraagd een reportage te maken over de vluchtelingenstroom bij de Oostenrijks-Hongaarse grens en zocht daarvoor een reispartner. Bevriende fotografen bleken niet geïnteresseerd, tot Kando in contact kwam met Violette Cornelius. Hun verblijf aan de Oostenrijks-Hongaarse grens van 10 tot 20 november 1956 resulteerde in een door Jurriaan Schrofer vormgegeven publicatie die een vergelijking met het boek de ramp uit 1953 glansrijk doorstaat. Met een minimum aan tekst spreken de veelal aflopend geplaatste foto’s direct tot de verbeelding. Sinds de Hongerwinter zijn kinderen en hun ouders door Nederlandse fotografen niet zo aangrijpend in beeld gebracht. De foto's kenmerken zich door een nieuwe esthetiek die kenmerkend is voor de geavanceerde reportagefotografie rond het midden van de jaren vijftig. Het eveneens in 1956 verschenen en door Schrofer vormgegeven boek Een liefdesgeschiedenis in Saint Germain des Prés van Ed van der Elsken wordt hiervoor meestal als beginpunt gezien. Uit de foto's van Violette Cornelius en Ata Kando blijkt dat deze esthetiek een breder draagvlak had.
Naast kranten en weekbladen, vormden fotoboeken, jaarverslagen en opdrachten voor gelegenheidsdrukwerk van het bedrijfsleven in deze jaren een belangrijke publicatiemogelijkheid voor GKf-fotografen. Door het geleidelijke herstel van de economie werd het bedrijfsleven een belangrijke opdrachtgever. Drukkerij Meijer onderkende de commerciële en artistieke mogelijkheden van fotoboeken voor het bedrijfsleven en richtte hiervoor in 1956 Meijer's Industriële Uitgeverij op. Tien jaar lang verscheen bij deze uitgeverij een stroom oogstrelende bedrijfs- en gedenkboeken. Het succes was vooral te danken aan de formule om voor elk boek een team samen te stellen, bestaande uit een gerenommeerde schrijver, een vormgever en één of meerdere fotografen. De vormgevers en fotografen waren meestal afkomstig uit de kring van de GKf en de schrijvers behoorden veelal tot de generatie van de Vijftigers. In 1958 werkte Violette Cornelius aan drie bedrijfsboeken voor Meijer's Industriële Uitgeverij. Naast gedenkboeken voor Adriaan Honig's Kunsthars Industrie en Grasso's Machinefabrieken vormde het afscheid van Ir. A.H. Ingenhousz als directeur van Hoogovens aanleiding om Vuur aan Zee te produceren. Ditmaal bestond het team uit meerdere fotografen: Violette Cornelius, Ed van der Elsken, Paul Huf, Ata Kando en Cas Oorthuys. Jurriaan Schrofer verzorgde de vormgeving en Paul Rodenko schreef de tekst. Vuur aan Zee behoort nog steeds tot een van de mooiste Nederlandse fotoboeken.
Nadat Violette Cornelius en Jurriaan Schrofer hun relatie in 1964 hadden beëindigd, brak voor haar een nieuwe levensfase aan. Deze werd gekenmerkt door langdurige verblijven in het buitenland. Zo nam zij in 1964 deel aan de Tellem-expeditie en raakte geïnteresseerd in antropologie. Financieel ondersteund door de Stichting North Sea Region in an Urbanizing World richtte zij zich samen met haar Engelse reisvriend Sean Wellesley op de migratie naar stedelijke gebieden in ontwikkelingslanden. Hiervoor verbleven zij gedurende langere tijd onder meer in Irak, India, Afrika en Peru. Dit unieke en uitzonderlijk goed bewaard gebleven kleurenmateriaal bleef tot nu toe ongepubliceerd.