Pegus
Boekje met geplastificeerd grijskleurig kartonnen omslag met op de voorkant een afbeelding van een mozaïek in de kleuren zwart, wit, rood en geel, waarin staat 'Pegus'. Het binnenwerk bestaat uit 64 pagina's, met heel veel zwart/wit foto's en tekeningen, opgeluisterd met geometrische blokken in geel, rood en blauw. Het boekje is in de rug gelijmd.
illustrator | Antoinette Gispen; Chr. Schut; Gerlach & Co. N.V.; J. van Boekhoven |
datering | 1959-1960 |
objectsoort | boek |
afmeting | breedte: 21 cm; hoogte: 27 cm |
materiaal | karton; papier (vezelproduct) |
techniek | gedrukt |
Photographer Paul Huf Paul Huff: Highlights (English and Dutch Edition)
once commented succinctly on his work as follows: 'They get what they ask for, but I deliver damn good work' - the very thing that makes industrial photography books so attractive. The books show work from a period during which photographers could not make a living as artists/photographers and depended on such prestigious commissions. With this highly professional approach, photographers like Violette Cornelius Violette Cornelius and Ata Kando: Hungarian Refugees 1956
, Cas Oorthuys 75 Jaar Bouwen, Van ambacht tot industrie 1889-1964
, Ed van der Elsken , Ad Windig Het water - Schoonheid van ons land
and Paul Huf established their reputations and influenced our present-day impression of workers and entrepreneurs in the postwar Netherlands. Experimental poets and well-known writers also contributed to these books, fifty of which are on show. 'Het bedrijfsfotoboek 1945-1965. Professionalisering van fotografen in het moderne Nederland' Het Bedrijfsfotoboek 1945-1965
.





Elektriciteitscentrales PEGUS Merwedekanaal en Lage Weide te Utrecht
Al in de 19e eeuw werd elektriciteit gebruikt voor verlichting en motoren. Het was voor eigen gebruik. Regionaal waren productie-eenheden actief, zoals vanaf 1900 aan de Buntlaan in Driebergen. Elektriciteitsproductie in de stad Utrecht kwam pas in 1905 op grotere schaal in de centrale Nicolaas Beetsstraat. In 1922 werd voor de hele provincie de elektriciteitsproductie gebundeld in P.E.G.U.S., het Provinciale en Gemeentelijk Utrechts Stroomleveringsbedrijf. De centrale kwam in Utrecht te staan. Alle lokale producenten verdwenen.
Industrieel erfgoed: het gebouw van drukkerij J. van Boekhoven
![Kasteel1]()
![]()
![]()
Bescheiden is ze. Ook al heeft ze er inmiddels al meer dan 91 jaar opzitten, ze blaast niet hoog van de toren. Integendeel, het lijkt wel of ze steeds minder ruimte inneemt - niet alleen letterlijk. “Schrijf maar geen kunstenaar”, zegt ze. “En ook geen Gispen. Dat staat zo gek, ook al is het in de mode. Noem me maar liever Antoinette.”
Ze is de dochter van de bekende meubelontwerper Willem Hendrik Gispen, met wie ze een ingewikkelde verhouding had nadat hij haar moeder met drie kinderen achterliet en hertrouwde met een veel jongere vrouw. “Terwijl mijn moeder haar leven voor hem had opgeofferd.” Dergelijke dingen zijn privé, vindt ze, “zeg daar maar niets over.” Ook mag ik niet schrijven over haar appartement in de Parklaanflat in het Rotterdamse Scheepvaartkwartier, waar zij sinds 1975 woont en werkt. Deze eerste Nederlandse glasvliesgevelflat van Willem van Tijen uit 1932 is een toonbeeld van Het Nieuwe Bouwen, de zakelijke, functionele stijl die ook door haar vader werd aangehangen, en is te vinden in elke architectuurgids van Rotterdam. “Het gaat niemand iets aan waar en hoe ik woon.” Ze is een kind van haar tijd, geboren in 1921, terughoudend en gehecht aan haar privéleven. Van de hedendaagse gewoonte om persoonlijke gebeurtenissen met (meer of minder bekende) anderen te delen, onder meer via sociale media, begrijpt ze niets. “Ik vind het niet belangrijk dat men weet in welke kringen ik verkeerde en met welke kunstenaars ik optrok. Ik ben gewoon bezig.”
