HAAS, N. DE / NACHENIUS, J.C. / SCHAAP, GERDA (REDACTIE), - Hamer. Midwinternummer. 1941.
Hamer Den Haag, 1941., 96 pp., ingenaaid, folio, mooi ex. Ill.: met ills., foto's van o.a. Cas Oorthuys en Ch.Breijer; . .
DE ZWAARSTE PIJP VAN ALLE ARBEIDERS/Charles Breijers portret van de boer
− 25/07/97, 00:00De fotograaf Charles Breijer (1914) heeft zich altijd meer ambachtsman dan kunstenaar gevoeld. Die houding was Breijer met de paplepel ingegoten. Zijn vader was een fervent amateurfotograaf en bestuurder van de vakbond. Charles hoorde als jongetje al lezingen van de fotografen Paul Schuitema en Piet Zwart tijdens bijeenkomsten van de Amsterdamse Amateur Fotografen Vereniging. Thuis en bij de AJC werd hem de socialistische moraal bijgebracht.
Het verwondert dan ook niet dat de eerste baan van Breijer - die al heel jong enkele amateurfoto's publiceerde - fotolaborant bij De Arbeiderspers was. Van zijn eerste loon, dat hij in 1937 verdiende, kocht hij een 6 x 6 Ikoflex rolfilmcamera, waarmee hij al snel opnamen ging maken voor de verschillende uitgaven van de Arbeiderspers.
Breijers opnamen verschenen in 'Het Volk' en 'Wij. Ons werk ons leven', waarvoor hij onder andere een fotoreportage maakte over de vakantie van arbeiderskinderen in de stad.
Breijers stijl van fotograferen sloot naadloos aan bij de ideologie van de Arbeiderspers. Zijn portretten van arbeiders zijn sober en onverschrokken en tonen de heroïek van de Nieuwe Mens, zoals die de socialisten voor ogen stond. In De Rode Burcht, het vroegere gebouw van de Arbeiderspers aan het Hekelveld in Amsterdam, was een monumentaal tegeltableau aangebracht, waarop krachtige, naakt werkende mensen te zien waren. Het onderschrift luidde: 'De vruchtbaarheid van den arbeid'. Zie voor Cas Oorthuys Plan van Actie ...
Het felle realisme van Breijer had niet alleen een ideologische achtergrond. Hij had duidelijk ook geleerd van het onopgesmukte, strakke werk van Cas Oorthuys, die in de tweede helft van de jaren dertig ook voor de Arbeiderspers werkte. Oorthuys en Breijer raakten bevriend en zouden elkaar later veelvuldig treffen: beiden maakten tijdens de Duitse bezetting deel uit van De Ondergedoken Cameraen beiden gingen na de oorlog naar Indonesië om daar de politionele acties in beeld te brengen.
Deze foto, die vermoedelijk omstreeks 1938 op het Limburgse platteland is gemaakt, is een goed voorbeeld van het soort portretten dat Breijer in die tijd maakte. Het doorleefde gelaat van de boer, waarop het jarenlange zwoegen en ploegen diepe sporen heeft nagelaten, en de traditionele, ruwe kledij maken de foto archetypisch. Dit is de spreekwoordelijke boer, weggelopen uit een streekroman, die in de verte kan zien wat voor weer het wordt. Van alle arbeiders rookt hij de zwaarste pijp.
Het is even wrang als ironisch dat sommige van dit soort sociaal bewogen portretten een aantal jaren later zijn misbruikt voor de propaganda van de nazi's. Tijdens de bezetting werd de Arbeiderspers onder toezicht van een Duitse directie gesteld. De NSB'er Nico de Haas, die ook hoofdredacteur van 'Storm SS' was, ging op de uitgeverij het blad 'Hamer' voor de Volksche Werkgemeenschap maken. De Haas kon vrij beschikken over het aanwezige archiefmateriaal en gebruikte rücksichtslos werk van Breijer en Oorthuys. Zie voor Nico de Haas de 8 en Opbouw ...
