Op de eerste verdieping van het huis waar Irma Boom woont, staat een geheimzinnige kast. Kijk je er wat langer naar, dan zie je dat hij iets schuin naar voren staat. Een beetje raar, hoe komt dat? Glijdt je blik naar beneden, dan zie je de slijtage van een halve maan in het parket. Hé, de kast kan open als een deur. Er zit een ruimte achter. Met wat? Met nog meer boeken? Geheimen? Op de begane grond worden boeken ontworpen. Daar werken Irma Boom en twee assistenten. Er loopt ook een energieke man rond die Julius heet en die je kunt tegenkomen in een variëteit aan ensembles (sportoutfit, stijlvol overhemd, knalrode overall).
Achter de bureaus wijkt plotseling de vloer en leidt een trap verder naar beneden, een souterrain in. Er liggen boeken, op tafels, in stellingen, op stapels, op de grond. Boeken van duizenden pagina’s dik, boeken van niks, boeken die dichter zijn gebonden dan normaal, extreem grote boeken, kleine boeken, boeken gebonden met een zwart in plaats van een wit touwtje, boeken met ongesneden snede, boeken vol kunst, tekst en kleuren, gedrukt op dik papier, zacht papier, ruw en grof papier, dun papier, subtiel papier.
Achterin het souterrain trekt een donkere engte. We kunnen ook boven dwalen, via buiten verder geraken, terechtkomen in nog andere ruimtes, in wat eigenlijk een buurpand is, dat kleine en grote vertrekken bewaart, onverwachte trappen, kale kamers, werkmannen op ladders; een groot gat in de vloer toont plotseling een sportwagen omringd door muren.
Lustig wordt hier gebouwd aan huis en boeken. Bouwvakkers bikken in stenen, ontwerpers knippen in papier. De architectuur wordt gespiegeld in de boekomslagen. Oude waarheden en geheimen krijgen nieuwe plaatsen in het huis en in haar boeken. Feiten en ficties die stammen van eeuwigheden geleden worden hier gekoesterd en samengebald. Nieuwe boeken worden bedacht, voor de eeuwigheid die voor ons ligt. De oude tradities beheerst Irma Boom al, nu schudt ze stoffige dogma’s af en ontdoet zij het boek van ouderwetse zwemen. Hier zijn boeken geen nostalgie, maar worden ze springlevend het heden in geworpen.
Deze vrouw staat warempel in het digitale tijdperk het boek te redden.
Ze proclameert een renaissance van het boek.
Door die onzin!
Luister even naar haar, zoals ze in de pantry zit, met haar lange donkere haren en haar lange donkere kleren, filterkoffie in de hand. Er zit een toonladder in haar woorden, haar stem reikt van lage serieuze tonen tot zangerig klinkende oplossingen: ‘Juist in deze tijd wordt het boek belangrijk. Er is zóveel op internet, zoveel lossefloddermateriaal. Dat is júíst níét wat een boek is.
In een boek bevries je informatie in samengestelde vorm en creëer je een moment van reflectie, waarop je weer verder kunt ontwikkelen. Dat is voor mij de essentie. Als dat het boek is, dan denk ik dat het boek juist nú een meerwaarde heeft. Daarom praat ik over de renaissance van het boek.’
Maar de boekhandels gaan failliet, de tweedehandsboekenmarkt is verzadigd – wat voor waarde heeft die renaissance?‘Heel veel waarde. Juist door die onzin! De HEMA of Apple-services die je een boek laten maken van je selfies, dat is nou typisch waar ik niet een boek van zou maken. Dat type beeld zou ik op mijn telefoon houden. Die foto’s hebben de kwaliteit van zo’n apparaat en functioneren zo het best, zonder pretentie. Er moeten ook niet méér, maar juist veel minder en betere boeken gemaakt worden. Ik ben de grootste liefhebber van boeken, maar ik ben ook de grootste vijand van boeken.’
En digitale boeken?‘Ik denk dat de e-reader fantastisch is en dat hij een enorme waarde heeft voor het literaire boek, of voor het woordenboek en de atlas.
Het aantal boekenkasten zal wel kleiner worden. Daar staat straks alleen nog een ander type boek en helaas niet meer die verzameling literaire boeken, boeken die een afspiegeling zijn van de cultuur.’
