Quantcast
Channel: Bouilla Baise Work in progress
Viewing all articles
Browse latest Browse all 1008

The Question Marks of Simenon Liège Thomas Manneke Photography

$
0
0

Uitgeverij Schaden
woensdag 12 januari 2011
FOTOGRAFIE

De invalide stad
Liège
door KOEN KLEIJN

De fotograaf Thomas Manneke bracht vorig jaar drie maanden (april-juni) door in Luik om met zijn camera een portret te maken van de stad. Eerder deed Manneke hetzelfde in Odessa en Vilnius; de drie reportages zijn te zien als een drieluik. Het boek over Luik (Liège) zag eerder deze maand het licht.

Het is u vergeven als u nog nooit in Vilnius of Odessa was, maar Luik, daar is iedereen wel eens doorheen gereden, met lichte -huiver. De Maas-oevers zijn immers bezet met de meest fantasieloze halfhoogbouw van Europa, en daarachter, zo lijkt het, is al het leven uit de stad verdwenen, al timmert men nog zo hard aan de weg met een Biënnale Fotografie, et cetera. Wie naar Luik gaat, die gaat voor een film van de gebroeders Dardenne over -ontvoerde kinderen, voor lege mijn-terreinen, ingestorte kerkgebouwen en vergane glorie.
Zo maakte de Nederlandse documentairemaker Patrick Bisschops een portret van het café Au Jardin des Olivettes, een van de laatste café-chantants van de stad, waar oude  Luikenaren en ander menselijk -wrakhout het brelse sentiment levend houden, met tranen in de ogen en te veel bier in het glas.

Voor Manneke was dat soort materiaal duidelijk te makkelijk. Tekenen van verval en verlies zijn legio in Luik; een oude dame die nog weet wie le roi Baudoin was, of een ancien combattant met medailles op de borst en een stuk in zijn kraag, die vind je zo, van dat soort stadsportretten gaan er dertien in een dozijn. Dit is echter ook niet een portret met een vaag enthousiasme voor de nieuwe diverse gemeenschap die op de puinhopen van de oude beschaving een kleurrijke, levendige cultuur creëert, want dat valt allemaal bitter tegen. Wat Manneke toont, in één woord, is armoede. Zonder glans. Vervaalde kunstwerken, gebarricadeerde huizen, gebroken kattenbeeldjes in de vensterbank, een rommelmarkt op straat, zuiplappen. Een reservaat zonder illusies. Een invalide stad.

De foto's zijn met zorg en rust vervaardigd - geen journalistiek haastwerk op straat - en afgedrukt zonder er die kunstmatige vaalheid aan te geven die je vaker ziet, en die het effect van verval zo gemakkelijk versterkt. Er zijn geen bijschriften. Wat opvalt is dat de beelden in eerste, vluchtige instantie heel 'normaal' lijken - een mevrouw op straat, een -uitzicht over een buurt - maar bij nader kijken bijna -allemaal een contrair element hebben, -waardoor het idee ontstaat van een stad met vervormingen, vergroeiingen, als van een -ziekte (maar misschien is dat een te sterke term).

Onder in dat gezicht op die buurt bevindt zich een uitgebrand pand, de inboedel ligt op straat, niemand in de buurt. Een jong stelletje zit gezellig te vrijen op een bankje - met -uitzicht op het kerkhof. De pastoor staat achter zijn katheder in de kathedraal, met naast hem een Afrikaans meisje in haar beste jurkje, en vóór hem een uitstalling van onbegrijpelijke bloemstukjes met kaars. In een verwoeste achtertuin staan twee stenen eenden en een stenen hertje. Een boom groeit onder een viaduct. Een pronte madame heeft een enorme tatoeage van haar hondje op haar bovenarm. Het is bijna David Lynch-land.

De grootste klasse van dit werk is dat het ingetogen en barmhartig tegelijk is. De camera vertelt de waarheid, niet de fotograaf. Er zijn herkenbare contrasten - banaal gezuip, -gevallen vrouwen, de pure lelijkheid van een tweedehands leven - maar dat worden nooit sjablonen, alsof de foto's evengoed in Glasgow of Napels gemaakt hadden kunnen worden. Het is daar, in Luik, en nergens anders.


Lopen door het Luik van Simenon
Georges Simenon vertrok jong naar Parijs, maar bleef een Luikenaar. In het `jaar van Simenon' bezocht Hans Buddingh' de geboortestad van de uitvinder van de psychologische politieroman.

Hans Buddingh'
15 maart 2003



Even buiten het centrum van Luik voelt de wereld een beetje anders. Steek de Pont des Arches over naar Outremeuse, of neem de Passerelle voor voetgangers. Een bijna onwezenlijke rust, eenvoudige, soms wat morsige huizen, bescheiden straten. Weinig lijkt veranderd sinds Georges Simenon begin vorige eeuw opgroeide in deze biotoop voor de kleine burgerij, die als eiland in de Maas ligt. Vlakbij de Pont des Arches staat de kerk Saint Pholien. Georges Simenon situeerde er Maigret en het lijk aan de kerkmuur. Het is de plek waar zijn vriend Joseph Kleine zich in een nevel van alcohol verhing. Ook de oude brug over de Maas inspireerde hem. Als 16-jarige (!) schreef hij zijn eerste roman, Au pont des Arches. De typische stijl van Simenon, die met enkele pennenstreken een sfeer kan scheppen, is al herkenbaar: ,,In het kleine huis heerste een uitzonderlijke drukte, terwijl buiten de oktoberkou de Maas met een waas bedekte en de zware omtrekken van de aken die langs de kade aangemeerd lagen, vervaagden.''


