A pioneer from the domain of fish
Michel Faber welcomes a timely translation of WF Hermans's deadpan Dutch comedy, Beyond Sleep
Beyond Sleep by WF Hermans
Michel Faber
Saturday 15 July 2006 23.55 BST Last modified on Tuesday 26 January 2016 14.00 GMT
Beyond Sleep
by WF Hermans
translated by Ina Rilke 312pp, Harvill Secker, £17.99
"The first ever English translation of one of Europe's most celebrated 20th-century writers", proclaims the blurb on my proof of Beyond Sleep. Well, not quite. Heinemann published The Darkroom of Damocles in 1962, an event evidently erased from Random House's databanks. Why has Willem Frederik Hermans's large and varied oeuvre failed, over half a century, to establish his place in the pantheon of Dutch writers recognised by the British? The author himself might have grinned ruefully at the thought: he was an arch-pessimist with a wry sense of humour. However, he suffered no shortage of acclaim, most of it from Germany, Scandinavia and his native Netherlands.
Beyond Sleep (Nooit Meer Slapen) has been Hermans's most popular book in Holland, which may explain Harvill's decision to publish it first, ahead of greater achievements such as The Darkroom of Damocles (a fresh translation of which is queued for publication in 2007) and Het Behouden Huis (not on the agenda). Those two books, suffused by Hermans's experiences in the second world war, are as disturbing and powerful as anything by Joseph Heller or Kurt Vonnegut. Beyond Sleep is a much gentler, even amiable affair, a deadpan comedy set in 1960s Norway.
Albert Issendorf, a young geologist, joins an expedition to the mountainous wilds of Lappland in the hope of making some momentous discovery that will impress the world, not to mention his mum. It soon becomes obvious that he's more likely to be drowned in a fjord or eaten by parasites than to identify meteor craters littered with extraterrestrial "Issendorfite". Two of the four members of the expedition are highly efficient hikers with top-of-the-range gear; Albert shares a tent with Arne, an ascetic whose threadbare equipment is no match for gales, rainstorms and an unimaginable profusion of bloodsucking flies and mosquitoes. He also snores.
On a privileged visit to the better tent, Albert reflects: "Patches of moisture begin to spread around where Arne and I are sitting. Qvigstad and Mikkelsen regard us with dismay, as if we're a pair of cats rescued from a well. Their belongings are arranged in meticulous order. Their boots have been placed outside the tent in protective plastic bags . . . Their feet are shod in Lapp slippers of soft leather to spare the groundsheet. Stray insects are dispatched with spray the moment they appear, after which their corpses are neatly swept into little heaps."
Inevitably, the rigours of a lonely journey through a vast landscape inspire the geologists to engage in metaphysical musings about the nature of scientific discovery, the insignificance of fame and the sad quirks of personal motivation. "In a world where so many sacrifices have already been made without any effect at all, how can anyone believe there are still sacrifices worth making?" Hermans's pessimism, which attained Kafkaesque proportions in his other works, is downscaled here into sardonic disparagement: "Treading on snow heretofore untrodden by man is something anyone with a back garden can do in winter."
The bulk of the book is a rugged travel adventure, but Hermans indulges in some peculiar detours. Extra chuckles are provided by the unhappily married American woman who tries to seduce Albert while lecturing him on the deep significance of trouser-zips to his repressed homosexuality. Then there's Albert's mother, portrayed as a famous literary critic, an acknowledged expert on English-language fiction who never reads a line of any of the books she reviews, instead parroting opinions cribbed from imported copies of the Observer, Figaro, the TLS and so on. All good fun, and arguably contributing to the theme of how hard it is to be a true pioneer in the modern world, but just as easily seen as a personal swipe at the Dutch press. Anti-Netherlands sentiment peppers the book: near the beginning, a cranky Norwegian professor to whom Albert vainly appeals for help expresses grave doubt that any geological discoveries could possibly be made by someone from "a tiny, flat country of mud and clay without a single mountain", "a country that is strictly speaking the domain of fish".
