Quantcast
Channel: Bouilla Baise Work in progress
Viewing all articles
Browse latest Browse all 1008

Greetings from Richel & Rottumerplaat Laura Zwaneveld Jan Wolkers Photography

$
0
0

Frisian Islands
The Frisian Islands, also known as the Wadden Islands or the Wadden Sea Islands, form an archipelago at the eastern edge of the North Sea in northwestern Europe, stretching from the northwest of the Netherlands through Germany to the west of Denmark. The islands shield the mudflat region of the Wadden Sea (large parts of which fall dry during low tide) from the North Sea.

The Frisian Islands, along with the mainland coast in the German Bight, form the region of Frisia (German and Dutch: Friesland), homeland of the Frisian people. Generally, the term Frisian Islands is used for the islands where Frisian is spoken and the population is ethnically Frisian. In contrast, the term Wadden Islands applies to the entire archipelago, including the Dutch-speaking westernmost islands of Texel and Vlieland and Danish-speaking Danish Wadden Sea Islands further north off the west coast of Jutland.

Most of the Frisian Islands are environmentally protected areas, and an international wildlife nature reserve is being coordinated between the Netherlands, Germany and Denmark. Natural gas and oil drilling continue, however, and in the vicinity of the Ems, Weser and Elbe estuaries, and ship traffic causes tension between wildlife protection and economic values.

Een week op een zandplaat, zonder mensen, maar met een zeehondje
Wadden Een plek in Nederland zonder mensen, slechts omgeven door natuur, bestaat dat nog? Ja, op een zandplaat: een week tussen bijna niets, met een klein zeehondje, moederziel alleen in de zon.

Saskia van Loenen
7 september 2018

See also

Abstract modernist treatment of Mudflats created by the receding Tide Das Watt Alfred Ehrhardt Photography


Het huisje op Richel, op een ponton met (drink)water. Er is elektriciteit, gas en een kouderegendouche. De wc spoelt met zeewater.
Foto Saskia van Loenen 

Dit is het dus. Een zandvlakte, oneindig groot. Water. Wind, véél wind. En een heel klein zeehondje. Het is gelukt. En dat eigenlijk dankzij het boek dat ik om de zoveel tijd uit de kast trek: Groeten van Rottumerplaat van Jan Wolkers. Jaloersmakend, dat boek. De ultieme natuurbeleving: geen mensen, enkel vogels. Als je toch eens zó een week op een verlaten eiland zou kunnen zitten, had ik meer dan eens verzucht. Maar Rottumerplaat, begin jaren 70 bezocht door Wolkers en in de week ervoor door Godfried Bomans (die er, in tegenstelling tot Wolkers, stukken minder lyrisch vandaan kwam en vooral leed onder de eenzaamheid), is niet meer toegankelijk.

Andere auteursJan Vermeulen (Ontwerper)
Amsterdam [etc.] : Elsevier; 112 p, 20 cm


Zou ik anders niet een keer een nachtje in de vogelaarshut op Griend kunnen verblijven, gooide ik maar eens een balletje op bij de beheerder. Nul op het rekest: het zou de vogels te veel kunnen verstoren. En toen was daar ineens een droomaanbod. Ik mocht wel naar Richel, een mij tot dan onbekende zandplaat in de Waddenzee, als ‘wadwachter’ voor Natuurmonumenten; met als belangrijkste taak ervoor zorgen dat bezoekers niet het beschermde deel – domein van vogels en zeehonden – zouden betreden.

En dan niet voor één nacht, maar voor een hele week. Niet in complete afzondering overigens; wadwachters moeten om veiligheidsredenen (de getijden – vloed komt altijd sneller op dan je denkt) altijd met z’n tweeën zijn. Maar met een niet al te drukke collega-wachter zou het toch mogelijk moeten zijn de rust, natuur en vooral de stilte te ervaren zoals Wolkers deed, bijna vijftig jaar geleden. In elk geval bij benadering.

Die rustige tweede wadwachter was gelukkig voorhanden. En zo voeren wij deze zomer met de Asterias, een boot van de Waddenunit – onderdeel van het ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Voedselkwaliteit – in alle vroegte van Harlingen naar Richel.

Huilers
Van ver is ons tijdelijke optrekje – qua luxe en voorzieningen niet te vergelijken met het tentje van de heren schrijvers – al zichtbaar, het steekt opvallend hoog de lucht in met zijn twee verdiepingen, staande op poten op een groot ponton.