We volgen de `Simenonroute', waarvan de bewegwijzering wegens het honderdste geboortejaar van de schrijver een kleine facelift onderging. In Outremeuse (letterlijk: de andere kant van de Maas) liggen de wortels van het schrijverschap van Georges Simenon. In enkele boeken, zoals in Au Pont des Arches en het sterk autobiografische Pedigree, is Luik het authentieke decor. Maar ook in andere werken zijn Luikse elementen te herkennen. ,,Het is voor iedereen onmogelijk te scheiden van zijn eigen stad en zijn jongste kindertijd'', zei Simenon in een van de vele interviews. ,,Daarom vindt men in mijn romans steeds Luik terug, zelfs als ik ze in Nantes situeer of in Charleroi, omdat ik al mijn boeken nu eenmaal niet in dezelfde stad kan laten plaatshebben.''


Even voorbij de Place de l'Yser – waar Georges om de andere zondag bij de oefening van de burgerwacht naar z'n vader Désiré kwam kijken – ligt de kerk Saint Nicolas. Hier was Georges misdienaar. Recht daar tegenover is het dranklokaal Le Gretry, waar de op deze middag aanwezige mannen met ruwe koppen ongewild op figuranten in een `Maigret' lijken. We slaan de smalle Rue des Recollets in en komen uit in de Rue-Puit-en-Sock, in de jeugd van Simenon al een straat van handelaars en met ook al een tram. Het is de meest genoemde Luikse straat in Simenons boeken.


Zijn grootvader, Chrétien Simemon, had op nummer 58 een hoedenmakerij, waar nu een opticien is gevestigd. Hier verzamelde de familie zich op zondag voor de mis in de Saint Nicolas. Vlak ernaast begint de Rue Roture, een onooglijk middeleeuws straatje, waar in Simenons jeugd nog een stroompje van afvalwater doorheen liep. In de Rue Roture – `roture' betekent `niet-adellijk'– kwam Georges' vader als inspecteur van de armenzorg. In deze verzameling van straatjes moet in het klein de drukke, volkse sfeer hebben geheerst die Simenon later weer vond in het Parijs Montmartre.


,,De wijk Outremeuse wordt bewoond door wat ik kleine mensen noem, omdat ik ze niet anders kan definiëren'', schreef hij in Lettres à ma mère. Deze `kleine' mensen zijn in Simenons romans de belangrijkste personages. Hij bewonderde ze om hun streven vooruit te komen in het leven. Zoals zijn door hem geadoreerde vader, die op een verzekeringskantoor werkte. Simenon zelf was niet anders. Hij ging op zijn negentiende naar Parijs. Maar Luikenaar bleef hij. ,,Lidge po tot'', zei hij kort voor zijn dood in 1989 in Waals dialect voor een tv-camera. ,,Luik voor alles.'' Simenon liet dan ook zijn archief na aan de Luikse universiteit, dat colloquia over hem organiseert. Het stadsbestuur doet er al jaren veel aan de nagedachtenis van de meest gelezen franstalige schrijver van de twintigste eeuw in ere te houden. Dat moet ook helpen Luik van z'n grauwe imago te ontdoen.

In Outremeuse liggen overal Simenons voetstappen. Zijn kleuter- en lagere school staan er nog, ook de huizen waar hij met beide ouders en broer woonde, en de oude kazerne waar Simenon diende bij de cavalerie en waar nu kunstonderwijs wordt gegeven. We lopen terug naar de Maas. Maar niet zonder een blik te werpen op La Caque (`de harington') achter de Saint Pholien, toen al een vervallen huis, waar Simenon met de suicidale kunstschilder Kleine en andere bohemiens samenkwam. En op de Rue Capitaine waar begin vorige eeuw al hoeren achter half open gordijnen zaten en de jonge Simenon het 'deed' met een mooie negerin in ruil voor het oude horloge dat hij van vader kreeg. ,,Dat is een van de dingen waarvan ik het meest spijt heb, niet omwille van de moraal, maar omdat ik nog zo graag een herinnering aan mijn vader zou willen'', schreef hij in Quand j'etais vieux.


Via de Passerelle keren we terug in de `stad'. Daar staat tussen stadhuis en politiebureau tot eind september een grote witte tent, waar een uitgebreide expositie over Simenons leven is ingericht. Het plein voor het politiebureau werd vorige maand in aanwezigheid van Simenons zoons John en Pierre omgedoopt in Place du Commissaire Maigret. Een symbolische plek, want hier viste Georges Simenon als piepjonge journalist van de katholieke La Gazette de Liége (toen nog met accent aigue) dagelijks naar nieuws. Hij kon met een in vitriool gedoopte pen tekeer gaan tegen het liberale gemeentebestuur. Tot groot plezier van z'n hoofdredacteur Joseph Demarteau, die het grote schrijftalent in de 16-jarige had ontdekt.

Op de expositie klinkt af en toe uit kleine luidsprekers het getik van een oude schrijfmachine, een scheepshoorn of Simenon zelf. Hij schreef ruim 400 boeken, waarvan 200 onder diverse pseudoniemen. Vanaf de jaren twintig begon hij in Parijs goed te verdienen aan populaire romans met kleurige omslagen, die voor een franc of minder over de toonbank gingen. Simenon, van wie een half miljard boeken zijn verkocht, verkreeg literaire waardering met zijn `romans durs', al bleef het wantrouwen van de literaire klasse hem door z'n veelschrijverij achtervolgen.

Simenon hield in schriftjes precies zijn kosten en verdiensten bij. Van zijn boeken en van zijn artikelen en reportages naar verre oorden als Panama, Tahiti en de Galapagos-eilanden. In vitrines ligt het allemaal uitgestald, van persoonlijke foto's van echtgenotes en kinderen, samen met Joséphine Baker met wie hij een verhouding had, van tochten met z'n boot dwars door Frankrijk, van de jaren in Amerika, en correspondentie, tot de gele enveloppen waarop hij schema's van namen, plattegronden en korte aantekeningen voor z'n boeken noteerde. Ook is de getypte brief te zien voor de reeks van uitgeverij Zwarte Beertjes, waarin hij de Nederlandse lezers uitlegt waarom z'n allereerste Maigret in Delfzijl speelde.

