Quantcast
Channel: Bouilla Baise Work in progress
Viewing all articles
Browse latest Browse all 1008

Views & Reviews How the LP Saved Our Lives Abbey Road Blow-Up 1966

$
0
0
Platenzaak in Carnaby Street in Londen in 1967, met de opengeklapte hoes van het Beatles-album Sgt. Pepper’s Lonely Hearts Club Band

The Abbey Road cover photography session 
Friday 8 August 1969
All four Beatles gathered at EMI Studios on the morning of Friday 8 August 1969 for one of the most famous photo shoots of their career. Photographer Iain Macmillan took the iconic image that adorned their last-recorded album, Abbey Road.

Here is a photograph taken on the same day, showing the empty crossing.

Abbey Road, taken on the morning of the album cover shoot, 8 August 1969

Iain Macmillan was a freelance photographer and a friend to John Lennon and Yoko Ono. He used a Hasselblad camera with a 50mm wide-angle lens, aperture f22, at 1/500 seconds.

Prior to the shoot, Paul McCartney had sketched his ideas for the cover, to which Macmillan added a more detailed illustration.

Sketch for the Abbey Road album cover photo shoot, 8 August 1969

As the group waited outside the studio for the shoot to begin, Linda McCartney took a number of extra photographs.

The Beatles prepare for the Abbey Road album cover photo shoot, 8 August 1969

A policeman held up the traffic as Macmillan, from a stepladder positioned in the middle of the road, took six shots as the group walked across the zebra crossing just outside the studio.

The Beatles crossed the road a number of times while Macmillan photographed them. 8 August was a hot day in north London, and for four of the six photographs McCartney walked barefoot; for the other two he wore sandals.

The Beatles

Shortly after the shoot, McCartney studied the transparencies and chose the fifth one for the album cover. It was the only one when all four Beatles were walking in time. It also satisfied The Beatles' desire for the world to see them walking away from the studios they had spent so much of the last seven years inside.

Macmillan also took a photograph of a nearby tiled street sign for the back cover. The sign has since been replaced, but was situated at the corner of Abbey Road and Alexandra Road. The junction no longer exists; the road was later replaced by the Abbey Road housing estate, between Boundary Road and Belsize Road.






Abbey Road album artworkPicture one from the Abbey Road photography sessionPicture two from the Abbey Road photography session
Picture three from the Abbey Road photography sessionPicture four from the Abbey Road photography sessionPicture six from the Abbey Road photography session

On 22 May 2012 one of the outtakes from the photography session sold at auction in London for £16,000 ($25,000).

Dit boek over de glorietijd van de lp maakt invoelbaar hoe belangrijk een plaat was
LP Van 1967 tot 1982 duurde het tijdperk van de lp oftewel ‘het album’ volgens David Hepworth. Hij schreef een ode aan de ‘kunstwerken’ van een minuut of veertig. (●●●●)

Platenzaak in Carnaby Street in Londen in 1967, met de opengeklapte hoes van het Beatles-album Sgt. Pepper’s Lonely Hearts Club Band
Foto Ted Spiegel/CORBIS/Corbis/Getty Images 



David Hepworth: A Fabulous Creation. How the LP Saved Our Lives. Bantam Press, 348 blz. € 21,-
●●●●●

Bertram Mourits
9 augustus 2019

De appendix van A Fabulous Creation, het nieuwe boek van de Britse popmuziekschrijver David Hepworth, is misschien wel het leukste deel, in ieder geval het meest inspirerende. Hepworth schreef daarin ruim 150 alinea’s over evenzoveel lp’s, die hij als kenmerkend beschouwt voor de gloriedagen van ‘het album’. Dat wil zeggen: van 1967 tot en met 1982, van Sgt. Pepper’s Lonely Hearts Club Band tot en met Thriller. Zijn beschrijvingen zijn raak, geestig en getuigen opvallend vaak van een originele invalshoek. Bijvoorbeeld: de tragiek van Bryan Ferry’s stem komt vooral tot zijn recht wanneer hij andermans liedjes zingt; Quincy Jones heeft veel inspiratie voor zijn productie van Off The Wall ontleend aan Boz Scaggs; Talking Heads speelden Al Greens ‘Take Me To The River’ om te zorgen dat hun eigen liedjes niet ondraaglijk zouden worden.