Jammer?‘Jammer ook, want ik ben ontwerper geworden door die fantastische omslagen van Jan Vermeulen – de boeken van Jan Wolkers! Toen ik Horrible Tango voor het eerst zag: ik werd gewoon niet goed, zo onder de indruk was ik. Er gaat een cultuur verloren, ook in grafisch opzicht, en denk ook aan papier, het drukken en binden.’
Dan, vrolijk enthousiasme weer terug in haar stem: ‘Het hele fenomeen boek is zó intrigerend!’
een goeie opdrachtgever
Visite! Op de eerste verdieping is een delegatie Koreanen langs. Ze zijn van autofabrikant Hyundai. De designers staan voor een tafel boeken. Erachter de ontwerpster. En Julius.
Boom vertelt dat ze het soort ontwerper is dat de tekst ook leest, dat ze zich in het vroegste stadium met samenstelling en inhoud bemoeit. En dat een goeie opdrachtgever een sine qua non is.
Bewonderend buigen de Koreanen zich over het boek dat ze voor Ferrari maakte. De vrouwen lijken geïnteresseerder in het Chanel-boek. Boom vertelt dat ze dat parfum al gebruikt sinds haar tienerjaren. Een geur mag dan onzichtbaar zijn, voor de drager is het heel belangrijk welke geur je draagt. Zo kwam ze op het idee om Chanel ook onzichtbaar aanwezig te laten zijn in een boek, door helemaal geen inkt te gebruiken in een wit boek vol reliëf. Het was nog voor publicatie (2013) al wereldberoemd. ‘Mét,’ zo vertelt ze, ‘een goede opdrachtgever. Toen ik op de cover toch dezelfde zwarte lijnen wilde plaatsen als Chanel om zijn verpakkingen heeft – toch inkt dus – zeiden ze daar: doe het niet Irma, stick to your idea.’
Ze vertelt snel, geroutineerd. Behalve over dat ene, want als Irma Boom voor een publiek staat, of als ze haar studenten van Yale toespreekt, als haar wordt gevraagd naar het megasuccesvolle boek over kunstenares Sheila Hicks, naar het 1001 vrouwen uit de Nederlandse geschiedenis-boek, naar al die successen die maken dat het MOMA in New York al haar boeken verzamelt, als ze reageert op het winnen van de Gutenbergprijs (een soort Nobelprijs voor de boekdrukkunst; Umberto Eco kreeg hem dit jaar), of op het winnen van de Johannes Vermeer Prijs (die haar plaatst in het rijtje Erwin Olaf, Alex van Warmerdam, Marlene Dumas, Rem Koolhaas), als, als… telkens is er één boek waar ze op terugkomt: het SHV-boek, het boek over de Steenkolen Handels-Vereeniging, dat ze maakte met Johan Pijnappel in opdracht van Paul Fentener van Vlissingen.
Het is haar oerboek, haar letterlijk meest veelomvattende boek, en er is binnen het ruimtebestek van dit interview nauwelijks een begin van een beschrijving te maken. Het behandelt geschiedenis en aard van het bedrijf, telt meer dan tweeduizend bladzijden, heeft beelden geplaatst als een film, verscheidene leeslinten, loopt terug in de tijd, kent een onwaarschijnlijke hoeveelheid details en druktechnieken. Het is een staaldruk van haar kunnen. Vijf jaar heeft ze er exclusief aan gewerkt. Bijna manisch. Waarom doe je dat voor een boek dat uiteindelijk is bedoeld voor aandeelhouders en topmanagement? Waarom?
Omdat de opdrachtgever ideaal bleek. Hij beschikte over het vertrouwen om haar alle vrijheid te geven, én bood ongekende inspiratie.
Wat hij zei, was: look for the unusual.
verliefdheid op boeken
Zap: jeugd. Ze komt uit Lochem. Was de jongste uit een nest van negen kinderen (‘Ja, hartstikke katholiek!’) Lochem was heel protestants, met maar drie katholieke families en een goeie boekwinkel. Haar broer las Wolkers, tot ongenoegen van moeder. Die strijd intrigeerde, dus stond ze op zaterdagen in de boekwinkel de boeken van Wolkers te bewonderen – Horrible Tango, Kort Amerikaans. Even wilde ze schilder worden (‘Dat vond mijn moeder niks!’), ze tekende al de hele dag. Op de kunstacademie (‘Stond ik daar met mijn Burberry jas en mijn V-halstrui’) herontdekte ze haar verliefdheid op boeken, studeerde ze af met een tentoonstelling over papier. Vijf (‘!’) banen werden haar aangeboden, maar wat deed Irma Boom? Zij ging naar de Staatsdrukkerij! (‘Met ambtenarenpensioen: mijn moeder ook weer blij.’)