In de grote tent is een aparte ruimte ingericht met aandacht voor Simenons schrijfritueel. ,,Ik probeer mezelfde in trance te brengen'', merkte hij eens op. In een week kon hij een Maigret schrijven, al was hij daarna wel vijf kilo lichter. Aan zijn vriend en collega-schrijver André Gide, een groot bewonderaar van Simenon, schreef hij: ,,Ik heb koste wat kost alle mogelijke levens willen leiden, zodat ik nooit studie hoefde te maken van een personage dat ik niet werkelijk in me had.'' Simenon creëerde met `Maigret' dan ook de eerste psychologische politieroman – geen 'who dunnit'à la Agatha Christie. De lezer bekruipt het gevoel dat hijzelf de dader kon zijn. ,,Ik heb altijd de mens gezocht'', zegt Simenon hardop uit een luidspreker. ,,Begrijpen en niet oordelen''. Voor de expositie is ook een filmzaaltje ingericht. Simenon is 's werelds meest verfilmde schrijver – niet alleen Maigrets. In de films figureren `groten' als Simone Signoret, Alain Delon, Annie Girardot, Fernandel en Jean Gabin. Onvermijdelijk is de aparte ruimte `Simenon en vrouwen'. De schrijver deed het volgens eigen zeggen met 10.000 vrouwen, van wie de meesten prostituees waren. Over zijn drijfveren is een briefwisseling met regisseur en vriend Federico Fellini te zien.

Tot eind september zijn er in Luik vele activiteiten wegens het `Simenon-jaar', waaronder de musical Simenon et Joséphine over zijn relatie met Joséphine Baker, een festival van politiefilms en een tentoonstelling over Simenon als journalist. Literair hoogtepunt is de presentatie in mei van meer dan twintig romans van Simenon in de prestigieuze Pléiade-reeks door Éditions Gallimard. En dan zijn er nog de meer dan honderd restaurants in Luik en omstreken die `recepten van mevrouw Maigret' op hun menukaart hebben gezet. Aanbevolen voor liefhebbers van gemakkelijk op te warmen schotels. Het was de specialiteit van mevrouw Maigret, want ze wist door het politiewerk nooit hoe laat haar man thuis kwam.

Geraadpleegde literatuur:

Christian Libens: In de sporen van Simenon in Luik (2002)
Danielle Bajomée: Simenon. Une légende du XXième siècle (2003)
Georges Simenon: Pedigree (In bundel: Tout Simenon 2, 2002)


[p. 169]
De vraagtekens bij Simenon
De som van misverstanden


bron: Maarten 't Hart, De som van misverstanden. Het lezen van boeken. De Arbeiderspers, Amsterdam 1985 (vierde druk)  

Een paar jaar geleden nam Simenon zich voor geen romans meer te schrijven - een niet zo vreemde beslissing als je bedenkt dat hij honderdachttien psychologische romans en honderdtwee Maigrets heeft geschreven. Bovendien heeft hij, in de jaren twintig, onder pseudoniem nog heel wat driestuiverromans gepubliceerd en veel later maakte hij grote reportages zodat een verbijsterend groot oeuvre is ontstaan. Toch is Simenon blijkbaar niet in staat op te houden met publiceren van boeken. Hij schreef niet lang geleden nog zijn Lettre à ma mère en hij houdt bijna dagelijks een praatje voor de microfoon van een bandrecorder, welke praatjes door zijn secretaresse worden uitgetikt. Zo zijn inmiddels ook al weer een aantal boeken ontstaan waarvan het eerste, vooral door zijn titel, Un homme comme un autre, een sleutel is tot het werk van Simenon.
Deze uit praatjes opgebouwde dagboeken laten duidelijk zien, voor zover dat nog nodig was, dat de babbelende Simenon een uiterst vriendelijk mens is die beschikt over een uiterst povere intellectuele bagage. Dubois meent dat deze laatste conclusie niet zonder moedwilligheid en de nodige hoogmoed getrokken kan worden. Maar in die vier delen is hoegenaamd geen enkele originele gedachte te vinden, nauwelijks één oorspronkelijke inval, niet één geestige opmerking. Het eerste deel is nog wel boeiend omdat Simenon daarin vele herinneringen ophaalt en vooral uitgebreid praat over de, naast schrijven, blijkbaar enige passie in zijn leven: vrouwen. Het eerste deel had dan ook Herinneringen van een hoerenloper moeten heten. Maar hoogst zelden is er sprake van andermans boeken of van de indruk die zij op Simenon hebben gemaakt. Het is, als je deze praatjes leest, alsof Simenon nooit heeft nagedacht, zich alleen maar heeft overgegeven aan het schrijven van zijn romans (waarin toch ook nooit enige diepe gedachte te vinden is doch uitsluitend verhaal, dialoog en sfeerbeschrijving) en aan het nalopen van vrouwen. Het laatste heeft hem blijkbaar zoveel tijd