In the original Dutch, Hermans's prose is bracingly lucid and straightforward, justifying his reputation as a champion of unadorned style. Ina Rilke's translation is fluent and finds clever solutions to tough challenges (such as preserving the comic effect of conversations in which English is the foreign language), but overall the tone is more formal, more prim than it should be. Occasionally, unintentional ambiguities are introduced, such as when Alfred steps "into the void" instead of stepping off a rock. Still, the protagonist's increasingly febrile determination is well conveyed, and the numerous humiliations of travelling ill-provisioned in a hostile landscape are detailed with satisfyingly grisly care.
In the final analysis, it is the relative slightness of this novel, rather than anything lost in translation, that may cause the uninitiated reader to wonder why Hermans has been hailed as one of the greatest postwar European writers. Beyond Sleep is an engaging yarn once it hits its stride, intermittently thought-provoking, frequently funny, well worth investigating. But there are darker, stronger Hermans works still waiting for their chance to cross the Channel.
̭ Michel Faber's latest book is The Fahrenheit Twins (Canongate
Dit is wel/niet helemaal Hermans
HERMANS, WILLEM FREDERIK, - Nooit meer slapen.

Amsterdam, Bezige Bij, 1966. (1e druk). 252 pp. Paperback. (Rug licht besch., met leesvouw, enkele vlekjes op de sneden, deukje in achterzijde omslag; naam op voortitel). Redelijk ex. ¶ LRP 173. Eerste druk, eerste oplage, met zetfout op pag. 220 (haudt i.p.v. houdt).
Willem Otterspeer
11 februari 2016
Willem Otterspeer is hoogleraar en schrijver. Hij publiceerde in 2013 en 2015 een tweedelige biografie van Willem Frederik Hermans: De mislukkingskunstenaar en De zanger van de wrok.
In een van de laatste shots van Beyond Sleep kijkt Alfred, een jonge geoloog, gezeten in een vliegtuig, op van zijn krant: er is een meteoriet ingeslagen in Noorwegen. Hij keert net terug uit dat land, hij was er om te bewijzen dat de kleine ronde meertjes daar het gevolg zijn van meteorietinslagen. Dat bewijs heeft hij niet kunnen vinden, de lange, barre tocht die hij achter de rug heeft was vergeefs. Hij glimlacht.
Dat doet hij niet omdat het krantenbericht hem alsnog gelijk geeft. De regisseur monteerde een tune onder de aftiteling, we worden als kijker een beetje geholpen bij het interpreteren. Met tere stem zingt Mari Bone Beyond Life: „Was I always searching for/ What I found a long time ago?” Het is dus geen bittere maar een milde glimlach, die hoort bij de gelatenheid van iemand die zichzelf en zijn nederlaag lijkt te accepteren.
De dominante rol van het landschap bleef intact in de film, de angst en achterdocht komen mooi tot hun recht.
Daarmee heeft Beyond Sleep een totaal ander einde dan Nooit meer slapen, de roman van Willem Frederik Hermans, waarnaar de film werd gemaakt. Het einde van Nooit meer slapen is een bittere grap. Bij thuiskomst krijgt Alfred manchetknopen van zijn moeder, gemaakt van de kleine meteoriet die hij ooit van zijn vader kreeg. Het onderstreept de troosteloosheid van de jonge geoloog. Hij heeft in alles gefaald. Dus vraag je je af: een film met een andere, goede afloop, zou dat wat geweest zijn voor Hermans?
Hermans is zijn hele leven gefascineerd geweest door het verschijnsel film. De films die hij op jeugdige leeftijd zag, maakten een onuitwisbare indruk op hem, hij heeft veel over films geschreven, en aantal malen heeft hij films verwerkt in zijn verhalen. Ook schreef hij twee filmscripts (Ik zoek een kind en De woeste wandeling) die nooit werden uitgevoerd. Veel plannen die anderen maakten voor verfilming van zijn werk werden evenmin uitgevoerd.
Vier keer lukte het wel, met De donkere kamer van Damokles (Als twee druppels water, door Fons Rademakers, 1963), Paranoia (Adriaan van Ditvoorst in 1967), De blinde fotograaf (Van Ditvoorst, 1973) en De elektriseermachine van Wimshurst (Erik van Zuylen, 1978). Meestal was Hermans ontevreden over het resultaat. Het minst ontevreden was hij over de verfilming van Paranoia, maar ook dat was „een mooi autootje dat niet goed rijdt”, zo schreef hij in een brief.
