Sint Nicolaasstilleven, 1933, 82 x 82 cm. Arnhem, Museum voor Moderne Kunst (sinds 1992)
Dick Ket (October 10, 1902 – September 15, 1940) was a Dutch magic realist painter noted for his still lifes and self-portraits.
Born in Den Helder, Ket spent his childhood in Hoorn and then Ede before attending the Kunstoefening in Arnhem from 1922 to 1925. Born with a serious heart defect (believed to be tetralogy of Fallot with dextrocardia), he was prevented from traveling by debilitating weakness as well as by phobias, and lived secluded in his parents' house in Bennekom after 1930. Exposed to modern art mainly through reproductions, he concentrated on painting still lifes and self-portraits. His health worsened in his last decade, leading to his early death in Bennekom in 1940.
While Ket's earliest paintings are impressionistic in style, he was influenced decisively by the art of the Neue Sachlichkeit in 1929, and thereafter painted in a magic realist style.
His meticulously composed and rendered still lifes feature favorite objects such as bottles, an empty bowl, eggs, and musical instruments. Ket juxtaposed these objects in angular arrangements, seen from a high vantage point, their cast shadows creating emphatic diagonals. These compositions reveal the influence of cubism as filtered through the posters of Cassandre, which are frequently depicted in Ket’s paintings. Another source of inspiration came from early Netherlandish painting, which Ket admired for its atmosphere of austere reverence that he called its quality of "intrusiveness".
Ket completed approximately 140 paintings, including forty self-portraits. As a result of his technical experimentation with different formulations and additives to the glaze medium, some of his paintings are not completely dry after six decades. In his self-portraits the progressive symptoms of his physical deterioration, such as cyanosis and finger clubbing, are apparent.
Museums holding works by Dick Ket include the Rijksmuseum in Amsterdam, the Museum Arnhem, and the Museum Boijmans Van Beuningen in Rotterdam.
Dit stilleven gaat over Sinterklaas, en voor het geval de maskers van Sint en Piet, de schoorsteen van de stoomboot op het affiche en de speelgoedschimmel niet toereikend zijn om ons in gedachten naar dat feest te leiden, staat op het kalenderblaadje links onder ook nog eens de datum die ooit elk kinderhart in spanning hield. Hollandser kan haast niet, en anekdotisch en in technische zin traditioneel geschilderd is het ook. Toch is het schilderij even primitief als modern, precies zoals zijn maker hoopte. De Amerikaanse verzamelaar die Kets eerste Sint Nicolaasstilleven had gekocht, meende (tot ergernis van zijn maker) dat zij een surrealistisch werk verworven had; de eigenaar van dit derde en laatste Sint Nicolaasstilleven had het in 1938 graag in het Museum of Modern Art in New York gezien. Kets kunst was in de ogen van zijn tijdgenoten dus modern.
Dick Ket (1902 – 1940), Sint Nicolaasstilleven (grijs), 1931. Amsterdam, ING Collectie.
Maar het surrealisme was absoluut niets voor Ket. Hij had meer dan genoeg aan de zichtbare werkelijkheid en stond dan ook eerder in de traditie van de door hem bewonderde Verster, die het zeker met Ket eens zou zijn geweest toen deze schreef dat alle dingen hun betekenis hebben,[en] dat het geringste zowel als het voornaamste doel een plaats in het leven heeft. Ket wilde primitief zijn zoals de oude Vlaamse meesters, en modern in zijn stilering en in de decoratieve opvatting van zijn composities. Voor dat moderne element ging hij onder anderen te rade bij de Franse reclameontwerper Cassandre, die destijds ook de nodige opdrachten uit Nederland kreeg. Ket was diep onder de indruk van de manier waarop Cassandre zijn composities op het platte vlak organiseerde en citeerde dikwijls uit zijn werk. Zo is de schoorsteen van de stoomboot op dit Sint Nicolaasstilleven afkomstig van een affiche dat Cassandre voor de Stoomvaartmaatschappij Zeeland had gemaakt, en staat de speelgoedschimmel in Kets schilderij voor een reclame die Cassandre – heel toepasselijk – ontwierp voor chocoladeletters van de firma Droste.