[p. 170]
gekost (hij zou er tienduizend gehad hebben, heeft hij zelf verklaard tegen een journalist - dat is gemiddeld iets minder dan één per dag als je dat uitrekent over zijn levensjaren en daarin gaat toch ook de nodige tijd zitten, zeker als er van die tienduizend zoals hij gezegd heeft tweeduizend zijn die geen prostituée waren) dat hij zelden of nooit een boek van een ander heeft gelezen of toekwam aan nadenken.
Het vervelende van deze met praatjes gevulde boeken is dat het zo moeilijk valt nog geloof te hechten aan wat Simenon zegt. In een eerder autobiografisch werk, Quand j'étais vieux, verzekert hij de lezer herhaaldelijk dat hij zo gelukkig en tevreden is. Maar in de praatjesboeken vertelt hij akelige feiten over de in dat boek beschreven periode. Vooral zijn tweede vrouw, in Quand j'étais vieux toch allerminst ongunstig beschreven, moet het nu ontgelden.
Simenon doet het voorkomen of zijn hele leven vals en onecht is geweest, oneerlijk tot op het moment dat hij de vrouw met wie hij nu samenleeft, ontmoette. Zelfs het schrijversschap wordt als onecht afgeschilderd en hij zegt herhaaldelijk dat hij zo blij is en dat hij zich van de dwang romans te moeten schrijven heeft weten te bevrijden.
Een wonderlijke situatie! Hoe vreemd en hoe primitief ook om plotseling je hele levenswerk te verloochenen. Maar het is niet anders en we zitten nu opgescheept met een aantal praatjesboeken die in toenemende mate beuzelachtig zijn. Het is hoofdzakelijk geklaag van een oude man over zijn kinderen, zijn kwaaltjes, zijn twee ex-echtgenotes, de lasten van het schrijversschap. Vooral het laatste is moeilijk te verteren: deze man heeft met de pen meer verdiend dan ooit enig ander auteur en dan toch nog klagen. Maar misschien verschijnt er over enige jaren weer een boek waarin hij zegt dat deze periode een heel gelukkige was in zijn leven behalve wat betreft zijn derde vrouw: deze was een akelig wezen. Dubois is van mening dat een schrijver zijn lezers best voorliegen mag: de contradicties tussen Quand j'étais vieux en de praatjesboeken ‘vormen een essentieel bestanddeel van de intieme problematiek van de auteur’. Dat is mooi geformuleerd maar dat neemt desondanks niet weg dat je, als eenvoudige lezer stuitend op uitspraken in de praatjesboeken die vroegere uit-
[p. 171]
spraken plotseling stempelen tot leugens, gewoon geen geloof meer hecht aan wat Simenon nu nog zegt. Als Simenon in de tijd van Quand j'étais vieux niet gelukkig was, had hij niet moeten schrijven dat hij het wel was: niemand dwong hem dat boek te schrijven, hij had zijn intieme problematiek heel goed voor zich kunnen houden. Een schrijver mag van alles over zich zelf achterhouden maar een schrijver mag nooit zijn lezers voorliegen want als ze dat ontdekken kunnen ze geen geloof meer hechten aan wat er op dat moment door de schrijver gezegd wordt. Deze praatjesboeken lijken me daarom gekunsteld en onoprecht zoals ik ook Lettre à ma mère een gekunsteld en onoprecht boekje vond. Deze mening kan geen genade vinden in de ogen van Dubois, hij meent dat zo iets zeggen ‘schuldige nalatigheid’ is. Maar Lettre à ma mère is geschreven na de dood van Simenons moeder, het is geen echte brief aan zijn moeder maar een boekje voor zijn lezers. Dat alleen is al gekunsteld en onoprecht; een dierbare brief schrijven aan je moeder die niet voor haar bestemd is. En dan bovendien nog de toon van dit geschrift: dat is een toon die van een weerzinwekkende slijmerigheid is, ik weet er geen ander woord voor. Ik vind dat treurig want Simenon heeft een groots oeuvre bijeengeschreven en ikvind het jammer dat het nu zo moet worden afgesloten.
Romans en Maigrets
Simenon had niet alleen moeten stoppen met schrijven maar ook met praten. Maar goed: we bezitten dan toch maar ruim tweehonderd romans. Zijn die romans overigens werkelijk zo goed als Pierre H. Dubois (in Mettertijd) en Vestdijk ons willen doen geloven? Of hebben zij gelijk die zeggen dat de werken van Simenon niets met literatuur van doen hebben? In het toch zo bijzonder volledige Kindlers Literatur Lexikon worden slechts twee Maigrets en één roman van Simenon besproken. Die roman, Les Anneaux de Bicêtre, wordt kort afgedaan als ‘frei von jeder literarischen Mache, seine Wirkung beruht auf der unpersönlichen Sachlichkeit der Darstellung.’ Dat er van de honderdachttien slechts één en juist de in mijn ogen beste roman van Simenon in dit Lexikon wordt besproken spreekt boekdelen.
[p. 172]
Daarom wordt ten overstaan van het werk van Simenon de vraag acuut: wat is nu literatunr? Ik kan dat probleem ook niet oplossen, wel een voorzichtige poging wagen waarbij ik eerst iets moet zeggen over het werk.
Over de Maigrets kan ik kort zijn. Ik kan ze namelijk niet lezen. Ik vind detectives oervervelend, enkele uitzonderingen als Poe en Canon Doyle daargelaten en de Maigrets vind ik zelfs buitengewoon saai. De meeste van mijn vrienden die ze lezen zeggen dat ze dat doen omdat je er zo goed uit kunt leren hoe je in een Frans café een borrel moet bestellen. In ieder geval ben ik het geheel eens met Edmund Wilsons opmerking dat er zoveel goede boeken zijn dat het zonde is je tijd te verspillen met het lezen van detectiveromans. Het is bovendien slecht voor de kaakspieren, ze raken overwerkt als gevolg van het voortdurende gapen. Toch vind John Raymond de Maigret-verhalen interessant omdat ze een alter-ego vormen voor de gewone romans. In zijn boek, Simenon in Court, zegt Raymond dat er in de Maigret-verhalen sprake is van een goed huwelijk, van een psychisch gezonde held (Maigret), van jacht op en bestraffing van misdadigers, kortom van een burgerlijke, conservatieve wereld met vanzelfsprekende waarden en spelregels die ook verdedigd dienen te worden, zo nodig met de wet in de hand. In de romans is alles totaal anders: goede huwelijken zijn er eigenlijk nooit, de helden zijn haast altijd labiel, onevenwichtig, staan op het punt van instorten en denken vaak aan zelfmoord en in al die romans wordt steevast partij getrokken voor de misdadiger.