Hermans was geen samenwerker
Steeds deden zich dezelfde twee problemen voor. In de eerste plaats vereist de omwerking van verhaal naar script de samenwerking tussen auteur en cineast. Maar Hermans was geen samenwerker. Hij vertrouwde niemand, en zeker niet iemand die met zijn tekst aan de haal ging. Hij zei wel dat een film het boek niet letterlijk hoefde te volgen, maar toen hij De donkere kamer van Damokles omwerkte voor de film werd dit eerder een uittreksel dan een script.
Dus stelde Rademakers voor om zelf het scenario te schrijven. „Wat Hermans wilde was een adequate verfilming van de roman”, zo vatte Rademakers de problemen rond Als twee druppels water samen, „wat ik wilde was het thema van de roman.” Maar daar faalde Rademakers. Alle raadselachtigheid werd uit de roman gehaald en de essentie van het boek werd hopeloos vereenvoudigd.
Doordringen ‘als een tumor’
Het tweede probleem was de samenwerking tussen schrijver en lezer (dan wel cineast en kijker). Want wederom: Hermans zei wel dat schrijvers pas na de uitvinding van de film begrepen hoeveel je aan de fantasie van de lezer kon overlaten, maar zijn praktijk was anders. Hij wilde helemaal niets aan de lezer overlaten, hij wilde zijn lezers aan zich onderwerpen. Hij wilde ‘als een tumor’ in hun hersens doordringen.
Hij wilde zijn lezers hypnotiseren, en in zijn romans lukte hem dat ook, juist door te werken met filmische middelen. In een interview in 1962 ging Hermans uitgebreid in op de concurrentie tussen de roman en de film. Het voordeel van de film was dat de kijker in een donkere zaal zat. „Zijn blik is op één bepaald lichtpunt geconcentreerd en daardoor krijg je, dat van een film een enorme hypnotische macht uitgaat.” Die macht wilde hij ook.
Daarom vroeg hij zich steeds af welke vorm hij moest kiezen, de ik-vorm of de hij-vorm. Zat de verteller in het hoofd van het karakter of keek hij van buiten naar hem? Zijn oplossing was dat beide posities afwisselend ingenomen werden. De verteller die aan het woord is, is nooit alwetend. De verhouding tussen verteller en hoofdpersoon blijft onzeker, en ook de verhouding tussen de verteller en de lezer. De lezer moet aldoor op zijn hoede zijn, gespitst op misleiding, bedacht op verborgen deuren en valkuilen.
Zo worden de onzekerheid en de angst van de karakters overgebracht op de lezer. Evenals zij ervaart de lezer de onwerkelijkheid, de betekenisloosheid van alles. En dat is precies wat Hermans beoogde, ook in Nooit meer slapen. Op een bepaald moment realiseert Alfred zich, dat hij heel even kan kijken onder de sluier die over het hele leven ligt: „dat ik altijd en in alles weerloos, machteloos en vervangbaar als een atoom ben en dat alle bewustzijn, alle wil, hoop en vrees alleen maar manifestaties zijn van het mechanisme waarvolgens de menselijke moleculen zich bewegen in de peilloze kosmische materiedamp.”
Dat is het thema van de roman. Maar niet van de film. De film geeft veeleer het proces van iemand die zichzelf leert kennen en accepteren. Wat voor Hermans een melodrama was, is een soort Bildungsroman geworden.
Achterdocht en angst
Toch is de film een feest van herkenning voor de Hermans-lezer. Met grote zorgvuldigheid is omgesprongen met details. De dominante rol van het landschap bleef intact, de achterdocht, de angst en de monomanie van de hoofdpersoon komen uitstekend tot hun recht. Alfred telt dwangmatig zijn stappen (hij is wetenschapper, hij moet toch iets tellen!) en dat is zeer functioneel. (De oorspronkelijke titel van de roman was De schredenteller.)