Het reproduceren van deze platen op het platte vlak zorgt voor een visuele dubbelzinnigheid, waar Ket zijn voordeel mee kon doen: het beeld van de rijzige en ronde schoorsteen van de stoomboot ligt als affiche plat of tafel, maar de niet minder ronde kruik jenever staat er juist recht op, waarbij het beeldrijm van die beide parallelle verticalen grapt met ons gevoel voor plat en diep. Nog vreemder is de manier waarop de Spaanse schone ons aankijkt als een levend wezen en toch zo plat is als de omslag van de tangomuziek waarop zij werd afgebeeld. Ook de opeengestapelde puzzelblokken, met op ieder vlak hun eigen stukje beeld, zijn een wonder van lef en picturaal vernuft.
En dan is er de ironie, met die toch wat macaber opgebaarde maskers van Sint en Piet, het meisje van de tango dat niet meer is dan een plaatje, en de hoed die de kunstenaar heeft afgezet.
Jan Steen, Het Sint Nicolaasfeest, ca. 1665. Amsterdam, Rijksmuseum.
Een zekere weemoed is er bij dat alles misschien ook, omdat de volwassene nog wel denkt aan het feest van de stoomboot, de schimmel en de chocoladeletters, maar het nu moet doen met een kruik jenever en wat dansmuziek. Ver weg zijn het leven en de pret die Jan Steen zo mooi verbeeldde.
Toen Ket zijn Sint Nicolaasstilleven in 1933 schilderde, was hij al jaren door zijn hartkwaal en zijn formidabele fobieën aan zijn ouderlijk huis in Bennekom gekluisterd, gevangen in de rol van een volwassen kind dat altijd bij zijn ouders wonen moet. Hij wachtte er op de dood en wist: kunst, wetenschap en religie: het is voor wie niet leven kan, maar we moesten allen kunnen leven.
Het schilderij als rebus
Tentoonstelling: Dick Ket. Institut Néerlandais, Rue de Lille, Parijs. T/m 17 dec. 27 jan t/m 31 mrt 1996 in Musée des Beaux-Arts in Valenciennes. Publikatie: Alied Ottevanger: La vie et l'oeuvre de Dick Ket (naar haar dissertatie uit 1994), 32 blz. Prijs 60 francs.
Bianca Stigter
4 december 1995
Parijs is al in kerststemming. De bomen langs de Champs Elysées zijn wit geschilderd, op de radio jengelt Jingle Bells in het Frans en alle kinderen moeten van de reclame op 24 december een Pocahontas-pop cadeau krijgen. 5 December is hier een dag als alle andere, waarop men in musée Rodin nog net de mooie kleine tentoonstelling van Monet in Noorwegen kan bezoeken of het fijne overzicht van de Nederlandse schilder Dick Ket in het Institut Néerlandais in de Rue de Lille. Het werk van Ket (1902-1940) past bij dit jaargetijde, als het buiten waait en snel donker is en het binnen veel saaier is dan in december. Ket, door een hartkwaal en pleinvrees aan huis gebonden, schilderde vrijwel uitsluitend stillevens en zelfportretten. Voorwerpen als een kom van wit aardewerk en een schaaltje van roestig email keren vaak terug op de kleine doeken; ze staan op een geblokte theedoek of naast een Franse dichtbundel op een volle tafel, roerloos in gezelschap van een boel andere dingen. De composities van Ket zijn rustig en afgewogen, maar toch moet de schilder het gevoel hebben gekend dat vrijgezellen kan bekruipen als ze na een dag afwezigheid hun huis weer betreden; die koffiekop, die krant, die onderbroek, als ik niet was thuis gekomen, hadden ze er overmorgen nog net zo gelegen. Ket was de enige beweger van de door hem geschilderde voorwerpen.