Ik kan het daarmee wel eens zijn al wordt in de roman L'Outlaw zeker geen partij getrokken voor de misdadiger. De Maigrets vormen het positief en de psychologische romans het negatief van een samenleving.
Zo saai als ik de Maigrets vind, zo boeiend vind ik de gewone romans. Vond, moet ik eerlijkheidshalve zeggen, want ik heb er de laatste jaren moeite mee Simenon nog te lezen. Dat komt ten dele omdat de laatste werken, ongeveer vanaf Il y a encore des noisetiers geen schaduw meer zijn van het vroegere werk. Het zijn plichtmatig geschreven romans. In Novembre, Le riche homme, La disparation d'Odile, Le cage de verre en Les innocents is Simenon een epigoon geworden van zich zelf. Eigenlijk zijn al
[p. 173]
vanaf Le train de Venise (1965) de romans steeds minder goed geworden al was Le chat (1967) toch nog een boeiende studie van een ongelukkig huwelijk. Maar dat werk schijnt gebaseerd te zijn op zijn eigen waarnemingen van het tweede huwelijk van zijn moeder. Misschien zijn al die andere latere werken wel zo slecht omdat ze geen enkel verband meer hebben met de biografische werkelijkheid van Simenon. Een schatrijke grootgrondbezitter kan niet meer schrijven over de gevolgen van de verdwijning van een eenvoudig meisje als Odile.
Maar een tiental jaren terug ben ik werkelijk verslaafd geweest aan het werk van Simenon. Ik kon er maar niet genoeg van krijgen, het waren heerlijk eenvoudige en toch vaak aangrijpende romans over zeer herkenbare situaties in zulk sober en simpel Frans geschreven dat ze een welkom tegenwicht vormden tegen allerlei filosofische werken die ik toen meende te moeten lezen. Ik heb in die tijd bijna alle romans gelezen; behalve een aantal vroege werken omdat ik daar niet aan kon komen. Dankzij het feit dat nu het Verzameld Werk aan het verschijnen is, waarin alle vroege werken in ieder geval al zijn opgenomen, heb ik alle witte plekken weten weg te werken. Maar ik ontdekte al spoedig dat ik geen echte interesse meer kon opbrengen voor deze romans, ze lijken me nu zo vaal en kleurloos, zo gemanieëerd geschreven ook vaak (de soberheid is gekunsteld!), dat ik er alleen maar een soort afkeer bij voelde.
Een kater na een verslaving? Wat moet ik nu serieus nemen? Mijn toenmalige belangstelling of mijn huidige afkeer? Als ik Simenon was, zou dat geen probleem voor me zijn, dan zou ik mijn toenmalige bewondering verloochenen en vals noemen maar dat is natuurlijk de gemakkelijkste oplossing. Ik kan in ieder geval schrijven over wat ik mij van toen herinner, wat bovendien het voordeel heeft van de tijdsafstand en van de zeefwerking van het geheugen die al die minder goede romans al vanzelf heeft weggeselecteerd.
De crisissituatie
Bijna alle romans van Simenon zijn op dezelfde wijze gestructureerd en behandelen dezelfde thema's. De structuur van de
[p. 174]
romans is in wezen ontleend aan de structuur van de detectiveroman. In zo goed als alle romans van Simenon gebeurt er eensklaps iets in het leven van de hoofdpersoon waardoor haar of zijn tot dan toe rustige bestaan wreed onderbroken of zelfs geheel ontwricht wordt. Dat plotselinge gebeuren kan bestaan uit de verdwijning van een geliefd iemand (de zoon uit L'Horloger d'Everton, de zus uit La disparation d'Odile, de vrouw uit Le veuf), de plotselinge scheiding van een geliefd iemand (Le train), het plotselinge optreden van een ernstige ziekte (Les volets verts, Les anneaux de Bicêtre), een auto-ongeluk (Les complices), een verhuizing (Le démenagement) of het plotseling verschijnen van een jong meisje in het leven van een man van middelbare leeftijd (Lettre à mon juge, En cas de malheur, Le riche homme). Er zijn nog ettelijke varianten van dit crisisthema maar het ontbreekt eigenlijk nooit, behalve bij voorbeeld in de lange, autobiografische roman Pedigree of in het merkwaardige Le petit saint.
Meestal wordt de plotselinge gebeurtenis aan het begin van de roman verteld of heeft ze zo juist plaatsgevonden. Daarna volgt dan de beschrijving van de reactie van de hoofdpersoon erop. Vervolgens geeft Simenon, meestal in de vorm van flashbacks een relaas van de levensloop van de hoofdpersoon en tenslotte is er altijd een soort ontknoping, vaak een zelfmoord, zelden een happy-end.
Soms veroorzaken de hoofdpersonen in de romans van Simenon de crisissituatie zelf, bij voorbeeld door een misdaad te plegen. Meestal zijn die misdadigers dan jongens van rond de twintig die ‘groots en meeslepend’ willen leven (La neige était sale, Cours d'Assises, Faubourg). Voor die romans kan ik maar weinig waardering opbrengen. Bij Simenon zijn het soort jongens dat ‘groots en meeslepend’ willen leven altijd uiterst onaangename figuren en ik vind het bovendien vreemd dat Simenon blijkbaar zelf ook als enige alternatief voor burgerlijke gezapigheid heeft gezien: misdaad, veel vrouwen. Alsof het niet ook ‘groots en meeslepend’ zou kunnen zijn om een geniaal wiskundige of een briljant pianist te worden.