In Utrecht staan sinds 1956 twee elektriciteitscentrales van het Provinciale en Gemeentelijk Utrechts Stroomleveringsbedrijf, de P.E.G.U.S.. Aan de Keulsekade aan het toenmalige Merwedekanaal staat een centrale uit 1922 en op Lage Weide aan de overzijde van het Amsterdam-Rijnkanaal de centrale uit 1956. Onderling zijn ze verbonden met een tunnel onder het kanaal. Ligging aan water is een voorwaarde voor een elektriciteitscentrale, voor de koeling en vroeger voor de aanvoer van brandstof. Die brandstof was steenkool. Bij beide centrales waren losinstallaties, voor de oudste centrale stonden ze aan de Industriehaven.
Rond 1920 was de groei van het elektriciteitsverbruik zodanig dat er tekorten ontstonden. Om de realisatie van de centrale Merwedekanaal mogelijk te maken gingen de stad en de provincie samenwerken in de P.E.G.U.S.. Beiden hadden al grond aangekocht in de stad Utrecht naast dat kanaal. Op korte termijn werd de centrale Nicolaas Beetsstraat in Utrecht uitgebreid met een eenheid. Een nieuwe smeltoven van DEMKA werd zelfs een jaar later in gebruik genomen, maar kwam in 1923 in bedrijf. Alle kleine centrales in de provincie werden na de inbedrijfstelling van de centrale Merwedekanaal in 1925 stilgelegd. De elektriciteitscentrale aan het Merwedekanaal begon met één eenheid, zeventien jaar later waren het er al drie. De kern van een centrale bestaat uit een ketelhuis voor de stoomproductie, een machinehuis met de generatoren en het schakelhuis voor de transformatie naar elektriciteit. Tegenwoordig verloopt de gasverbranding ook in een generator. Bij centrale Lage Weide kwamen uiteindelijk ook drie eenheden, elk met een schoorsteen. Bij deze centrale is het inlaatwerk voor de koeling indrukwekkend. Tussen de centrales loopt een verbindingstunnel onder het Amsterdam-Rijnkanaal door. Beide centrales zijn overigens al jaren moderne warmte-krachtcentrales, sinds kort van Eneco, warmte van de koeling gaat zo veel mogelijk naar de stadsverwarming.
Transformatorhuisjes zijn niet los te zien van de centrales, ze zijn in de hele provincie te vinden. De meeste zijn van oorsprong van de PUEM, de Provinciale Utrechtse Elektriciteit Maatschappij, het distributiebedrijf in de Provincie. In de stad Utrecht zijn ze van origine van het Gemeentelijk Elektriciteitsbedrijf. Beiden zijn opgegaan in Stedin.
De centrales zijn gebouwd in de voor hun tijd kenmerkende bouwstijl. Het eerste heeft nog veel ambachtelijk uitgevoerde gevels, al verhult dat een voor die tijd moderne ijzeren vakwerkconstructie, de tweede is veel meer zakelijk en strak uitgevoerd. Van de centrale Merwedekanaal is eigenlijk alleen het middendeel van de machinezaal nog origineel. De centrale Lage Weide heeft het originelere formaat terug gekregen, twee later gebouwde eenheden zijn weer gesloopt. Beide centrales zijn een voorbeeld van grootschalige, kanaal gebonden en fraai vormgegeven industrie. Ze zijn met hun tijd meegegaan en in bedrijf. Helaas zijn de drie schoorstenen op het ketelhuis van de centrale Merwedekanaal in 2013 verwijderd.
Met 150 meter hoogte is de schoorsteen van centrale Lage Weide het hoogste punt van Utrecht.