Het Institut Néerlandais bereidt de Nederlandse bezoeker op de tentoonstelling van Ket een kleine surprise. Want tussen de zelfportretten met waskom of penseel en de stillevens met cactusplantje of viool hangt tweemaal een Nature morte à la Saint-Nicolas, een Sint Nicolaas-stilleven. Op het tweede, uit 1933, liggen als opvallendste verwijzing naar het feest van de goedheiligman, twee maskers, van Sinterklaas en Zwarte Piet. Maar er is meer, het schilderij ontpopt zich tot een rebus. De Spaanse danseres in het midden verwijst naar het thuisland van de Sint, evenals de twee appeltjes van oranje in de stoffige schaal rechts van haar. Naast de jeneverkruik ligt een affiche van de pijp van een stoomboot en zelfs de schimmel staat op het doek, of is dat houten paard een cadeautje, net als de kleurige blokken? Hij rijdt over een witte cirkel (de volle maan?) in de richting van 5 december, het kalenderblaadje dat Ket ten overvloede in de linker benedenhoek schilderde.
Op het eerste Sint-stilleven, uit 1931, zijn de verwijzingen minder overvloedig. Het enige ronduit Sinterklazige is een tekening die aan de muur is geprikt waarop Sinterklaas door de nacht op zijn paardje rijdt. Die tekening komt ook voor op het stilleven uit 1933, maar wordt daar voor een deel aan het zicht onttrokken door de Spaanse danseres. Op het stilleven uit 1931 onthult deze Sint zijn herkomst: hij maakt reclame voor chocoladeletters van Droste. De reclame keert nog een keer terug op een zelfportret uit 1939. Daar hangt het aan de muur achter de schilder. Op dit portret is alleen het paard zichtbaar, misschien is het daarom dat Sinterklaas in de titel niet voorkomt.
Het is ontroerend om te bedenken dat Ket een affiche dat in 1931 al gekreukeld was, in 1939 nog steeds in zijn bezit had. Hield hij zo van Sinterklaas? Ik weet het niet. Wel is bekend dat Ket veel hield van de maker van deze Sint, de Franse ontwerper A.M. Cassandre. Op 27 november 1929 verscheen de chocoladeadvertentie paginagroot in de Nieuwe Rotterdamsche Courant. Ket moet hem hebben uitgeknipt, net als Cassandres advertentie voor Droste-cacao van 4 november 1929, die op een groot aantal van zijn schilderijen voorkomt. Cassandre was eveneens de tekenaar van Sints rood-wit-blauwe stoombootpijp, die toebehoort aan een reclame voor een veerbootverbinding tussen Engeland en Europa.
Zo blijken bijna alle voorwerpen die op het Sint Nicolaas-stilleven uit 1933 voorkomen, ook op andere schilderijen terug te vinden: het Spaanse danseresje komt voor op stilleven met hand (1933), het opengeslagen boek met de paarse kaft op een stilleven met eieren (1935, het blijkt daar een muziekboek te zijn). Hetzelfde geldt voor het Sint Nicolaas-stilleven uit 1931. Daarop ligt bijvoorbeeld een boek over de Vlaamse primitieven, ook een grote liefde van Ket, dat weer op een groot aantal schilderijen voorkomt. Dick Ket had aan weinig voorwerpen en voorbeelden genoeg, hij koesterde ze, combineerde ze steeds opnieuw en bleef ze trouw. Van Sinterklaas hoefde hij geen cadeautjes; hij woekerde met wat hij had en waarvan hij hield. Misschien laat hij dat vooral zien op zijn Sint Nicolaas-stillevens.
Magisch tekenaar Dick Ket
Teo van den Brink
25-10-2016
Hynches-Schumacherstilleven; krijt op karton, 1937. Collectie Museum Arnhem.
Museum Arnhem toont in een overzichtelijke expositie het tekentalent van Dick Ket (1902-1940). Te zien zijn ruim 125 tekeningen, aangevuld met voorstudies en brieven, van de jong gestorven kunstenaar.
Met zo’n 50 schilderijen en 250 tekeningen beheert Museum Arnhem het grootste deel van het oeuvre dat kunstenaar Dick Ket naliet. Voor die schilderijen is vaak aandacht geweest, maar een tentoonstelling gewijd aan alleen zijn tekeningen was er niet eerder. En juist bij werk op papier zit je als kijker zo dicht als mogelijk is op de huid van de kunstenaar. Dat is dan ook de charme van deze tentoonstelling, waarbij je kruipt in het leven van Dick Ket, dat niet bepaald over rozen ging.
Ket werd geboren op 10 oktober 1902, met een ernstige hartafwijking die zijn bewegingsvrijheid behoorlijk beperkte. De tentoonstelling laat zien hoe zijn wereld steeds kleiner werd.