De plotselinge crisissituatie veroorzaakt in ieder geval altijd een proces van ‘zelfinkeer en verbijstering’. Zelfinkeer levert dan
[p. 175]
de ontdekking op dat men zelden of nooit enig wezenlijk contact heeft gehad met anderen en het gevolg daarvan is verbijstering. Men is altijd eenzaam geweest en zal altijd eenzaam blijven. ‘Het feit dat er miljoenen mensen bestaan en dat volledige communicatie tussen twee mensen onmogelijk is, blijft voor mij een van de meest tragische thema's ter wereld,’ heeft Simenon gezegd en hij herhaalt deze uitspraak, in allerlei varianten, voortdurend in de vier praatjesboeken. Het gehele oeuvre van Simenon zou men kunnen zien als bewijs van die stelling, een poging die stelling te bewijzen aan de hand van een voorbeeld. Toch is die stelling volgens mij onjuist. De onmogelijkheid van volledige communicatie is volstrekt niet tragisch! Het is juist bijzonder plezierig dat volledige communicatie onmogelijk is: daardoor blijft elk individu uniek en is er met elk medemens weer een ander soort communicatie mogelijk. Ik zou het een ramp vinden als er iemand bestond die mij volledig begreep en dat zo iets ook inderdaad een ramp kan zijn wordt wel bewezen door al die tragische verhalen over één-eiige tweelingen die elkaar immers zo akelig goed begrijpen.
Maar aangezien die bovenvermelde stelling het voornaamste thema is van het werk van Simenon dienen we de waarde van dat oeuvre ook af te meten aan de mate waarin hem het bewijs ervan gelukt is.
Eenzaamheid is bij Simenon iets verschrikkelijks, het is ondenkbaar dat in zijn werk ooit passages zouden zijn aan te treffen waarin het eenzaam zijn juist verheerlijkt wordt, zoals in het verhaal Laatste Dagen van J. van Oudshoorn, laat staan dat eenzaamheid ooit zou kunnen worden gezien als voorwaarde voor de zelfverwerkelijking van een individu zoals in het grootse, machtige boek van John Cowper Powys: Wolf Solent. En daardoor ontbreekt niet alleen een bepaalde spanning in het werk van Simenon, veroorzaakt door de tweespalt (neiging tot vereenzaming én het maken van contact) maar blijft het bovendien vaak steken in het maar al te bekende gezeur van oude wijven en weduwen (zoals Hotz het eens in een gesprek met mij noemde): ‘Ik voel me zo alleen, ik ben zo eenzaam.’ Met dat soort gezeur, en dan vooral over de eenzaamheid van anderen, worden we in de praatjesboeken tot vervelens toe geconfronteerd. Het past
[p. 176]
overigens voortreffelijk in deze tijd waarin je tot gek wordens toe wordt voorgehouden dat relaties zo belangrijk zijn. Relaties zijn helemaal niet belangrijk: ze belemmeren en verstikken de uitgroei van je persoonlijkheid.
Niettemin is Simenon vaak in staat zijn stelling over de tragiek van de onmogelijkheid van communiatie overtuigend te bewijzen, en misschien nergens overtuigender dan in Lettre à mon juge, voor mij, na Les anneaux de Bicêtre, zijn beste roman.
Lettre à mon juge
In deze roman vinden we alle elementen terug die in een Simenon-roman plegen voor te komen. Bij de hoofdpersoon, zoals zo vaak ook hier een arts, treedt de crisissituatie op als hij geheel toevallig een veel jongere vrouw ontmoet. Hoewel de hoofdpersoon eerst zeer verliefd wordt op die vrouw en daarna zielsveel van haar gaat houden en alles - huwelijk, bloeiende praktijk - opgeeft om maar met haar te kunnen leven, vermoordt hij haar. Waarom? In een brief aan zijn rechter probeert hij dat uit te leggen.
Het meesterlijke van dit boek schuilt in de eerste plaats in het feit dat het zo moeilijk is je met deze hoofdpersoon te identificeren. Maar heel weinig mensen zullen uit eigen ervaring weten wat het is om iemand te wurgen van wie je heel veel houdt. De lezer is daardoor zelf betrokken bij het gebeuren (anders dan bij Lettre à ma mère, waarbij hij zich een voyeur voelt), hij wordt uitgenodigd te begrijpen waarom deze Charles zijn handen om haar keel heeft geknepen. Als je de roman hebt gelezen, heb je niet het gevoel dat je nu begrijpt waarom hij het heeft gedaan, wel het gevoel dat je dicht genaderd bent tot het punt waarop begrip ontstaat.
Op de eerste bladzijde zegt Charles al: ‘Ik wou dat iemand, een enkel mens, mij begreep.’ Omdat we niet kunnen begrijpen waarom Charles wurgde, heeft elk detail dat we over zijn leven horen betekenis. Zolang een raadsel niet is opgelost is alle informatie die er betrekking op heeft waardevol. Pas na de oplossing kun je scheiden tussen waardevol en waardeloos gebleken informatie. In detectiveromans weetje op het laatst altijd welke
[p. 177]
details waardevol waren en welke alleen maar dienden om je op een dwaalspoor te brengen. Dat geeft mij nu altijd dat gevoel van teleurstelling bij detectives: je hebt een heleboel nutteloos gebleken informatie verwerkt, je hebt bovendien de oplossing zodat er niets meer te denken valt. In veel romans van Simenon wordt, als in een detective, naar een soortgelijke oplossing toegewerkt. Maar hier komt het niet tot een echte oplossing en daarom blijft de beschrijving van het leven van Charles waardevol; je hebt die beschrijving nodig om te kunnen blijven nadenken.