De eerste minuten op Richel maken meteen duidelijk dat we een compleet andere wereld betreden. Na het eerste zeehondje, liggend bij een paal op de grens van het beschermde, voor mensen verboden gebied, blijkt er nog een tweede te zijn: pal naast de trap aan het ponton. Een paar dagen ervoor had een storm meerdere jongen van hun moeders gescheiden, vertellen de wadwachters die wij komen aflossen. Jan Wolkers komt nu wel heel snel op ons pad – wie herinnert zich niet zijn ontmoeting met eerst een dode (zwangere) zeehond, en later het huilertje, dat hij met de moed der wanhoop probeert te voeren?

En dan probeerde ik het weer van opzij. Snuitje vast, bekje een beetje open en dan de slang tussen de scherpe tandjes proberen te krijgen. Op den duur ging zijn tandvlees ervan bloeden. Toen ik zo uren met hem bezig was begon ik te janken van machteloosheid.

Maar waar voor het zeehondje van Jan Wolkers een hele reddingsactie op touw werd gezet – het werd per helikopter opgehaald en naar de zeehondenopvang op Texel gebracht – liggen de zaken anno 2018, met een bloeiende zeehondenpopulatie, wezenlijk anders.

Nog dit jaar wordt waarschijnlijk officieel beleid waar de meeste natuurorganisaties in het Waddengebied nu al naar handelen: huilers of gewonde zeehonden – behalve wanneer de mens de oorzaak is – niet meer opvangen maar laten liggen. Ook als dit de dood tot gevolg heeft. We laten de natuur de natuur, is het credo. Het klinkt logisch en niet onredelijk.

Maar dat was de theorie. De praktijk is een uiterst lief, klein, grijs-wit zeehondje dat sinds deze ochtend moederziel alleen in een gigantische zandvlakte ligt, in de brandende zon. Met zijn grote ogen wint hij het pleit al zonder dat hij verder nog iets hoeft te doen. En dan is er nummer twee, met minstens zo grote ogen (hij is dan ook een slagje groter). De situatie rond deze huiler is zorgelijker: hij ligt hier al twee volle dagen. Bij vloed zwemt hij wat rond, soms houdt hij zich vast aan de trap; bij eb vlijt hij zich weer naast de trap.

Een van de twee huilers die op Richel lagen: dit zeehondje lag midden op de zandvlakte – op deze foto lag hij er al twee dagen.
Foto Saskia van Loenen

Emoties uitschakelen zou nu het beste zijn – de dierenwereld ís hard. Maar een meeuw met een mank pootje is nog wel wat anders dan een hulpeloze kleine gewone zeehond, qua uiterlijk en aaibaarheidsfactor toch de Nederlandse panda. Wolkers spookt door mijn hoofd.

Ik heb lopen grienen van ellende. Mijn keel is dik van emotie. Omdat het lieve beest na een worsteling van vijf uur om hem wat te eten te geven alles weer heeft uitgekotst. (…) Zijn prachtige lieve vochtige ogen zijn zo groot als de knopen van een ouderwetse winterjas. (…) Ik zoende hem zelfs op zijn ronde smoezelige kopje. Vies?! Er zijn mensen die de hand van de paus kussen. Ik zoen liever de kont van een zeehond.

Gigantische wolken wulpen
De knop moet om. We zijn hier nog maar net, er is meer dan alleen zeehonden. Heel wat meer. Of eigenlijk: bijna niets. Precies waar ik naar op zoek was. Een lege vlakte, slechts heel in de verte begrensd door water, glinsterend in de zon. Schelpen, roze en paarse kwallen, joekels van krabben. Zeesla wappert als lichtgroen lint in het water en ligt, eenmaal ontkleurd door de zon, als wit plastic verspreid over het zand. Hier en daar een plantje zeekraal. Wind, die hier zelfs op mooie dagen onafgebroken om je oren suist. Meeuwen waar je maar kijkt, visdiefjes krassen, wulpen roepen. In de branding rennen tientallen drieteenstrandlopertjes op en neer. Elders zoeken bonte strandlopers en kanoeten op het natte zand naar voedsel. Tientallen, honderden. Duizenden.