Zo verschenen hun foto's in het midwinternummer van 'Hamer' in 1941 onder naamsvermelding - die tijdens de oorlog verplicht was gesteld - bij een artikel over 'Ras en Arbeid'. De inleiding van De Haas liet weinig aan de verbeelding over. Hij ging tekeer tegen de fotografie van 'romantische zwervers in een vaag licht' en de 'met suikeren gelei overgoten weeke romantiek'. Zijn onderschrift bij een van de andere boerenportretten luidde: “Zijn kop, door de wind geslepen, staat onwrikbaar, zooals hij zelf met hart en ziel vastgeworteld in de aarde staat.”
Het is een wrede en vreemde speling van het lot. De beeldtaal van de twee meest tegengestelde ideologieën paste naadloos op elkaar. Deze foto van een argeloze boer kon binnen een zo korte periode in de geschiedenis zowel een uitdrukking van de noeste ethiek van de arbeider zijn als van de nazi-esthetiek van Blut und Boden. Charles Breijer moet dat zelf met schrik hebben vastgesteld.Uitgeverij Hamer
'Het boek dat spreekt van volksche dingen, dient het leven', Dit was het credo van de Stichting Uitgeverij Hamer, opgericht op 18 november 1940 door de voorman der Nederlandsche ss, Jan Hendrik Feldmeyer. Doel van de stichting was 'het bevorderen van de Groot-Germaansche Kultuurgemeenschap' en zij trachtte dit te bereiken door 'het uitgeven en verspreiden in den ruimsten zin des woords van boeken, brochures, tijdschriften en dag- en weekbladen'. Rond Feldmeyer groepeerde zich tijdens de bezetting een aantal intellectuelen, die het kader van de ss-propaganda zouden vormen. Vrijwel allemaal waren ze afkomstig van de 'volksche' groep rond Farwerck: Nico de Haas, de broers Hendrik en Reinier van Houten, HW van Etten, JC Nachenius, WF van Heemskerck Düker en L ten Cate. Feldmeyers vertrouweling Reinier van Houten, die we al eerder tegenkwamen als directeur van Nenasu, werd tot directeur benoemd. Het kapitaal van de stichting werd gevormd door een jaarlijkse bijdrage (f 36.000,-) via de Volksche Werkgemeenschap in Den Haag, een cultuur-politieke mantelorganisatie van de Nederlandsche ss en voortzetting van Farwercks organisatie Der Vaderen Erfdeel, maar in wezen was de subsidie afkomstig van de Reichsführer ss. Bij Hamer waren dan ook de uitgaven van de Duitse zusterorganisatie Ahnenerbe-Stiftung Verlag in Berlijn zonder meer verkrijgbaar. Vormgevingsspecialist Nico de Haas ontwierp voor de uitgeverij een herkenbaar (Odin-)hamerlogo, waarmee alle uitgaven werden gesierd. Erkenning van de Vereeniging ter bevordering van de belangen des Boekhandels volgde zonder problemen.
Hamer vestigde zich aan de Frankenslag 115 in Den Haag, maar werd hieruit geëvacueerd vanwege verdedigingswerken voor de Atlantikwal, waarop de uitgeverij in de Amsterdamse Stadhouderskade 40 haar intrek nam.
Mussert, die ondanks zijn verregaande medewerking met de bezetter probeerde zoveel mogelijk binnen de Nederlandse (in casu eigen nationaal-socialistische) invloedsfeer te houden, vertrouwde de geldbronnen van de uitgeverij niet en zag in de onderneming een verkapte Duitse uitgeverij. Hij schreef hierover een brief aan Van Houten: 'Mijn opvatting zou namelijk onjuist zijn, indien het kapitaal verstrekt zou zijn door Nederlanders en indien de zeggenschap in hoogste instantie in Nederlandsche handen zou zijn, Ik geloof, dat dit niet het geval is en dus is deze uitgeverij voor mij een Duitsche uitgeverij.' Van Houten gaf toe dat hij Duits geld had geleend, maar kon wel melden: 'Het is mij gelukt door de groote belangstelling voor onze uitgaven niet alleen bedrijfskapitaal intact te houden, doch zelfs een eigen reserve te kweeken, waardoor ik hoop, op den duur financieel op eigen benen te kunnen staan.' Bovendien kon hij aantonen dat er geen restrictieve bepalingen aan de lening verbonden waren, waardoor er een te grote Duitse invloed zou ontstaan. Gezien het uitgavenbeleid hadden de Duitsers daartoe ook geen enkele reden. Hamer draaide op volle toeren voor de Nieuwe Orde.