De vondsten, even onontkoombaar als vergezocht, vormen het slot van een boek waarin de geschiedenis van ‘het album’ wordt geschreven. Dat lijkt voorbarig, want er zijn meer dan genoeg goede platen verschenen sinds 1982 (en trouwens ook vóór 1967), maar Hepworth (1950) doet weinig moeite om te argumenteren. Het is zijn stijlmiddel om met veel aplomb dingen te beweren waarover je oeverloos zou kunnen discussiëren. Zo was in zijn vorige boek, 1971. Never A Dull Moment, het belangrijkste argument om 1971 uit te roepen tot het beste jaar van de popmuziek: omdat ik het zeg.

Glorietijd
Toch werkt Hepworths geschiedschrijving vanuit die scherpe visie opnieuw. In A Fabulous Creation besteedt hij kort aandacht aan de voorgeschiedenis: hoe ‘het album’ ontstond als een letterlijk album van 78-toerenplaten en hoe de creatieve voorhoede van de popmuziek ‘kunstwerken’ van ongeveer een minuut of veertig ging maken, in plaats van enkele hits van een minuut, aangevuld met negen minder sterke liedjes, de fillers.

Het is een prettig toeval dat de glorietijd van de lp samenvalt met de jaren waarin Hepworth zelf muziek ontdekte en zelf platen ging kopen. Hij schrijft over de voorzichtigheid waarmee je in een platenzaak je keuze maakte of een lp kocht op de gok (maar die dan wel de eerste was) en hoe je vervolgens, als die gok tegenviel, je best deed om hem tóch goed te vinden, want de aanschaf van een plaat was een hele investering. Het heeft een beetje een ‘opa vertelt’-karakter, maar inderdaad: die ervaring van ‘het album’ bestaat al een jaar of vijftien niet meer. Het boek is daarom óók opgedragen aan mensen die ‘hun lp’s weggedaan hebben.’

Bovendien maken deze jeugdherinneringen invoelbaar hoe belangrijk een plaat kon zijn. Dit laat Hepworth prachtig zien, waarbij de keuze lang niet zo voorspelbaar is als het eerste en laatste album suggereren. Roxy Music staat er vooral tussen vanwege de baanbrekende platenhoezen. Dat het comedy-album van Peter Cook en Dudley Moore een grote rol speelde, heb ik nog nooit gelezen, en dat ZZ Tops commerciële wederopstanding te danken is aan Michael Jackson, is even absurd als volkomen geloofwaardig.



Seksplaat
Het boek staat ook vol prachtige anekdotes. Zo werkte Hepworth in een platenwinkel toen hem in 1975 werd gevraagd of hij ‘die seksplaat’ had. Doorvragen leerde hem dat de klant in een Nederlandse discotheek Donna Summers ‘Love to Love You’ had gehoord. Op dat moment realiseerde hij zich dat mensen ‘op een andere manier platen gingen kopen’ (zoals gezegd: Hepworth is niet vies van apodictische uitspraken). Tot die tijd bood een zorgvuldig samengesteld album afwisseling, maar bij Summer ging dat juist lekker lang door. De platenbaas van Summer had haar en haar producers gevraagd om iets wat lang genoeg was voor een orgie: een hele plaatkant dus.


Ook een andere goede observatie begint met een eigen ervaring. In 1972 kocht Hepworth onder meer Full House, een traditioneel stevig rockend live-album van The J. Geils Band, en Close to the Edge, het ambitieuze symfonische rockalbum van Yes waarvan de titelsong een hele plaatkant inneemt (en niet omdat de muziek geschikt was voor een orgie). Regressieve rock en progressieve rock dus, gewoon omdat het interessante muziek zou kunnen zijn. Zes jaar later was de markt ‘versplinterd’ geraakt, stelt hij vast als hij zich realiseert dat in 1978 waarschijnlijk nauwelijks mensen waren die toen Sanctuary van de J. Geils Band én Tormato van Yes kochten.