Datering | 1922, 1957 |
Adres | Keulsekade 181, Atoomweg 6 te Utrecht |
Soort | industrieel complex met gebouwen van cultuurhistorische waarde |
Trefwoord | aan water verbonden nutsbedrijf voor de elektriciteitsvoorziening |
12-08-2014 • 08:00

De gemeente Utrecht heeft eind vorig jaar 33 bedrijfsgebouwen aangewezen als gemeentelijk monument. Een van die gemeentelijke monumenten is het gebouw van drukkerij J. van Boekhoven aan de Breedstraat, ook wel Het Kasteel genoemd.
Het is het grootste en meest opvallende ‘relict’ van de grafische industrie in Utrecht, aldus Marijke van den Heuvel in Fabrieken!, een studie over industrieel erfgoed in Utrecht. Het langgerekte gebouw van drie bouwlagen is een uitbreiding van de al sinds 1853 hier gevestigde drukkerij J. van Boekhoven. Een deel stamt uit de late jaren dertig en een tweede deel uit 1951. Het is gebouwd in de stijl van de traditionele baksteenarchitectuur van de Delftse school naar een ontwerp van J.F. Berghoef.
Vanwege de kantelen op de dakrand stond het gebouw bekend als Het Kasteel. In het gebouw was vroeger op de begane grond een enorme bedrijfsruimte waar de drukmachines stonden. De opvallend grote vensters zorgden ervoor dat er voldoende licht was in de bedrijfsruimte.
Op de verdiepingen erboven waren de kantoren, de kantine, de tekenzaal, het archief en het fotografisch atelier. In de kelder konden de werknemers zich omkleden en douchen.
Drukkerij Van Boekhoven was bekend als drukker van onder meer het spoorboekje en treinkaartjes, proefschriften en redevoeringen van de de universiteiten. Na de fusie met drukkerij Bosch in 1968 kwam het gebouw aan de Breedstraat leeg te staan. In 1975 werd het verbouwd tot appartementencomplex maar het staat nog steeds bekend als het Boekhoven-Boschcomplex.
Het gebouw is in de lijst van industrieel erfgoed opgenomen omdat het volgens de gemeente een zeldzaam voorbeeld is van een fabrieksgebouw in de Delftse school. Deze traditionele naoorlogse architectuur is veel toegepast bij woonhuizen en kerkgebouwen, maar nauwelijks bij industriële panden. Het pand is ook van architectuurhistorisch belang als onderdeel van het oeuvre van architect J.F. Berghoef. Bovendien is de gevelwand beeldbepalend aan de Breedstraat en de Wijde Begijnstraat. En het is het laatste historische drukkerijcomplex van deze schaal dat nog in het centrum van Utrecht aanwezig is. (deStadUtrecht.nl)


Portret van Antoinette Gispen
Haar vaak monumentale werk trekt de aandacht, maar zelf treedt Antoinette Gispen liever niet voor het voetlicht. Vandaag wordt ze 92 jaar. Portret van een bescheiden kunstenares die haar leven in dienst van de kunst stelt.
Ze is de dochter van de bekende meubelontwerper Willem Hendrik Gispen, met wie ze een ingewikkelde verhouding had nadat hij haar moeder met drie kinderen achterliet en hertrouwde met een veel jongere vrouw. “Terwijl mijn moeder haar leven voor hem had opgeofferd.” Dergelijke dingen zijn privé, vindt ze, “zeg daar maar niets over.” Ook mag ik niet schrijven over haar appartement in de Parklaanflat in het Rotterdamse Scheepvaartkwartier, waar zij sinds 1975 woont en werkt. Deze eerste Nederlandse glasvliesgevelflat van Willem van Tijen uit 1932 is een toonbeeld van Het Nieuwe Bouwen, de zakelijke, functionele stijl die ook door haar vader werd aangehangen, en is te vinden in elke architectuurgids van Rotterdam. “Het gaat niemand iets aan waar en hoe ik woon.” Ze is een kind van haar tijd, geboren in 1921, terughoudend en gehecht aan haar privéleven. Van de hedendaagse gewoonte om persoonlijke gebeurtenissen met (meer of minder bekende) anderen te delen, onder meer via sociale media, begrijpt ze niets. “Ik vind het niet belangrijk dat men weet in welke kringen ik verkeerde en met welke kunstenaars ik optrok. Ik ben gewoon bezig.”