Het prestigieuze en rijk geïllustreerde maandblad Hamer en het orgaan van de Werkgemeenschap, Volksche Wacht, werden al in oktober 1940 door Van Houtens onderneming uitgegeven. Hamer, dat geredigeerd werd door Nico de Haas en Gerda Schaap, moest de volkskunde in Nederland populariseren met fotoseries over oude gebruiken, klederdrachten, versierde gevelstenen en verloren gewaande Germaanse symbolen, terwijl de Volksche Wacht, aanvankelijk onder redactie van HJ van Houten, die later door Johan Theunisz en Elsa Valeton werd opgevolgd, meer wetenschappelijke pretenties op hetzelfde gebied had en kwam met doorwrochte culturele en historische essays, maar zich ook waagde aan onderwerpen over rassenkunde en artikelen opnam als 'de biologische waarde van het boerendom'. De oplagecijfers van beide bladen liepen voor Hamer op tot 18.500 exemplaren en voor Volksche Wacht tot 1550. Sinds januari 1943 verscheen er ook een Vlaamse editie van Hamer met een oplage van 4.000 stuks. De uitgave was identiek aan de Nederlandse, maar 8 tot 16 pagina's aan speciale Vlaamse onderwerpen. In maart 1944 volgde een Duitse editie, onder de titel Hammer, en bestonden er zelfs plannen voor een Noorse versie van het tijdschrift.
De boekpublicaties van Hamer borduurden voort op de onderwerpen van de tijdschriften. Er verschenen werken die uitsluitend op Nederland betrekking hadden, zoals het succesvolle Zinnebeelden in Nederland. Om aan de vraag te voldoen moest dit boek herhaaldelijk worden herdrukt. Eind maart 1943 waren er bijna 6.500 exemplaren van verkocht, mede dankzij een tentoonstelling over hetzelfde onderwerp die in 1941 in samenwerking met het DVK Den Haaggehouden werd onder de titel Eeuwig levende teekens. Hamer verzorgde hiervoor eveneens de catalogus. In datzelfde jaar verscheen het al even populaire Wat aarde bewaarde, waarvoor ook een tentoonstelling werd georganiseerd, die 5.000 jaar 'volksche kultuur' moest blootleggen. Bij de expositie verscheen ook van Hamer een catalogus, Wie kent Germanje? Een jaar later volgde het boek Friesland-Friezeniand.
Daarnaast probeerde de uitgeverij uitgaven op de markt te brengen die de Nederlanden een plaats gaven binnen de 'Groot-Germaanse' cultuur, zoals het boek van historicus johan Theunisz De Nederlandse Oostkolonisatie uit 1943 dat het eerste deel vormde in de Studiereeks der Germaansche Werkgemeenschap Nederland. Het tweede deel schreef jan de Vries, De goden der Germanen, terwijl J.O. Plassmann met Ehr is dwang gnog het derde deel voor zijn rekening nam. Het streven naar Duits-Nederlandse culturele integratie kwam ook tot uiting in de met 'Schotse ruit' versierde deeltjes, waarin onder meer P. Felix schreef over Cladius Civilis (1942) , K Wührer over Germaansche saamhorigheid (1943) en Walter Wüst over Indogermaanse belijdenis (1944). Theunisz zelf publiceerde in deze reeks nog drie andere deeltjes: over de Hanze, het Saksenland en Het rijk en de Nederlanden (1943), over het boek van de nationaal-socialistische filosoof Christoph Steding, Das Reich und die Krankheit der europiiischen Kultur.