Zijn leven begon in Den Helder, waar zijn ouders hem een zo normaal mogelijk leven wilden geven. Hij bezocht de lagere school, deed mee met zijn klasgenoten en ging later naar de hbs, toen het gezin achtereenvolgens in Den Haag en Hoorn woonde. Op de hbs kreeg hij les van Henri Naber, wiens levenswijsheid grote impact had op kunst van Dick Ket. „Ik heb een leraar gehad, officieel voor scheikunde, officieus in philosophie, die eens zei: het leven, alles, kan voorgesteld [worden] door een sinuslijn en hij tekende ons een golflijn op het bord. Ik heb deze voorstelling steeds onthouden, daar ze een grote indruk op mij heeft gemaakt”, schrijft hij later in een brief, te zien in een van de vitrines.
Nabers opvatting van het leven als een doorgaande stroom van gebeurtenissen en ervaringen, waarbij tegenover het negatieve, altijd weer een positieve stond, bood Ket een handvat bij het rechtvaardigen van zijn leven en vooral zijn kunstenaarschap. Het is zichtbaar in Kets tekeningen: tegenover licht staat schaduw, naast gave voorwerpen plaatst hij kapotte objecten. Ook de op- en neergaande sinuslijn is regelmatig in zijn werk te zien. Bijvoorbeeld in het linnen doek aan de rechterkant van zijn krachtige, grote zelfportret uit 1935. Wat daarin ook opvalt is de zorgvuldige compositie: de plaatsing van het gezicht, zijn hand omhoog –wat doet denken aan iconen en renaissanceportretten van evangelisten– en zijn typische baret en lagen kleding over elkaar, dat hem de gelegenheid gaf zijn kunnen in het schilderen van stofuitdrukking te laten zien.
Steeds kleiner
Vanuit Hoorn vertrekt de familie in 1920 naar Ede. Hij kan af en toe nog terug naar de havenstad om tekeningen te maken, maar zoekt zijn onderwerpen ook in de Gelderse Vallei: de schoven in het veld, het glooiende landschap en de gevulde hooiberg achter een boerderij. Als Dick Ket in 1930 met zijn ouders verhuist naar een door hemzelf ontworpen huis in Bennekom is hij alleen nog maar thuis te vinden. Reizen gaat niet meer en zijn omgeving wordt daarmee steeds kleiner.
Vanaf nu kiest hij onderwerpen die voorhanden zijn: stillevens en (zelf)portretten. Van zijn vader hangt in Arnhem een indrukwekkend portret uit 1932, afkomstig uit de collectie van het Haags Gemeentemuseum, waarmee hij de Willink van Collenprijs wint en van zijn verloofde Nel Schilt –met wie hij door zijn ziekte niet kan trouwen– is een portret uit het Centraal Museum te zien. Hij schrijft erover aan Leo Gestel, door wie hij Nel kende: „Het is een hele lap en kost me veel hoofdbrekens. De fluwelen hoed en bontjas die de dame torst zijn verleidelijke effecten om te maken.”
De tekening is zeer minutieus, met veel gevoel voor nuancering uitgevoerd. Het bont is zacht, de kralen van het collier glanzen, de cactus (mogelijk symbool voor de onmogelijkheid van hun relatie) stekelig. Zijn zelfportretten tonen de symptomen van zijn ziekte: de zogeheten ”trommelstokvingers”, rode neus, abcessen en gezwellen; hij laat het onverbloemd zien. Kwetsbaar is het ”Zelfportret (met waskom)” waarin de schilder, net wakker, zijn broze lichaam wast met water uit een perfecte, ronde waskom. „Hij had ontzettend veel plezier in het tekenen op zich”, aldus Miriam Windhausen, samensteller van de tentoonstelling. „Je merkt dat hij genoot van het maken van een goede tekening. Hij vraagt zich bijvoorbeeld in een van zijn brieven af wat zijn leven voor zin heeft. Hij concludeert dat het eigenlijk alleen zin heeft als je er zelf het beste van maakt, en dat zocht hij in het kunstenaarschap.”