Loop je helemaal naar de uiterste westpunt van het eiland (officieel heet het een zandplaat, maar voor ons is het een eiland), voorbij het punt waar ook geen schepen meer kunnen droogvallen, dan volgt het echte spektakel: gigantische wolken wulpen laten ons letterlijk happen naar adem. Zo’n tienduizend moeten het er zijn. Duizenden kanoeten, als een spreeuwenwolk naar links en naar rechts zwenkend. Lange slierten eidereenden, die prachtige grote beesten die altijd in een keurige lijn vliegen. Rosse grutto’s. Een slechtvalk suist over. Bij eb verschijnt een heuse oesterbank boven het wateroppervlak – vol mosselen en oesters, drukbezocht door vogels. Het lijkt of de bank zichzelf op slimme wijze beschermt tegen grijpgrage mensenhanden die hier hun dagelijkse oestervoorraad gratis denken te kunnen plukken: wie vlakbij is zakt plots weg in een zwarte, sterk zuigende drab – een soort drijfzand, veroorzaakt door de poep van de ontelbare wormen die hier in de grond leven. Mijn kompaan kan me nog net wegtrekken voor ik definitief mijn laars kwijtraak.

Aan de oostkant, richting Terschelling met zijn vanaf Richel altijd duidelijk waarneembare Brandaris (die ’s nachts als een gigantische discolamp de zee om de paar seconden in kleur zet), treffen we meer afval aan dan in het westelijk deel; het zal met de stromingen te maken hebben. Regelmatig lopen we met handenvol plastic jerrycans, huishoudflessen en andere troep terug naar het huisje. Ook slepen we ruim een uur met een loodzwaar kunststof visnet; maar laten liggen is geen optie, zo’n net des doods. We beuken tegen de wind in.

Omsloten door het water
Terwijl de veerboten naar Vlieland of Terschelling meerdere malen per dag langsvaren betreft de enige verdere regelmaat die deze week het leven bepaalt de getijden. Waar in de normale wereld de klok dicteert doet die hier nauwelijks ter zake, behalve in de zin van: hoe laat wordt het vloed, dus hoe laat moeten we terug zijn. Maar al het andere wat je normaal gesproken volgens ons urenstelsel doet (wanneer gaan we eten, koffiedrinken, douchen – met regenwater –, bellen, werken, pauzeren, slapen) wordt nu teruggebracht tot de vraag: wanneer wordt het eb. Bij vloed kun je letterlijk geen kant op: het huisje is aan alle kanten omsloten door het water, dat zich plots overal om je heen slingert – zó zie je aan één zijde nog een behoorlijke strook zand, zó golft het rondom en is je huis een soort olieplatform geworden. Het is zaak hier geen verwondingen of ander onheil op te lopen.




Fotograaf Laura Zwaneveld komt sinds 2011 op Richel als wadwachter. Sindsdien gaat bijna al het werk wat ze maakt over het wad. „Een plek die vrijheid, inspriatie, rust en ruimte geeft”, zegt ze.
Foto’s Laura Zwaneveld

In onze week kwam de vloed begin van de avond al op; veel meer dan eten en lezen zat er vanaf dat moment tot aan het slapen gaan niet meer in. En toch verveelde ik me geen seconde, laat staan dat ik ook maar een vleugje van de eenzaamheid van Bomans ervoer. Dankzij de uitzichten, die levende ansichtkaarten uit welk raam je maar keek. De zon die op het water glinstert. De kleuren die almaar veranderen. De ondergaande zon, die alles nog stiller maakt dan het toch al was. Je blijft kijken. En luisteren.

Dat is misschien nog wel het indrukwekkendst: het water dat komt en gaat, met een kracht waarvan je als vastelander het bestaan niet vermoedde. Nooit zal ik meer het geluid vergeten van de vloed die onverstoorbaar rond het huisje kolkt: een soort diep grommend ruisen zoals ik niet eerder hoorde. Een geluid waar je stil van wordt, omdat het je voor je gevoel nietig maakt.

Wel of niet helpen
Terug naar de zeehonden, een onderwerp dat we soms liever even meden. De telescoop vertelt ons echter meerdere malen per dag dat midden op de door de zon bijna lichtgevende zandvlakte nog altijd het kleintje ligt. En onderaan de trap nog altijd ‘onze’ zeehond (waarbij we zo dom waren het ook nog een naam te geven). Zodra hij ons hoort richt hij zijn kop op en hobbelt naar ons toe, niet bang maar nieuwsgierig – als ik een filmpje maak moet ik achteruit blijven lopen omdat hij zijn snuit bijna op mijn iPhone drukt. Hij ligt hier nu vier dagen, en lijkt wanhopiger te worden; hij zuigt aan de trap en ‘huilt’ af en toe hartverscheurend. Jan Wolkers had zijn zeehond met verdunde koffiemelk weten te voeren; zo rollebollen met het dier en in de houdgreep nemen durven wij niet, daarom zetten we een bakje met dezelfde inhoud voor hem neer. Hij doet er niets mee. Een blikje tonijn dan, in godsnaam? Het ruikt in elk geval naar vis. Geen interesse. Een paar groepjes mensen komen aanlopen vanaf hun drooggevallen schip. Vertedering en bezorgdheid alom. Discussie over wat te doen in zo’n geval; een deel zit op de lijn van het nieuwe beleid, anderen accepteren niet dat we een hulpbehoevend zeehondje zomaar zouden laten doodgaan. Ook wijzelf worstelen ermee; waarom zo’n dier niet helpen, terwijl de brandweer wel uitrukt voor een vastgevroren eend in de parkvijver? Wonderwel lost het probleem zich vanzelf op. De volgende ochtend zien we hem nog even, vrolijk zwemmend lijkt het wel, daarna is hij uit beeld. Eenmaal eb blijft het wad rond de trap leeg. Hij heeft het gered – dat is althans wat we denken. En waar we ons de rest van de week ook maar aan vasthouden.