Aan het eind van zijn boek weet Hepworth verschillende lijnen mooi te verbinden en beschrijft hij hoe de walkman de beleving van muziek wist te verbreden, maar ook minder uniek maakte. Met als gevolg dat je op hits kon mikken door naar de grote gemene deler te zoeken. Hiervan is Thriller het beroemdste resultaat – het verhaal over de totstandkoming van dat album is heel sterk. Maar ook de synthesizer-gestuurde platen van ZZ Top en Born in the USA van Bruce Springsteen stonden in het teken van de grote gemene deler – het is een klein wonder hoe die zijn reputatie van integere artiest na dit album wist te behouden.

Nostalgie
Vervolgens reduceerde de cd muziek tot iets klinisch: iedereen die met een lp over straat heeft gelopen, weet dat je daarmee iets uitstraalde wat een cd niet heeft. Bovendien is een cd veel eenvoudiger te ‘ontmantelen’ dan een lp: met een computer is het doodsimpel om enkele favoriete tracks van een cd te kiezen, zodat albums voor de meeste luisteraars weer werden wat ze voor Sgt. Pepper waren: een verzameling opvulsels met enkele hits. Tenslotte kwam streaming, waarbij het normaal is wat in de jaren zeventig ondenkbaar was: met een half oor een of twee keer naar een album luisteren.

Hepworth komt dicht in de buurt van nostalgie met zijn conclusie dat we tegenwoordig nooit meer luisteren zoals vroeger: met volle aandacht, veertig minuten lang. Maar je moet hem gelijk geven; de kans dat er ooit een boek zal verschijnen onder de titel A Fabulous Creation. How Spotify Saved Our Lives is nihil.

Correctie (9 augustus 2019): Quincy Jones heeft zich door Boz Scaggs laten inspireren voor de productie van Off The Wall, niet voor Thriller, zoals eerder stond vermeld [red.].

1966: Na het feest kwam de kater
Popjaar 1966 Van maand tot maand peilde muziekjournalist Jon Savage welke muziek er in 1966 toe deed, waar de wereld zich om bekommerde en welke ideeën uit de avant-garde en underground de massa’s bereikten.

een onzer redacteuren
29 april 2016


Een boek over één bepaald jaar roept onvermijdelijk de vraag op: waarom dát jaar? Waarom 1966 en niet 1965 of 1967? In de ondertitel van zijn boek 1966 noemt Jon Savage het ‘the year the decade exploded’. Op de binnenflap lezen we dat het een ‘beslissend jaar’ was voor de wereldwijde popcultuur: ‘De popwereld versnelde en brak door de geluidsbarrière in 1966.’ Tja, zo lust ik er nog wel een paar.

Eén jaar eruit lichten heeft iets willekeurigs, maar in het boek zelf weet Savage wel aannemelijk te maken waarom 1966 bijzonder was. Deels voor hem persoonlijk: hij werd dat jaar dertien en werd diep geraakt door de muziek die hij op de radio hoorde en op tv zag. Maar het zegt wel wat dat veel van die muziek vijftig jaar later nog altijd tot de verbeelding spreekt: ambitieuze, baanbrekende songs van onder anderen The Who, The Supremes, James Brown, Dusty Springfield, Four Tops, The Velvet Underground, The Rolling Stones en natuurlijk The Beatles. Songs die muzikale experimenten niet schuwden, die bovendien iets te zeggen hadden over de wereld.

Jon Savage: 1966. The Year the Decade Exploded. Faber & Faber, 653 blz. € 30,99

Het lijkt een willekeurig jaar, 1966, maar bekijk je van maand tot maand de bladen, films, tv-programma’s, boeken, pamfletten en kranten dan weet muziekjournalist Savage daar een levendig, veelomvattend boek uit te distilleren.

Vlnr John Cale en Sterling Morrison van The Velvet Underground en Nico

In 1966 bereikten ideeën uit de avant-garde en underground een massa-publiek, betoogt muziekjournalist Savage. Je hoefde niet verder te kijken dan de hitlijsten om te zien dat kunst en commercie best samen konden gaan. Popmuzikanten zochten verdieping, verruimden hun geest met middelen als LSD en deelden die ervaringen met hun fans. Tegen het eind van het jaar was een deel van de popmuziek zoveel meer geworden dan simpele liedjes voor tieners, dat er een nieuw woord voor bedacht werd: rock. In de Amerikaanse zwarte muziek, die steeds zelfbewuster en krachtiger werd, raakte om vergelijkbare redenen het woord soul steeds meer in zwang.