Nieuwe realisten
De zelfportretten en stillevens getuigen van wat Dick Ket met zijn kunst beoogde, samen met geestverwante kunstenaars uit de eerste helft van de 20e eeuw zoals Carel Willink, Pyke Koch, Raoul Hynckes en Wim Schuhmacher. Ze wilden nieuwe, realistische kunst maken waarin aan herkenbare, moderne voorstellingen een diepere, ”geestelijke” betekenis werd meegegeven. De ”nieuwe realisten” creëerden zo hun eigen wereld, die soms wat gekunsteld en magisch over kan komen, maar uitblinkt in vakmanschap en getuigt van een knap staaltje teken- en schilderkunst.
”Dick Ket. Magisch tekenaar” is tot en met 4 december te zien in Museum Arnhem.
museumarnhem.nl
Frank Straver − 30/10/09, 00:00
Zijn leven als kluizenaar en zijn ziekte drukten een stempel op het werk van Dick Ket. Hij durfde zichzelf vast te leggen met dezelfde aandoenlijke eerlijkheid als waarmee hij zijn oma’s kinhaartjes vereeuwigde.
De oude en de nieuwe stad. Linoleumsnede, 1929. (Trouw)
De eerste paar weken na het verwachte, maar toch nog plotselinge overlijden van de kunstenaar Dick Ket (1902-1940) wordt er veel gebeld aan de deur van zijn ouderlijk huis in Bennekom. Dat huis is Kets sterfhuis, omdat hij nooit het nest verlaten heeft. Vrienden en bewonderaars komen vader en moeder condoleren. Het rouwbezoek krijgt als dank daarvoor vaak een schilderijtje mee. Zo gebeurt het dat het oeuvre van Ket razendsnel uiteenvalt. Enkele van zijn meest prestigieuze schilderijen gaan naar een schilder uit Tiel, die de kunstenaar zelf nooit ontmoette.
Via late, vaak duurbetaalde aankopen, zijn Kets werken onder meer in het bezit gekomen van het Rijksprentenkabinet, Boijmans van Beuningen, het Centraal Museum Utrecht, het Haags Gemeentemuseum en het failliete museum van de gevallen DSB-baas Dirk Scheringa. Maar het Museum voor Moderne Kunst Arnhem (MMKA) rekent zich rijk met de ’belangrijkste en grootste’ collectie van Ket. Het wist na de Tweede Wereldoorlog 40 olieverfschilderijen, 250 werken op papier, 33 linoleumplaten, een handvol schetsboeken en persoonlijke spulletjes te verwerven. Het MMKA troefde zo het Kröller-Müller af, dat als tweede grote geïnteresseerde zijn zinnen had gezet op Kets werk. Het Kröller-Müller toonde zich een sportief verliezer in de strijd om Kets nalatenschap en gaf vrijwel zijn gehele bezit in permanente bruikleen aan het MMKA.
Eind vorige maand is de collectie van het MMKA aangevuld met zeventien tekeningen en drukwerk. Deze stukken waren na Kets dood in het bezit gekomen van zijn vriendin Nel Schilt en via een veiling in 1984 in de bedrijfscollectie van het chemieconcern BASF beland. BASF heeft acht van de tekeningen en prenten geschonken. De andere negen stukken koopt het museum van BASF, met steun van bedrijfssponsors uit de regio. Conservator Ype Koopmans noemt het ’een mooie en logische aanvulling’ op de bestaande collectie. Op een tentoonstelling worden nu de nieuwe aanwinsten getoond in combinatie met potlood-, houtskool-en inkttekeningen, lino’s en schetsen die al in bezit waren.
Zo is ook het zeer gedetailleerde, verfijnde ’Zelfportret met waskom’ te zien. Dit met krijt en potlood getekende werk op karton hoort thuis in het rijtje van Kets bekendere werken, dat voornamelijk bestaat uit olieverfschilderijen.
Voor sommige vaste bezoekers blijken de nieuwe werken binnen de selectie – fraai en intiem gepresenteerd in het museumtorentje – niet opvallend of aantrekkelijk genoeg. „Ket, die kennen we wel”, zegt een oudere vrouw tegen haar man, die haar knikkend begeleidt naar de volgende expositiezaal. Meer mensen schuifelen vrij snel door en geven desgevraagd als reden het werk van hun regionale kunstheld prachtig te vinden, maar ’wel te kennen’. De nieuwe aanwinsten krijgen daardoor niet altijd de aandacht die ze verdienen.