Literatuur verscheen onder Hamer-vignet uitsluitend van Duitse auteurs. Zo verschenen van Heinrich Eckmann Eira en de gevangene (1942) en Het bloeiende leven (1943), en van Edwin Erich Dwinger De laatste huzaren (1943), maar het grootste succes was weggelegd voor Hans Venatier met zijn roman Baljuw Bartold, de groote trek naar het oosten uit 1942, dat minstens vijf herdrukken beleefde. Gezien de hernieuwde belangstelling voor het onderwerp moest ook Wat is heemkunde? van H. Reydon enkele malen worden herdrukt. Een beetje vreemde eend in de bijt was de uitgave van het boek voor de Nederlandsche Arbeidsdienst (NAD) Ick dien uit 1942, geschreven door de leider van deze organisatie J.L. de Bock. Wellicht heeft Van Houten met uitgave ingestemd omdat hij met de dochter van de Arbeidsdienstleider getrouwd was.
Ook voor een nationaal-socialistische uitgeverij als Hamer was het in bezettingstijd niet makkelijk om aan papier te komen. In augustus 1942 schreef Van Houten aan Feldmeyer, die op dat moment in de Kaukasus het Avondland tegen de 'rode horden' verdedigde: 'De boekverkoop gaat in de zomer langzaam, maar toch regelmatig voort. Van Baljuw Bartold zijn de eerste 1400 exemplaren verkocht Jannner dat wij steeds zoo lang op toestemming en papierindeeling moeten wachten, ofschoon wij speciale wegen bewandelen. Er zijn b.v, al voor f 9,000, boeken verkocht, die niet geheel afgewerkt kunnen worden tengevolge van bureaucratische obstacle's.' Later ging het beter. 'De boekenuitgeverij loopt gesmeerd', kon Van Houten in oktober 1942 aan Feldmeyer melden, 'De Hamer-boeken raken er hoe langer hoe beter in, Bij de Iaatste aanbiedingsreis bleek, dat ook de zgn. "neutrale" boekhandel ons au serieux gaat nemen. Wat aarde bewaarde bv., dat zojuist een tweede druk beleefde, is alweer uitverkocht en gaat een derde druk tegemoet [...] Het blijkt hoe langer hoe meer, dat het de eenige manier is om via de groote wereldbeschouwelijke lijn, met voorbijgaan van de dagelijksche politiek velen te bereiken. Dat zie je ook met sibbekunde. De tentoonstelling van het Verbond [voor Sibbekunde] loopt sinds een paar dagen in Amsterdam en trok in drie dagen 7,000 bezoekers.
In december 1944 lagen de activiteiten zo goed als stil. Van Houten liet nog een voorraad van zo'n 4.000 boeken per schip naar het noorden vervoeren en uit veiligheidsoverwegingen stuurde hij daarnaast twee kisten met manuscripten als 'Wehrmachtsgut' richting Berlijn. Toch bleef de uitgeverij nog gevestigd aan de Stadhouderskade en zag zij in januari 1945 nog kans boeken aan boekwinkels in de omgeving af te leveren. Van uitgeven was toen echter geen sprake meer
Met zo'n vijftig titels in het fonds en een omzet van rond f 100,000, behoorde Hamer zeker niet tot de kleinste nationaal-socialistische uitgeverijen. Mede dankzij het gelijknamige tijdschrift was Van Houten in staat een eigen marktsegment binnen de Nieuwe Orde naar zich toe te trekken en zo zijn onderneming een geheel eigen gezicht te geven. Dat lukte hem ook, zij het nog kleinschaliger, met twee andere uitgeverijen die hij beheerde: Storm en Liebaert.
(Uit: Zwaard van de geest: het bruine boek in Nederland 1921-1945 door Gerard Groeneveld)
See also