Ze vond er haar goudmijn.
‘Ál het zetwerk en de pagina-aantallen moesten we bij de “Staats” berekenen, want tekst werd door een zetter verzorgd. Dat was een totaal ander proces dan nu. Nu lijkt de ontwerper alles te moeten doen, helaas.’
Irma Boom ontwerpt geen boeken op een computer. Ze werkt met modellen die ze eerst zelf maakt. Ze knipt, plakt, snijdt, weegt, kijkt en voelt. Zo bepaalt ze de verhoudingen. Pas later worden er machinaal gemaakte modellen besteld.
‘Niemand ontwerpt meer een boek in een boek. Ik maak een model dat helemaal in elkaar geplakt is. Álles heb ik eerst gemaakt. Ik ontwikkel een idee niet aan een beeldscherm. Ik ontwerp door het werken met een model. Tekst en beeld worden erin geplaatst. Met veel snijden en plakken. Dat is energierovend, jongere ontwerpers doen dat vast niet meer.
Ik denk dat het maken van boeken verwant is aan architectuur. Dat het het driedimensionale van bouwen heeft. Dat het te maken heeft met gewicht, formaat, schaal, met de verhouding van mens tot boek. En met het omslaan van de pagina’s, dat is een beweging van links naar rechts; de computer kent een andere beweging: van boven naar beneden. Dat is mijn voorsprong.’
Haar betogen eindigen in een brede lach. Ze worden gebracht met een toon die bescheidenheid uitdrukt, die het komisch inzicht bezit dat met zelfrelativering gepaard gaat en waarvoor ze het bewustzijn probeert te verstoppen dat ze een van de beste in haar vak is.
‘Ik werk snel: wat ik denk, dat maak ik. Op Yale zitten studenten altijd te staren voor die beeldschermen en dan zeg ik: kom op! We gaan iets máken! Je moet denken én doen. Als je niet produceert, wordt er niets ontwikkeld. Je móét maken, de hele tijd maar ontwikkelen en weer opzij leggen en weer opnieuw beginnen en opzij leggen. ’s Nachts bedenk ik de beste dingen, maar als ik ze ’s ochtends maak, blijkt pas dat ik er niks aan heb. Daaróm: dat moment van denken en doen, dat moet dírect gebeuren. Als dat te traag is, dan kan ik wild worden, IK KAN ECHT WILD WORDEN! Dan denk ik: dóé het nou! Waar ben je nou bang voor? Mensen zijn zo bang!
Ik heb ook een enorme focus. Ik kan ’s morgens om vier uur opstaan en helemaal niet merken dat het opeens al half tien is. Dan moet ik rennen zodat ze me hier niet in mijn badjas zien zitten. Dan zit ik helemaal afgesloten en geconcentreerd.’
Ze bemoeit zich met alles, kan alleen werken met de opdrachtgever en niet met tussenpersonen. Ze wil vertrouwen. Daarin is ze misschien wel een beetje verwend door Fentener van Vlissingen.
‘Hij wilde filosoferen wat dat look for the unusual voor zijn bedrijf betekende. En wat het betekende voor óns. Of het nou een film of een boek werd, dat was helemaal geen thema. Hij was met ons in gesprek, maakte tijd.’
Andere bedrijven en banken wilden ook zo’n project. Zakken geld legden ze op tafel. Ze wilden haar naam en een soort van reproductie van het SHV-boek. Maar ze wil niet worden ingekocht voor een kunstje.
Don Quichotte Daar is Julius. Hij is metgezel, geliefde, criticus en klankbord ineen. Julius Vermeulen is adviseur visuele communicatie bij PostNL en koestert romantische gevoelens voor de postzegel (‘zo’n klein drukwerkje dat de hele wereld over reist.’) Noem hem gerust de Don Quichotte van de postzegel. Hij wil en zal het uitstervend fenomeen tot aan zijn onvermijdelijke einde begeleiden.