Door het gehele boek heen wordt benadrukt dat alles wat Charles zegt en doet verkeerd is begrepen door anderen. Zijn als gevolg van zweetproduktie al spoedig glimmende gezicht, wordt door anderen omschreven als het gezicht van een loerende kikker. Zijn glimlach wordt door anderen sarcastisch genoemd en hij zelf noemt de akte van beschuldiging een opeenstapeling van onjuistheden. Dit element - het vervreemd raken van het eigen gedrag zodra het door anderen beschreven wordt - is erg belangrijk bij Simenon. Maar het is, als in het geval van de eenzaamheid die immers zowel afschuwelijk als heilzaam kan zijn (maar bij Simenon alleen maar afschuwelijk) slechts de helft van de waarheid.
Het paradoxale is immers dat je zelf vaak het idee hebt dat anderen helemaal niets van jouw eigen gedrag begrijpen en dat anderen niettemin vaak toch in staat zijn vrij nauwkeurig te voorspellen wat je, gegeven een bepaalde situatie waarin je handelend zult moeten gaan optreden, zult gaan doen. Bovendien hebben die anderen vaak wel een ongunstiger beeld van je dan je van je zelf hebt maar dat beeld is geenszins onjuist als je het kunt opbrengen eerlijk tegenover je zelf te zijn (voor zover dat mogelijk is), slechts onvolledig. Die dialectische spanning tussen het ik en het ongunstige alter-ego is bij voorbeeld door Conrad prachtig beschreven. Maar bij Simenon ontbreekt die dialectische spanning volledig: de anderen hebben altijd ongelijk, de ik is de enige voor wie begrip kan worden opgebracht. We horen het verhaal van Charles uitsluitend uit zijn eigen mond. Dat is het goed recht van Simenon maar toch zou het mooi geweest zijn als we, al was het maar via een wat langere
[p. 178]
dialoog tussen Charles en zijn vrouw, ook iets van de visie van zijn vrouw op het gebeuren hadden gezien. Het is erg gemakkelijk om Charles gelijk te geven als van de anderen toch alleen maar een karikaturaal beeld van onnozele, onoprechte zielen wordt gegeven.
Alles vergeven
In een veertiental romans is Simenon er goed in geslaagd raadselachtig gedrag van mensen te beschrijven zonder dat gedrag geheel te verklaren, daarmee zijn these bewijzend dat mensen elkaar niet volledig kunnen begrijpen. Die veertien romans zijn voor mij: Les anneaux de Bicêtre, Lettre à mon juge, L'Homme au petit chien, La chambre blue, Le president, En cas de malheur, Les complices, Les témoins, Les volets verts, Antoine et Julie, L'Aine des Ferchaux, La Fenêtre des Rouet, L'Escalier de fer, Chemin sans issue. Men zal zich misschien verbazen over het ontbreken van La neige était sale op deze lijst maar ik vind dat een verschrikkelijk boek. Misschien is het daarom toch wel goed.
Omdat we elkaar niet volledig of zelfs volledig niet begrijpen, meent Simenon dat wij ook niet over elkaar mogen oordelen. Wij kunnen elkaar niet begrijpen en daarom moeten wij elkaar vergeven. Simenon gaat daar heel ver in, hij zegt in Een man als ieder ander met zoveel woorden dat de misdadigers niet moeten worden gestraft. Deze gedachte is, voor wie de wereld van Simenon kent, een logisch uitvloeisel van zijn, vaak gewaagde psychologische experimenten die in de vorm van romans voor ons liggen. Het lijkt zo verdraagzaam: alles vergeven, geen moreel oordeel uitspreken, het is in werkelijkheid zo onduldbaar wreed. We verlangen naar weinig dingen zo sterk als een voortdurende, rechtvaardige beoordeling van ons handelen door anderen. Wie een ander niet wil beoordelen, neemt hem niet serieus, verlaagt hem tot een klein kind van wie het gedrag te vergoelijken is omdat het nog niet beter weet.
Uit die gedachte van het niets kunnen begrijpen en dus alles vergeven is tegelijkertijd die ogenschijnlijk paradoxale en welhaast bezeten neiging van Simenon te verklaren alle mensen
[p. 179]
onder één noemer te brengen. De mens is overal op de wereld hetzelfde, heeft Simenon herhaaldelijk verklaard. En daarbij is de constructie van L'Homme nu opgedoken. Het idee is dat je alles wat bijzonder, eenmalig, uniek is aan iemand eraf zou kunnen trekken als kleding en dat je dan L'Homme nu, een man als ieder ander, zou overhouden. Ik acht dat de meest baarlijke nonsens die iemand maar kan bedenken. Mensen zijn niet allemaal hetzelfde met daarop gesuperponeerd wat individuele eigenaardigheden die er in feite niet toe doen: iemands eigenaardigheden, onverwisselbare karaktertrekken, belangstellingen vormen geen laagje vernis aan de buitenkant waaronder een homme nu zit. Dat idee is een afschuwelijke ontkenning van het meest wezenlijke van mens en dier: dat door de unieke genenstructuur en de ook altijd unieke voorgeschiedenis een individu is ontstaan dat op geen enkel ander individu lijkt. Maar Simenon is zo doordrongen van deze gedachte dat hij in zijn romans die stelling heeft benadrukt door telkens de meest fundamentele realiteiten van het bestaan te beschrijven: je kunt L'Homme nu veilig een vader en moeder geven want elk mens heeft inderdaad wel een vader en een moeder gehad. Broers en zusters kun je hem ook geven al bevind je je dan al op een hellend vlak want niet alle mensen hebben broers en zusters. Maar het moet al gek gaan wil een mens niet eenmaal in zijn leven een liefdesverhouding meemaken; zodoende hoort dat ook tot de garnituur van L'Homme nu. Het is overigens begrijpelijk waarom Simenon die L'Homme nu zo belangrijk vindt: als er geen volledige communicatie tussen mensen mogelijk is, en als men dat betreurt (en Simenon betreurt dat niet alleen maar lijdt daaronder en heeft dat lijden gestalte gegeven in 118 romans) moet men wel juist op de overeenkomsten tussen de mensen de nadruk leggen. Elke overeenkomst is dan immers een stap in de richting van de ander en verkleint het onvermogen tot communicatie. Vandaar dat Simenon ook steeds geschreven heeft over zulke herkenbare situaties. Hij heeft telkens het vader-zoon motief uitgediept (het best misschien in Le fils), hij heeft steeds weer over het huwelijk geschreven (Antoine et Julie, Le chat, La porte, Feux Rouges), over broer-broer relaties (Les frères Rico), broer-zuster relaties (La disparation d'Odile). Dat behoort bij de garnituur van L'Homme nu.