Een van de mooiste scènes is de woedende monoloog van Alfred tegen een oude Noorse professor, die niet in zijn theorie gelooft en hem tegenwerkt door hem materiaal voor zijn onderzoek (luchtfoto’s in dit geval) te onthouden. Dit is helemaal Hermans, die van zichzelf (of liever van een fictioneel alter ego) zei: „Altijd als ik ergens naartoe onderweg ben, dicteer ik mijzelf hele essays die ik nooit opschrijf en ik mij daarom jarenlang opnieuw dicteer. Voor mij geen monologue interieur à la Joyce, ik leraar, doceer, oreer.”
De verhaallijn werd dus gehandhaafd, niet het thema. Het landschap is overweldigend, maar ook heel mooi (dat witte mos op die donkere stenen, die donkere stenen in die zachtgroene toendra). Alfred pleegt in gedachten menige moord, maar moorddadig als in Nooit meer slapen is hij niet. Is dat erg? Iedereen die het boek gelezen heeft zal zich die vraag stellen. En Hermans? Ik denk dat hij weer bezwaar zou hebben gehad. Maar dat hij dit toch de mooiste verfilming van zijn werk tot nu toe gevonden zou hebben.
●●●●○
Op aarde om de muggen te voeren
Dana Linssen
11 februari 2016
Waar ze ook gaan, hij sjokt er een beetje achteraan. Slof, slof, slof. Stappen tellen. Achtendertig, negenendertig, veertig. In zijn hoofd niet bezig met het vergezicht, het uitzicht, of het inzicht dat hij als jonge wetenschapper op expeditie in het arctische Finnmark hoopt te vinden. Niet met het grootse, maar met het afmeten van het kleine: „Een stap is zestig centimeter. Dat is 1,2 kilometer per uur.”
Beyond Sleep
Regie: Boudewijn Koole.
Met: Reinout Scholten van Aschat, Pål Sverre Hagen. In: 30 bioscopen
Voor hem lopen drie Noorse collega’s, getrainder dan hij. Als ze praten, gaat het over grote dingen. Of God bestaat, of de schepping een sadistische samenzwering is. Hij loopt, en telt zijn stappen.
Dat is de Alfred uit Beyond Sleep, waarvoor regisseur Boudewijn Koole (Kauwboy) zich door de grote naoorlogse existentialistische roman Nooit meer slapen liet inspireren. Koole deed een aantal radicale dingen met de roman. Hij schrapte zo goed als alle voorgeschiedenis. Weg is Alfreds ambitie: hij is bij aankomst al een slaapwandelaar. Via een flashforward beginnen we in het midden, waar hij rauwe vis eet. Toch is Beyond Sleep geen film over overleven, maar over een jongeman die een gevoel van miskenning de baas moet worden. De coming of age van een geoloog die zonder echte overtuiging het controversiële onderzoek van zijn omgekomen vader wil voltooien om diens goedkeuring te ontvangen.
Het is bijna freudiaans dat Alfred niet weet hoe hij het oude kompas van zijn vader moet gebruiken. De nacht nadat hij het door zijn moeder liefdevol ingepakte pakketje in zijn bagage heeft ontdekt, droomt hij dat hij met zijn pikhouweeltje de schaamheuvel van een vrouw te lijf gaat, alwaar hij als een mug vermorzeld wordt.
En die muggen. Ze zoemen overal. Natuurlijk ontbreekt Hermans’ belangrijke inzicht niet: dat we op aarde zijn om de muggen te voeren. Maar Koole is te veel romanticus om zijn hoofdpersoon met haat en paranoia op te schepen en zo zijn publiek ontgoocheld naar huis te sturen. Je kan Beyond Sleep ook als film over escapisme bekijken, over Wanderlust, het verlangen om jezelf te ontdekken in het verre en het vreemde. Dat suggereert het voortdurende samenspel tussen totaalshots die de nietigheid van de mens in het landschap voelbaar maken en de even imposante extreme close-ups die elk gezicht tot landschap transformeren. Ook zonder Hermans had Koole dit verhaal wellicht kunnen vertellen. Want het is zíjn verhaal geworden, waarvoor hij geen vaderlijke goedkeuring nodig heeft.