Vietnam
Savage ontleedt 1966 van maand tot maand aan de hand van opvallende singles die toen verschenen. Grote hits, maar ook obscuurdere platen – zo neemt hij het nummer ‘A Quiet Explosion’, op de b-kant van een single van de Britse groep The Ugly’s, als aanleiding om uit te weiden over de dreiging van een kernoorlog die veel mensen midden jaren zestig voelden. Vooral jongeren hadden het idee dat een nucleair armageddon onvermijdelijk was, wat een sterk gevoel van urgentie opriep: als je niet lang te leven had, was er geen tijd te verliezen en moest je er nú iets van maken.

In 1966 was popmuziek meer geworden dan simpele liedjes en kreeg het een nieuwe naam: rock

Voor jonge Amerikaanse mannen kwam daar nog eens bij dat ze op hun achttiende een oproep voor de dienstplicht konden verwachten, waarna de kans groot was dat ze in Vietnam moesten vechten. De Vietnamoorlog veroorzaakte een diepe generatiekloof, tussen de generatie die had gevochten in de Tweede Wereldoorlog en de jongeren die geen zin hadden om voor dit conflict hun leven op het spel te zetten. Het patriottische ‘The Ballad of the Green Berets’ van de Vietnamveteraan Staff Sergeant Barry Sadler werd in 1966 een grote hit, tegelijkertijd groeide de protestbeweging die steeds kwader en radicaler werd. In een hoofdstuk over de Californische activistische studenten en hippies maakt Savage een verrassend uitstapje naar Amsterdam en besteedt hij uitgebreid aandacht aan de Provo’s, die geestverwanten in onder meer San Francisco inspireerden. Hij beschrijft onder meer de protesten tegen het huwelijk van Beatrix en Claus en de Telegraaf-rellen in juni.


1966 was ook het jaar van Black Power, van Motown, van Andy Warhol, van de voorzichtige opkomst van de vrouwenbeweging. Londen was het stijlvolle middelpunt van de wereld. Maar in het najaar, zo maakt Savage duidelijk, was Swinging London wel over het hoogtepunt heen. In de zomer maakte de Britse premier Wilson bekend dat de lonen en prijzen werden bevroren, om de economische crisis te bezweren. Het feest was voorbij, wat overbleef was een katerig gevoel. De Londense pop-elite – inclusief The Beatles – vond steeds minder aansluiting bij de Britse tieners in de provincie, wier vooruitzichten een stuk slechter waren geworden door de crisis. De omslag was goed te zien bij The Yardbirds, die in oktober de single ‘Happenings Ten Years Time Ago’ uitbrachten. Het bleef onderin de Top 50 hangen, een fikse tegenvaller na vijf Top 10-hits op rij. The Yardbirds waren niet meer zo opwindend als in het begin van het jaar – ze gingen pijlsnel van ‘heroes to bores’, zoals Savage het omschrijft.


Decadentie
De groep was ook te zien in Michelangelo Antonioni’s Blow-Up, een film die juist in die periode van de teloorgang (tussen april en oktober) werd opgenomen in Londen. De jongeren in de film waren ‘doelloos’, zei Antonioni, op zoek naar vrijheid zonder te weten wat ze daarmee moesten. Het liep volgens hem uit op ‘decadentie zonder enige zichtbare toekomst’.

Savage zet het popjaar 1966 in een brede context, waarbij hij vooral put uit bronnen uit die tijd: (pop)bladen, films, tv-programma’s, boeken, pamfletten en kranten. Hij vermijdt nostalgie en blikt evenmin vooruit naar de jaren die erna kwamen. Zo blijft de lezer, met hem, tot en met oudejaarsdag in 1966.

Met een aanstekelijk enthousiasme roept hij een levendig en veelomvattend beeld op van een roerig jaar dat, of het nu ‘beslissend’ was voor de popcultuur of niet, in deze fraaie terugblik geen moment verveelt.

Een versie van dit artikel verscheen ook in NRC Handelsblad van 29 april 2016

Viewing all articles
Browse latest Browse all 1008


<script src="https://jsc.adskeeper.com/r/s/rssing.com.1596347.js" async> </script>