Waar Boom peinst en zwoegt, rent Julius, maakt hij kwinkslagen, is opgewekt en lijkt zijn intuïtie het steeds al bij het rechte einde te hebben nog voor zijn brein bedacht heeft waarom.
Telkens als Boom hem hoort of ziet, klaart haar gezicht op. Ze kijkt hem altijd geamuseerd na. Hij raakt verweven met alles wat ze doet – hoewel, zegt hij: ’ondanks dat we heel hecht zijn, proberen we in het werk wel gescheiden te zijn.’
En hij is de zoon van Jan Vermeulen, juist ja: de man van de legendarische boekomslagen van die boeken van Jan Wolkers die Boom in Lochem zag. Sterker nog, de letters die zij als meisje opmerkte, die van Horrible Tango, heeft hij als klein jongetje voor zijn vader ingekleurd! Zijn moeder is Wolkers’ zus Janna.
Bij de Staatsdrukkerij leerden ze elkaar kennen. ‘Irma was anders. Ik was een middelmatige ontwerper, maar bij Irma voelde je de noodzaak om dingen te onderzoeken die voor anderen vanzelfsprekend waren. “Kan niet” bestaat niet bij haar. Er moet altijd meer zijn en het moet beter.’
Waarom? ‘Dat weet ik niet. Dat zit in haar genen. Misschien dat ze als jongste kind van een gezin van negen heel goed heeft leren kijken naar wat de anderen deden.
Ze heeft altijd de neiging zich te verbergen met d’r haar voor haar gezicht. Ze wilde zelfstandig zijn. Voor Irma is vrijheid het grootste goed. Die heeft ze gevonden in haar eigen studio. Waar ze honderd procent haar eigen weg kan gaan. Zonder concessies.’
Genadeloos veel kritiek
Om de beste te worden, moet je veel kritiek doorstaan. De postzegelboekjes die Boom bij de SDU maakte, bijvoorbeeld, noemde men een briljante mislukking. ‘Ik was echt heel verlegen. Ik zat eindeloos te werken achter mijn haar, ik dacht helemaal niet aan die wereld buiten, aan een publiek. Dat doe ik eigenlijk nog steeds niet. Toen die boekjes uitkwamen, realiseerde ik me wat het betekent als je een uitspraak doet. Ik dacht: ik kan nooit meer over straat. Zoveel kritiek! Ik had nog nooit zo genadeloos veel kritiek gekregen. Toen had je nog geen hate mail, maar echt: ladingen post. Vreselijk. Later een affiche voor het Holland Festival, alleen maar: slecht, slecht, slecht. Ik begrijp niet waarom ik ben doorgegaan met ontwerpen.’
Maar er was ook lof, en er kwamen opdrachtgevers die wisten waar ze voor kwamen: niet voor middelmaat.
‘Weet je, ik heb een superslechte eigenschap: ik ben heel egoïstisch in mijn werk. Verder niet, maar werk: ik doe wat ik belangrijk vind en wat ik denk dat ik moet doen. Ik kan ook niet tegen autoriteit. Ik vind het best als iemand zegt: het is niet goed, en dan met een argument komt. Maar het moet niet zomaar een smaak zijn.’ Ze spreekt smaak uit alsof er zojuist iets heel vies op haar tong is geland.
‘Smaak vind ik helemaal geen onderwerp. Het gaat om argumenten. Niet of een kleur wel of niet mooi wordt bevonden. Want daar hebben ze niet toevallig mij voor gevraagd. Smaak alleen, daar kan ik niets mee.’
Als iets niet meteen goed verkocht wordt, moet je het ook filosofisch bekijken: betekent dat dan dat het niet goed is?
Hoe reageerde Paul Fentener van Vlissingen op het SHV-boek?‘Ik vond het boek zelf eerst een ontzettende tegenvaller. Maar dat is altijd als er een boek gedrukt is, ik kijk er niet eens naar. Het boek moet besterven. Het moet tot zichzelf komen. Het is altijd eerst onthutsend hoe het heeft uitgewerkt. We gingen naar zijn huis. Hij stond vol verwachting klaar, maar hij nam het boek niet direct aan. Hij zei: “Laten we eerst vieren dat het er is.”
Op een gegeven moment zei hij: “Mag ik het zien?”