[p. 180]
Charles uit Lettre à mon juge zegt steeds tegen zijn rechter: dat en dat heb ik met u gemeen en daarom zult u me wel begrijpen. Ieder mens is een man of vrouw als ieder ander, ieder mens moet dus Charles kunnen begrijpen. Maar in werkelijkheid is dat volstrekt niet het geval, net zoals in werkelijkheid Simenon ook helemaal geen man is als ieder ander, zoals hij ons wil doen geloven in zijn eerste praatjesboek. Geen enkele mens heeft zoveel romans geschreven en er zoveel mee verdiend; dat alleen al maakt Simenon tot een bijzonder, eenmalig individu. Omdat Simenon dat onvermogen tot volledige communicatie zo tragisch vindt, jaagt alles wat bijzonder en onbegrijpelijk is in anderen hem angst aan en probeert hij dat onbegrijpelijke te verklaren. Ja, hij wordt in al zijn werk gefascineerd door het raadselachtige in andere mensen, net zoals zijn geesteskind Maigret gefascineerd wordt door het afwijkende gedrag van misdadigers en dat probeert te begrijpen. Als het waar is dat er een Homme nu bestaat, kan er immers niet iets onbegrijpelijks zijn in het gedrag van anderen.
De meest onbegrijpelijke handeling van anderen is stellig de geslaagde zelfmoord: niemand heeft nog ooit kunnen navertellen waarom hij of zij dat deed. Simenon kan daarom maar niet van zelfmoorden afblijven, ze komen bijzonder veel voor in zijn werk. Zo is uit die paradox - een mens is een mens als ieder ander (er is een homme nu) maar geen twee mensen kunnen elkaar volledig begrijpen - dit enorme oeuvre voortgekomen, een oeuvre van zeer ongelijke kwaliteit, een oeuvre, nogmaals, waarbij men de vraag kan stellen of het wel tot de literatuur behoort.
Het vraagteken
Simenon is geen taalvirtuoos. Simenon verwerkt zelden of nooit enigerlei vorm van symboliek in zijn werk. Voor een metafoor, een verhelderende vergelijking is geen plaats in deze romans. Alles wat andere romans tot literatuur maakt, ontbreekt hier.
De romans van Simenon zijn sobere verslagen van psychologische experimenten, men kan ze moeilijk vergelijken met andere romans. Stel eens dat je de romans in de toonsoort vaderzoon verhouding zou vergelijken met Other voices, other rooms
[p. 181]
van Truman Capote of Karakter van Bordewijk, ook romans over zoon en vader. Stel dat je die eindeloze serie romans van Simenon in de toonsoort man op middelbare leeftijd-jongere vrouw zou vergelijken met Senilità van Italo Svevo of Een liefde van Dino Buzatti. Stel dat je een roman als La chambre blue waarin het thema vervreemding zo belangrijk is zou vergelijken met L'Etranger van Camus of dat je een roman over het alcoholisme als Antoine et Julie zou vergelijken met Under the Vulcano van Malcolm Lowry, dan zou toch onmiddellijk opvallen dat er bij Simenon iets ontbreekt dat in al die andere romans wel aanwezig is.
Het is schrikbarend moeilijk precies onder woorden te brengen wat dat ‘iets’ is maar het is ook ontzettend belangrijk, want dat iets - noem het symboliek, noem het macht over de taal, noem het schoonheid - maakt een roman tot literatuur. L'Etranger van Camus is ook zeldzaam sober geschreven; het is niet de soberheid van taal die Simenons werk buiten de literatuur plaatst. Het is eerder de overtuiging dat in principe alles oplosbaar is omdat alle mensen hetzelfde zijn, de ontkenning van de individualiteit die Simenon verwijdert van de literatuur. Als wij namelijk allemaal hetzelfde zijn is de literatuur overbodig want de noodzaak tot en het verlangen naar communicatie kan alleen daar ontstaan waar twee mensen het gevoel hebben dat zij elkaar iets kunnen meedelen omdat ze verschillend zijn.
Toch zou ik niet willen verdedigen dat het oeuvre van Simenon daarom niet de moeite van het bestuderen waard zou zijn. In veel van zijn romans is die meest dwaze van alle dwaze gedachten, weergegeven met dat L'Homme nu, zozeer op de achtergrond gedrongen dat het werk de stelling overstijgt. Maar er zijn een paar heel hinderlijke tics in het werk van Simenon. In de eerste plaats gebruikt hij zeldzaam vaak de drie stippeltjes. Zei Ter Braak al niet dat het vaak voorkomen van die stippeltjes onherroepelijk betekent dat we met een slecht schrijver te doen hebben? In de tweede plaats kan Simenon maar niet van het vraagteken afblijven. Met vragende zinnen waarop geen antwoord volgt, suggereert hij een bepaalde atmosfeer in zinnen als: ‘Voelden zij ook een bepaalde angst, net als ik? Hadden zij een voorgevoel van het einde dat hun wachtte?’ Dat is een
[p. 182]
aardig stijlmiddel maar Simenon gebruikt het zo vaak dat het totaal versleten is in zijn werk. Zodoende is het vraagteken misschien wel het enige symbool in zijn werk, een symbool dat terugslaat op het werk zelf. Voor mij blijft het reusachtige oeuvre van Simenon één groot vraagteken, iets om je hersens op stuk te breken omdat ten overstaan van zijn werk die vraag: wat is nu precies literatuur zo moeilijk te beantwoorden is.





 









 


Viewing all articles
Browse latest Browse all 1008


<script src="https://jsc.adskeeper.com/r/s/rssing.com.1596347.js" async> </script>