Afterglow: Impressions of age and wear

Dit boek heeft een thema tot onderwerp dat de fotograaf Dirk Wiersma al sinds lang fascineert: de schoonheid en het verhaal inherent aan ouderdom en slijtage. In 130 foto’s, verdeeld over tien hoofdstukken en in tekst van zijn eigen hand, zet Wiersma de lezer aan tot het herkennen van de waarde en waardigheid die blijft in situaties en voorwerpen die hun dagen van glorie en doelmatigheid voorbij zijn. Hij onthult de schoonheid die verborgen ligt in wat achtergelaten is en vergeten, weg van de orde en routine van alledag; in de natuur, de stenen, het landschap; in leven en dood; in klassieke ruïnes; in verlaten fabrieken, huizen en andere gebouwen; op autokerkhoven en bij afvalverwerkers. De laatste hoofdstukken zijn gewijd aan thema’s die nauw verwant zijn met dit alles: het stilleven en de vanitas.
Voor sommigen klinkt dit misschien weinig blijmoedig, maar dat is juist niet de stemming waarin dit boek gemaakt is. Zoals Dirk Wiersma uitlegt:
‘Sinds ik ooit begon de wereld om mij heen bewuster te ervaren, ben ik altijd geboeid geweest door het oude en versletene. Als ik me afvraag waarom, zijn er veel verklaringen die in mij opkomen. Komt het door de wijsheid die ervan uitgaat, de balans, het voleindigde? Of is het omdat ouderdom de uiteindelijke conditie is waar we allemaal op afstevenen, of beter gezegd, die we allemaal hopen te bereiken in een staat van gratie? Of is het omdat echte schoonheid en volkomenheid pas bevestigd worden op de langere duur, met de jaren, als de vluchtigheid van mondain succes en bloei voorbij is?'
Zie de nagloed van wat hier ooit groeide en bloeide
VRIJDAG 27 DECEMBER 2013
BOEKENIn zijn boek Afterglow, een ode aan de schoonheid van afbrokkeling en verval, wil Dirk Wiersma de onafwendbare vergankelijkheid van al wat bestaat, te slim af zijn door haar in beelden te vangen. Als geoloog is Wiersma vertrouwd met de uitwerking van de tijd op al wat langzaam leeft. De 130 foto’s in dit boek zijn momentopnamen van dit onzichtbare proces.
In het Engelstalige verhaal dat hij bij de foto’s schreef, toont Wiersma zich begaan met oude en vervallen winkels en fabrieken waarvan niemand zich meer de oorspronkelijke luister herinnert. Maar hij heeft net zo goed oog voor de sensuele vormen van gestold basalt – totdat ook dat slijt en verpulvert, natuurlijk.
Wiersma noemt zich een ‘fotorealist’ en maakt dat in zoverre waar dat hij ook laat zien wat oud en lelijk is. Zoals weggezakte Duitse bunkers aan de Normandische kust, en al het andere dat van beton is gemaakt. Maar ook het bijbelse Babylon, volgens de profeet Jeremia een ‘gouden beker in Gods handen’ die een puinhoop zou worden, een aanfluiting zonder bewoner. En zie, vandaag is Babylon niets dan een lage heuvel vol modderige steenresten, ‘een ruïne van ruïnes’. Toch schuilt in deze fotorealist ook een romanticus. Gebouwen, auto’s en andere spullen worden nu tijdig vervangen en gerecycled, moppert hij, ‘zonder de kans om fatsoenlijk oud te worden en ons een blik op hun verleden te gunnen.’ Bergdorpen ‘waar eens geharde bergbewoners zwoegden’ mogen niet meer schilderachtig vervallen, maar worden toegeëigend door ‘levensgenieters die in een stoel hangen, zwelgend in het mooie uitzicht.’
Brompot
Niet alleen is Wiersma dus een beetje een nostalgische brompot, het valt hem ook moeilijk de grens van het vergankelijke te bepalen. Zo trakteert hij op uiteenzettingen over het uithoudingsvermogen van de blauwalg, de onbekende kant van de dubbele helix en de transhumance in Zuid-Europa. Het thema ‘verval’ verdwijnt bij deze ditjes en datjes uit het zicht, soms om plaats te maken voor het tegendeel daarvan, zoals de manier waarop insecten in barnsteen belandden. En het verhaal wordt nogal eens onderbroken door overbodige toelichtingen op de foto’s.
Heel erg is dat allemaal niet, in een boek waarin een brede pretentie wordt nagestreefd én waargemaakt. Wiersma laat de nagloed zien van al wat ooit leefde en bloeide: mensen en gebouwen, steden, fabrieken, interieurs, auto’s en nog veel meer. De foto’s zijn virtuoos; evenals de begeleidende tekst zijn ze duidelijk de oogst van een levenslange fascinatie.
Magische staf
Wiersma’s verhaal is niet vrijblijvend. Eenmaal aangeraakt door de ‘magische staf van veroudering en slijtage’ tonen de dingen zich in hun ‘eigenlijke’ staat. Het zien daarvan zet aan tot verzoening met onze eigen tijdelijkheid. Zonder verval en dood geen leven – het is een oud liedje, stelt hij zelf vast, maar toch een deuntje dat je niet zo vaak meer hoort in een cultuur die is gebiologeerd door jeugdigheid en instant succes.
Alleen... hoe moet dat straks? Wiersma houdt zijn hart vast voor de toekomst van het verval. Nu ligt in bijvoorbeeld Wallonië de vergane glorie van stilgevallen industrieën nog voor het opscheppen. Maar aan onze moderne fabrieken, ‘grote nietszeggende dozen die op geen enkele wijze verraden wat zich daarbinnen afspeelt’, zal ook als ruïne niets te beleven zijn. Wiersma is op zijn best waar hij zich persoonlijk engageert met achtergebleven plekken. Bijvoorbeeld als hij een toevallig openstaand huis binnensluipt waar dertig jaar niemand is geweest. Of op een ‘autokerkhof’, een oord van verval dat als zodanig ook weer aan aftakeling ten prooi is, met een prachtige karakterschets van Rinus, de uitbater, én van de roestbakken zelf: ‘Van de voertuigen die hier gedumpt stonden, ging een raar soort vervreemding uit. Alsof hun bezige verleden een fictie was, een drukte die zij nooit meegemaakt konden hebben, gegeven het tijdloze patine van hun aanblik en de onbevangenheid die ze uitstraalden.’
Wiersma bleef terugkeren naar Rinus’ autokerkhof en registreerde hoe het overwoekerd raakte door een overvloedige flora. ‘Het was een sprookjesbos, en zoals het gaat met sprookjes, vroeger of later vallen ze in duigen. Vandaag is er geen spoor meer van over.’