De tweede huiler: dit zeehondje lag bij de trap naast het huisje van de wadwachters. Bij vloed zwom hij rondjes rond het ponton, bij eb vlijde hij zich weer naast de trap. Het liep goed af: op wat zijn vijfde dag hier was zwom hij in alle vroegte weg.
Foto Saskia van Loenen

Dat moet ook wel, om dat andere potentiële drama het hoofd te kunnen bieden. Het zeehondje in de volle zon. Op dag drie lopen we voor de zoveelste keer naar hem toe. Hij kijkt ons nieuwsgierig aan, maar als je hem probeert te aaien maakt hij een bijtbeweging als een fel hondje. Gehurkt bij hem zitten laat hij wel toe. We voelen ons machteloos; drie dagen lang heeft geen volwassen zeehond zich ook maar in de buurt vertoond. Ook helpt het natuurlijk niet dat hier überhaupt geen water bij komt. Zijn droeve blik laat niet onberoerd.

Ineens hobbelt hij weg
Die middag zien we vanuit het huisje hoe hij ineens een stuk van zijn vaste paal weg hobbelt, niet naar het dichtstbijzijnde water, maar naar de overkant – de brede zandvlakte op, waar anderhalve kilometer verderop de zeehonden liggen. Dat haalt hij nooit. Na 60 meter blijft hij liggen. Hij rolt op zijn rug. En weer op zijn buik. ’s Avonds leert een blik door de telescoop dat hij nog altijd op dezelfde plek ligt, in exact dezelfde houding. Ik weet genoeg. Hij is stervende, of al dood. Met zijn laatste krachten had hij onder onze ogen de ultieme poging gedaan zijn moeder te vinden. Ik schaam me er niet voor dat ik huil.

De volgende ochtend loopt mijn huisgenoot als eerste naar de telescoop. „Wil je het weten?”, klinkt het voorzichtig. Zeg het maar, ik weet het toch al, mompel ik. „Er wordt van hem gegeten.”

Zijn ogen zijn eruit gepikt, als eerste. Maar dankzij de nu donkere gaten ziet hij er nog steeds min of meer hetzelfde uit. Het lijfje is nog zo goed als intact. Zodra we weglopen komen de twee meeuwen terug. Een jong eet van het zeehondje, zijn moeder houdt de wacht. Het gaat snel. De meterslange darmen die als strakke lijnen uit zijn lijf getrokken waren zijn de dag erop verdwenen. Niet lang daarna een schone ribbenkast. Het kopje blijft opvallend lang heel, evenals zijn als fluweel uitziende flippers. Na een paar dagen is het laatste aaibaarheidselement verdwenen en is ook de emotie weg.

Godfried Bomans schrijft in zijn Dagboek van Rottumerplaat slechts sporadisch over de dieren aldaar – meeuwen krijsen onophoudelijk en houden hem uit zijn slaap, daar komt het op neer. Wolkers daarentegen omarmt alles wat hij ziet, en hij ziet veel. Vooral de schoonheid ervan. Daarin herken ik me meer dan in het verhaal van Bomans. De laatste voelde zich overigens ziek, wat zijn ervaringen danig kleurde. Toch zag ook hij zeker de pracht van het eiland. Wel rept Bomans meerdere malen van de wind.

Ik word moe van al dat gebrul om me heen. Dit is iets waar ik helemaal niet op gerekend heb: het uitpúttende van voortdurend in de wínd te leven.

Daarin kan ik een eind met hem meevoelen. Ook vallen me, net als Bomans, eenmaal terug op de wal meteen de bomen op – die heb je daar niet. Ik hou van bomen en groen, en zou nooit permanent zonder kunnen. Maar die oneindige lege vlakte doet ook echt wat. Voor zo’n beeld moet een normaal mens naar een woestijn in een ver land. Hier ligt het gouden zand zomaar aan je voeten.