De boeken van 1989: ‘Nooit meer slapen’ van W.F. Hermans
Arjen Fortuin
5 juli 2014
De komende acht weken leest Arjen Fortuin dezelfde boeken als 25 jaar geleden, in zijn eerste zomer als volwassene. Deze week: Nooit meer slapen van Willem Frederik Hermans.
Dit is wat bleef: Muggen, Wittgenstein en de angstaanjagende zin die volgt als Alfred Issendorf eenmaal het lichaam van zijn metgezel heeft ontdekt, niet meer tussen de muggen, maar tussen de vliegen: ‘Dit was geen slapen, dit was nooit meer slapen.’ De rest van W.F. Hermans’ grote roman was in mijn geheugen versmald tot wat in de handboeken staat: geleende kennis. Maar ik héb Nooit meer slapen gelezen, vijfentwintig jaar geleden, in de zomer na mijn eindexamen, waarin ik verlost van leeslijsten en andere ketenen eindelijk kon lezen wat ik zelf wilde. Dankzij de wat overdreven administratie die ik destijd bijhield (op boekenleggers) weet ik precies wanneer: van 28 tot 30 juni 1989. En nu dus weer, want ik wil mijn vergeten boeken terug.
Het is wel een merkwaardig boek, dat Nooit meer slapen. De scènes hangen van het ogenschijnlijke toeval aan elkaar, even toevallig als het kapotte kompas waardoor alles in het honderd loopt. In mijn herinnering was de held, Alfred Issendorf, een redelijk normale man met navoelbare ambities en een uiteindelijk mislukkende expeditie. Hij blijkt dus een mafkees. Afwisselend volslagen naïef en compleet paranoia: hij haat de wereld, veracht de mensen en vreest de hele tijd tegenwerking (van de monumentale professor Nummedal, van zijn expeditiegenoot Mikkelsen) terwijl in werkelijkheid niemand hem de moeite van het tegenwerken waard vindt. Jongen, denk je, het is niet dat ze je dwars willen zitten – het is dat je in het leven van die anderen eigenlijk niet bestaat. Daarop zijn drie uitzonderingen: zijn moeder, het eendje dat in een visnet verstrikt raakt en daarna bij de verdwaalde Issendorf blijft zitten kijken en de arme Arne – God, wat moet dat een lieve jongen zijn geweest. (Dat is een van de effecten van het teruglezen: als je achttien bent zijn bijna alle personages in een roman ouder dan je zelf bent, terwijl ik me nu moet inhouden om die twintigers niet als halve kinderen te zien.)
Mijn beeld van Alfred Issendorf wordt misschien versterkt doordat ik vorig jaar het eerste deel van de Hermans-biografie van Willem Otterspeer las, waarin de hoofdpersoon ook een, nu ja, nogal curieuze verhouding tot de realiteit heeft. Intussen wordt de roman er alleen maar beter van, al vond ik geen bewijsmateriaal voor de spectaculaire theorie die ik onlangs hoorde: dat Issendorf eigenlijk de moordenaar van Arne is. Dat zou ook vreemd zijn. Er bestaat geen voorbedachten rade in dit boek. ‘Niet hoe de wereld is, is het mystieke, maar dat zij is’, is het cruciale Wittgensteincitaat.
Zoals ook dat zinnetje, ‘dit was nooit meer slapen’, Issendorf onbewust lijkt te ontvallen. Het is liefde, al weet hij dat zelf niet.
Cécile Narinx (Elle) over Nooit meer slapen: ‘Alfred was mijn Aeneas’
Roderick Nieuwenhuis
16 april 2012
Wekelijks verklaart een Bekende Nederlander in de rubriek Boekdelen van de Boekenbijlage de liefde aan een boek. Deze week in onze literaire liefdesverklaring: Cécile Narinx, hoofdredactrice van de Nederlandse Elle, over de roman ‘Nooit meer slapen’ van W.F. Hermans.