Twee van die grote banken in de kamer. Johan Pijnappel en ik tegenover hem, we kregen de meest waanzinnige wijn die ik ooit heb gedronken. Hij sloeg het boek open net op een afbeelding van zijn moeder. Hij is er twee uur in bezig geweest. Wij zaten ernaar te kijken. En hij heeft niks gezegd. Hij heeft het boek dichtgeslagen en we zijn gaan eten. We zagen dat het hem enorm aangreep.’
Maar hij zei niks!?‘Dat vond ik zo subliem aan hem. Stel je voor dat hij had gezegd: goed werk, jongens. Dat had ik een klap in mijn gezicht gevonden. Of complimenten. Dat was verschrikkelijk geweest. Dit was het mooiste compliment dat hij ons had kunnen geven.’
Spatiegebruik
Van het een kwam het ander. Haar kleurenboek vol strepen en kleurdiagrammen leidde er uiteindelijk toe dat ze een kleurenpalet, een kleuren-DNA, maakte voor het Rijksmuseum en er de huisstijl ontwierp.
Wim Pijbes wilde van het Rijksmuseum meer een museum van het hele land maken. Ze ontwierp een karakteristieke ij en zette een halve spatie tussen Rijks en Museum. Wat er daarop loskwam! De spatie van het Rijks leidde tot een bijkans nationaal debat. Een heuse Stichting Onjuist Spatiegebruik (SOS) stuurde de commotie.
(P.S.: in 1885 stond die spatie tussen Rijks en Museum er trouwens ook.)
Meer dan driehonderd boeken, er zijn teveel hoogtepunten om over te praten. Het Sheila Hicks-boek, dat prachtig witte boek dat de textielkunstenaar én Boom groot succes opleverde, maar dat er jaren lang niet kwam omdat Boom niet en de uitgever wel een plaatje voorop wilde (Boom won).
Er is te veel, de boeken met Rem Koolhaas, die een goede vriend werd. Hij de gebouwen-, zij de boekenbouwer. Als om de gelijkaardigheid te bevestigen, ontwierp Koolhaas het logo dat op haar visitekaartje prijkt. Koolhaas komt graag aan begin of eind van de dag even langs. Hij zegt: ’Er is een soort wederzijds recht om ons met elkaar te bemoeien. Maar er is ook een gigantisch verschil: ik werk met honderden mensen, zij doet álles alleen, ze werkt verbluffend systematisch, ze neemt zelfs de telefoon zelf op. Ze is ook een echte intellectueel, maar dat zal ze niet erg laten merken.’
Nieuwe paden
Irma Boom heeft zich de traditie eigen gemaakt, die had ze nodig om te breken, te vervormen, stuk te maken en de dogma’s aan diggelen te slaan zonder haar ooit echt te verlaten. Woorden van die strekking schreef conservator Grafische Vormgeving bij de UvA Mathieu Lommen.
In 2003 nam de UvA Bibliotheek Bijzondere Collecties haar levend archief op.
Lommen bestudeerde haar oeuvre en constateerde dat Boom nooit helemaal van de grafische productietechnieken weggaat, ze zal niet snel met de hand gaan werken. De industriële productie is haar techniek, haar palet. En ze blijft er nieuwe paden mee vinden. Ze kan een boek inleveren dat vele malen te dik is omdat er voor de titelpagina een visuele proloog van tweehonderd pagina’s in moest (Every Thing Design, 2009) Een catalogus van het werk van schilder Steven Aalders krijgt de exacte afmetingen en vorm van een van de schilderijen. Lommen schreef destijds: ‘In het digitale tijdperk toont zij dat het boek een tactiel object is met een eigen intimiteit.’
Vorm en inhoud van een boek zijn niet te scheiden, een boek kan op een beeldscherm worden afgebeeld, maar is dan afbeelding, geen boek. Boom is wat Google niet is.
En zo brengt Irma Boom de menselijke maat in de machinerie. Natuurlijk benut ze de mogelijkheden van de computer. Maar niet gedienstig. Zij is baas. Ze bewijst dat de mens gewaagd is aan de computer en misschien wel méér complexe en eindeloze mogelijkheden bezit. Ze vult geen software in. Zíj bouwt. De term ontwerper voldoet ook niet voor iemand die constructies bedenkt en de grond uit trekt. Ze is boek-architect.