Een week waarin bijna niets gebeurt, met slechts eb en vloed, wadvogels en een enkele langszwemmende zeehond – duurt die niet eindeloos? Nee, kan ik nu uit eigen ervaring zeggen. Het was gelukkig meer Wolkers dan Bomans: de week is omgevlogen. Terug in het echte leven vol geren en gerace is dat wat ik het meeste mis: de opkomende vloed, die zich ineens dwingend laat horen en al het andere aan zich ondergeschikt maakt. De stilte die erop volgt. De rust. Laat alles los, ruist hij, geef je maar over: dit is wat het is. Richel is Rottumerplaat in het kwadraat.

WAT DOE JE ALS WADWACHTER?
Als wadwachter op Richel (namens Natuurmonumenten) is je voornaamste taak ‘droogvallers’ (boten die bewust worden vast gevaren bij vloed; bij eb lopen de opvarenden het wad op) te wijzen op het beschermde deel waar zij niet mogen komen. Op Richel verblijven niet alleen tienduizenden vogels die de zandplaat als rustgebied gebruiken, de zandplaat herbergt ook de grootste populatie zeehonden uit de Waddenzee.

Foto Saskia van Loenen

De grote groepen vogels en zeehonden – zowel grijze als gewone – bevinden zich aan de kant van Vlieland (Vlielandgangers hebben er vanaf de veerboot fraai zicht op). Om verstoring te voorkomen is het grootste deel van Richel afgesloten – ook voor wadwachters. In praktijk betekent dit: niet achter de gele bordjes komen. Een belangrijke leidraad is de zogeheten ‘Erecode’ voor het Waddengebied, met algemene gedragsregels voor recreanten (kom niet te dicht bij groepen vogels, vermijd harde geluiden, hou honden aangelijnd, et cetera). Wadwachters lopen met Erecode-folders op zak, al blijkt in praktijk dat de meeste ‘droogvallers’ op de hoogte zijn van de regels – schippers op de Waddenzee informeren hun opvarenden doorgaans goed.



PS Camera | 26 augustus 2011 | Door: Han Schoonhoven

PS Camera #10: Groeten uit Rottumerplaat 1971/2011
De wind was krachtig tot hard, op die julidag dat ze uitvoeren. Het gezelschap bestond uit de bemanning van motorschip De Harder, de wisseling van de vogelwacht op Rottumeroog en Rottumerplaat, de fotograaf Erik Wolkers en enige passagiers. Vanuit de Eemshaven vertrokken ze voor een historische tocht.
Fotograaf Erik Wolkers was 23 toen zijn pa, beeldhouwer en schrijver Jan Wolkers, precies veertig jaar geleden in zijn eentje een week op Rottumerplaat bivakkeerde. De auteur Godfried Bomans was hem voorgegaan. Die vond het maar niks, kamperen in Robinson Crusoe-stijl. Wolkers daarentegen was buitengewoon in zijn sas, daar op dat nog geen acht vierkante kilometer grote eilandje op de grens van de Nederlandse en Duitse Waddenzee.

Voor alle duidelijkheid, jongens en meisjes, dit was in 1971 en mobiele telefoons en draadloos internet bestonden nog niet. Eén keer per dag sprak Wolkers via een instabiele radioverbinding (‘hallo…, krggg…, over’) met Willem Ruis, een jonge verslaggever die de Vara in een hotel in het Noord-Groningse Warffum had ondergebracht. De enthousiaste verhalen van de eilandbewoner zijn uitgebracht op een reeks cd’s. Het boek over zijn verblijf op het eiland illustreerde Wolkers met tientallen levendige foto’s.

Na de wat ruwe reis over de knobbelige Noordzee (twee passagiers leegden onderweg aan lijzijde hun maag) bereikte het scheepje van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit na vier uur Rottumerplaat. Samen met de aflossing van de vogelwacht ging Erik Wolkers aan land. Onder de jagende wolken maakte hij met de Hasselblad van Jan foto’s van diens tijdelijke territorium. Vader en zoon Wolkers hebben nu beiden het onbewoonde eiland één keer bezocht.

Godfried Bomans en Jan Wolkers op Rottumerplaat (1971)
Alleen op een eiland - Dagboek van een eilandbewoner
by Godfried Bomans en Jan Wolkers















Viewing all articles
Browse latest Browse all 1008


<script src="https://jsc.adskeeper.com/r/s/rssing.com.1596347.js" async> </script>