Ik zie hem nog zitten, mijn leraar Nederlands. Onderuitgezakt in zijn bureaustoel, Gladstone sigaret in de mond, vertelde hij op de middelbare school over Nooit meer slapen van Willem Frederik Hermans. Dat deed hij erg goed. Vol enthousiasme maakte hij ons duidelijk dat we dit boek absoluut moesten lezen. Bij mij werkte dat aanstekelijk. Ik las het voor mijn lijst. Ik heb het zelfs nooit meer teruggebracht naar de schoolbibliotheek.
„Mijn eerste leeservaring trekt nu nog als een film aan me voorbij. Ik weet nog goed dat, bij het openslaan van het boek, de begindatum van Nooit meer slapen mij het eerst opviel. 15 juni. Dat is mijn verjaardag. Ik weet niet zo goed meer waarom, maar de eenzaamheid van hoofdpersoon Alfred Issendorf maakte toentertijd veel indruk op me. Ook het heldere, keurig verzorgde taalgebruik van Hermans vond ik prachtig.
„Als zeventienjarige keek ik op naar Alfred. Deze jonge ambitieuze geoloog probeert in Noorwegen het werk voort te zetten van zijn vader, die tijdens zijn eigen onderzoeksproject om het leven is gekomen. Alfred was als de held Aeneas, die in Vergilius’ Aeneas met zijn vader Anchises op de nek het brandende Troje ontvlucht. Ook voor mij een beetje symbolisch. Mijn vader kon zelf het gymnasium nooit afmaken en heeft mij gepusht dat wel te doen. Hij zei: ‘Als je dat hebt afgemaakt, is je basis goed, wat je daarna ook gaat doen.’ Net als Alfred droeg ik, als jong meisje, als het ware mijn vader op mijn schouders mee.
„Dankzij mijn man herlas ik Nooit meer slapen enige jaren geleden. Ik had het beduimelde biebexemplaar weer gevonden in de boekenkast. Dat zegt al veel. Normaal gesproken geef ik boeken weg na ze gelezen te hebben. Aan de buren of aan vrienden. Ik hoef niet zo nodig een woonkamer vol met boeken. Allemaal extra ballast. Alleen kleding bewaar ik. Mijn man heeft me voor mijn verjaardag een mooi nieuw exemplaar cadeau gedaan.
„Bij het herlezen, die tweede film, vielen me andere dingen op. In plaats van Alfreds eenzaamheid beklijfde nu het koude Noorse landschap waar hij onderzoek doet. Ik denk dat het iets te maken heeft met de coverfoto van die nieuwe editie. Die zet je op het verkeerde been. Op de oude cover [die door 'dr. W.F. Hermans' zelf gemaakt werd, red.] stonden nog de kille grote stenen die je in een Noors fjordenlandschap verwacht. De coverfoto van deze recentere Nooit meer slapen is genomen vanuit een tent, met op het doek een broeierige ochtendzon. Dat deed me meer aan Zuid-Frankrijk denken.
„Onlangs heb ik ergens een stuk uit Nooit meer slapen geciteerd. Er zit namelijk een mode-gerelateerd fragment in. Op het eind van het boek ontmoet Alfred een Amerikaanse vrouw, Wilma. Als hij samen met haar op een hotelkamer zit, beschrijft Alfred hoe zij uit de badkamer stapt in een theerooskleurige satijnen pyjama. Haar broek heeft een opzichtige treksluiting.
,,Over die gulp heeft Wilma een interessante theorie. Volgens haar zal de man een gulp altijd associëren met een andere man. De gedachte aan het openen van een gulp, vervult de heteroseksuele man dus met een panische angst. Als een vrouw een broek draagt, wordt volgens Wilma de ‘prikkel [..] dus veel totaler’. De vrouw en de broek doen samen een beroep op de heteroseksuele en verdrongen homoseksuele component in de mannelijke psyche. Ik vind het nog steeds een interessante en opmerkelijke theorie. Met de huidige androgyne mode – ik denk alleen al aan die recente HEMA-reclame – is die theorie bovendien plotsklaps heel erg actueel geworden.”
Een interview met Willem Frederik Hermans over Nooit meer slapen (vanaf 6 minuten tot 7 minuut 45):