Haar werk verraadt wel iets over haar privéleven. De lanen, bomen, kades en schepen in de omgeving van haar flat werden vastgelegd in houtsneden en op doek. Voorbijgangers onder een paraplu, de voorgevel van het witte pand aan de overkant. Of, iets verder van huis, twee sleepboten in de haven en Hotel New York, het voormalige hoofdkantoor van de Holland-Amerika Lijn, gezien vanaf de Westerkade. Ze liet zich inspireren door wat zij om zich heen zag: de telefoon en wat papieren onder de lamp, het uitzicht vanuit haar atelier, hoewel zij haar onderwerpen soms zo abstraheerde dat hun herkomst niet altijd valt af te leiden. De houtsnede ‘Plan de ville’ is een weergave van een denkbeeldige stad in lijnen en vlakken. Een linosnede van scheepskranen in de haven laat lange driehoeken in rood, geel en wit uittorenen boven het zwarte vlak van de kade. Ook combineerde ze herkenbare figuren met abstracte vormen. “Deze haan is uitgewerkt met een zestigtal witte ringen”, licht ze een linoleumsnede toe. Vrolijk: “Die kom je buiten niet zo snel tegen.”
In de loop der jaren drukte ze de lino meerdere keren af, met steeds weer andere materialen en kleuren. Ze hield ervan wanneer het materiaal zijn stempel op het werk drukte en zijn eigen vorm toonde, zoals wanneer de nerven van het hout zichtbaar werden in de afdruk op papier, of wanneer de grove structuur van Japans papier de afdruk verlevendigde. Deze werkwijze had ook een praktische kant. Geslaagd werk kon zij zo hergebruiken. Voor een aardewerken bord drukte zij de klei in een houtsnede van jaren terug, terwijl de sierlijke fantasievogel op een schaal ook figureert op een bronzen penning die zij eerder in opdracht maakte. Zeker nu zij op haar 92e aan haar huis gekluisterd is, biedt dit hergebruik mogelijkheden om aan het werk te blijven, met de materialen die zij nog heeft.
En dat is veel. Haar appartement is volgestouwd met materialen en met werk dat zij best had willen verkopen. In de gang leunen rijen ingelijst grafiek tegen de muren, de bank in de piepkleine woonkamer ligt bezaaid met aardewerk en tegeltableaus, in haar atelier hangen planken voor houtsneden tegen ladekasten waarop stapels oningelijst werk liggen opgetast. Aan de muren lino’s, olieverfschilderijen, een poster.
Hoewel er in de loop der jaren enkele artikelen over haar werk verschenen, zij enkele ‘eervolle’ prijzen won, hier en daar exposeerde en ook groot en klein werk in opdracht maakte, kreeg zij niet het succes en de erkenning waarop zij soms hoopte. Zij genoot van de monumentale opdrachten voor kerken, scholen en andere gebouwen, zoals met glasappliqué versierde ramen, gobelins en wandschilderingen, maar, vertelt ze, “ik wist nooit goed hoe ik exposities moest organiseren, of stukken in de krant.” Sommige van haar academievriendinnen, met wie zij nog altijd contact heeft, waren meer succesvol. “Dat ligt ook aan hoe je leven zich ontwikkelt. Of je zo bent dat je veel kunt exposeren. Daar ben ik dus helemaal niet zo goed in, de buitenkant.”
Tegenwoordig is groot werk haar fysiek te zwaar en maakt zij aardewerken borden en tegels ingelegd met Muranoglas, dat over is van een vroegere, monumentale opdracht. “Als vierjarig meisje tekende ik al veel en vroeg ik mijn moeder elk ogenblik om een ‘kapiertje’; een papiertje. Ik ben blij dat zij mij stimuleerde naar de Academie te gaan en mijn leven te wijden aan de kunst. Dat heb ik altijd heerlijk gevonden. Ook nu nog ben ik het liefst aan het werk.”
Dit portret is een bewerking van de inleiding op de monografie 'Antoinette Gispen: een overzicht'.