Boom speelt graag met grenzen van boek
Irma Boom ontvangt vandaag de Johannes Vermeer Prijs (100.000 euro), de Nederlandse staatsprijs voor de kunsten. De boeken die ze vormgeeft zijn vaak kunstwerken.
Door
ARJEN RIBBENS
27 OKTOBER 2014
Zo groot als een luciferdoosje is dit 704 pagina’s dikke boekje dat Boom over haar oeuvre maakte.
1 Hoe verrassend is het dat Irma Boom de Johannes Vermeer Prijs wint?
Ze is de eerste grafisch ontwerper die deze staatsprijs voor de kunsten wint (100.000 euro en eeuwige roem). Eerdere winnaars waren operaregisseur Pierre Audi, filmmaker en schrijver Alex van Warmerdam, fotograaf Erwin Olaf, beeldend kunstenaar Marlene Dumas en architect Rem Koolhaas. Het lijkt er dus op dat steeds een andere kunstdiscipline aan bod komt. Dit keer grafisch ontwerpen, en volgend jaar misschien toneel (Pierre Bokma, Theu Boermans of Ivo van Hove), klassieke muziek (Ton Koopman) of design (Hella Jongerius).
2 Sinds wanneer is grafisch ontwerpen een kunstvorm?
U heeft zeker nog nooit een boek van Irma Boom in handen gehad? De tijd dat boekverzorging een dienend beroep was met leesbaarheid als hoogste doel is echt allang voorbij. En Irma Boom (1960) heeft zich trouwens nooit in een dienende rol geschikt. Wie haar vraagt voor de vormgeving, krijgt haar als redactielid, als mede-auteur erbij. Alleen dan, heeft ze vaak gezegd, kan ze de boeken maken die men van haar verwacht. Die medezeggenschap is het geheim van haar succes, bevestigt de jury van de Vermeer Prijs: „Door haar redactionele inbreng ontstijgen haar boeken stuk voor stuk het niveau van louter informatiedragers.” Een Boom-boek, zegt de jury, „is een kleiner of groter kunstobject dat tot lezen verleidt en verwondert”.
3 En die kunstobjecten vallen in de smaak?
Nou en of! Net als de eerdere laureaten van de Vermeer Prijs wordt Irma Boom (1960) internationaal erkend als een belangrijk vernieuwer. Ze heeft vele grafische prijzen gewonnen en grote musea als het Museum of Modern Art in New York verzamelen haar werk.
4 En wat zijn die vernieuwingen?
Irma Boom verkent graag de grenzen van het boek. Met haar voorliefde voor technische experimenten heeft ze vele drukkers, binders en uitgevers nachtmerries bezorgd. Papierkeuze, formaat, bindwijze, paginering – vanzelfsprekendheden zijn er voor haar niet, elke inhoud stelt zijn eigen eisen. Een boek over water liet ze op koffiefilterpapier drukken, de losse delen van een boekenreeks verbond ze met magneten, een boek over buffels gaf ze een omslag van schuurpapier, een kookboek kwam vol vetvlekken van de pers. Een boek over jagen had een groene snede die na het openscheuren van de pagina’s bloedrood kleurde. Voor een boek over het parfum Chanel No.5 liet ze onlangs alle tekst en beeld blinddrukken – een inktloos boek dus dat bijna net zo onzichtbaar aanwezig is als het parfum waarover het gaat.
5 Dat zal lekker makkelijk lezen?
Een teer punt. De methode-Boom is als dansen op een koord: als het lukt kan het resultaat indrukwekkend zijn, verliest de grafisch kunstenaar haar evenwicht, dan kan ze diep vallen. Als een pronkboek over een duur parfum moeilijk leesbaar is, deert dat niet. Maar bij boeken die bedoeld zijn om echt te worden gebruikt, leidt haar conceptuele aanpak soms tot ergernis. Neem de monografie over beeldend kunstenaar Ger van Elk. Op Booms aandringen werd de chronologie ingeruild voor een tamelijk onduidelijke indeling. Toen ik het boek bij een interview met Van Elk uit mijn tas haalde, trok hij het uit mijn handen en smeet het door de kamer. „In dat snertboek kan ik nooit wat vinden”, riep hij.
Maar die missers zijn smetjes in een groots oeuvre – Irma Boom is een begenadigd koorddanser.
◆
Een versie van dit artikel verscheen op maandag 27 oktober 2014 in NRC Handelsblad.