Want hoewel de aanvulling met zeventien werken gering is, zitten er bijzondere en waardevolle stukken tussen, waaronder een lithoafdruk die hij in 1926 van zijn vader maakte. Ook enkele stadsgezichten voegen iets unieks toe aan de collectie. Deze maakte de kunstenaar tussen 1925 en 1927, nog net voor hij zich vrijwel volledig in isolement zou terugtrekken. Op een reisje naar Scheveningen na – waarvan enkele kleine werken in het MKKA getuigen – sleet Ket zijn tien laatste jaren als kluizenaar.
De wereld hield op bij het tuinhekje van het huis dat hij samen met zijn vader, moeder en grootmoeder bewoonde. Zowel zijn lichaam als zijn geest stond hem in de weg dat poortje achter zich te sluiten. Door een aangeboren hartafwijking was Ket zwak van gestel en had hij hevige aanvallen van benauwdheid die zijn gezicht naar verluidt letterlijk blauw deden aanlopen. Ook leed hij aan ernstige pleinvrees. Buiten zijn veilige cirkel zouden de bomen en muren op hem afkomen, zo voelde hij.
Deze handicaps veroordeelden Ket tot een zeer beperkt aantal onderwerpen. De (neo-)realist moest het doen met de micro-realiteit die hem thuis omringde. Met serviesgoed, boeken, planten en ander alledaags spul dat voorhanden was in huize Ket, rangschikte hij zijn stillevens. Dezelfde kommen en vazen duiken aan de lopende band in zijn werk op. Net als twee van de drie personen met wie de kunstenaar zich dagelijks omringd wist: vader en oma.
Vader Ket ging graag zitten om zich door zijn zoon te laten vereeuwigen op doek of papier. Of oma dat ook graag deed is onduidelijk, maar ze is vaak, al handwerkend of duttend, door haar kleinzoon vastgelegd. „De oude, demente grootmoeder kon wel voor hem zitten – die merkte niet meer of het één of drie uur duurde”, zei vriend Johan Mekkink (1904-1991) hierover in een interview in 1973. Mekkink, tevens oud-directeur van het MMKA, kon hiervan als een van de weinigen getuigen, omdat hij behoorde tot het selecte clubje dat Ket thuis ontving. De moeder des huizes voelde er niets voor om model te zitten, aldus Mekkink.
Onbekenden portretteren in opdracht, zoals voorbeeld tijdgenoot Carel Willink deed, bleek Ket niet aan te kunnen. Hij waagde een poging voor de directeur van een Utrechtse kunstmestfabriek. Zenuwslopend vond de schilder dat. Zijn benauwdheid speelde op en het liep op niets uit. Voor Ket resteerde zo in huis nog één model dat onuitputtelijk tot zijn beschikking zou staan: hijzelf. De uitgebreide reeks zelfportretten vormt dan ook een belangrijk deel van de tekeningen- en grafiekexpositie in het MMKA. Met dezelfde aandoenlijke precisie waarmee Ket de kleine baardhaartjes op oma’s kin tekende en de vermoeide blik van zijn vader vastlegde, laat Ket zichzelf zien. Zijn tengere lijf, zijn trommelvingers, zijn paarsrode neus en lippen zette hij in alle eerlijkheid neer.
Vanwege al zijn handicaps zou het gemakkelijk zijn te concluderen dat Ket een ellendig leven leidde. Als dat zo was, liet hij dat noch artistiek, noch in de omgang blijken. Soms belemmerde zijn hartkwaal hem van stevig doorwerken, maar klagen hoorde je hem nooit. ’Bijzonder opgewekt, vriendelijk, geestig’, zo beschreef Mekkink hem. Hij was geëngageerd, schreef volop brieven. Zijn isolement scheen hij zelfs als behaaglijk te ervaren. Deze tentoonstelling laat behalve de nieuw verkregen werken vooral nog eens zien dat Ket een groot kunstenaar was. Ondanks, misschien ook wel dank zij zijn gebreken.
Dick Ket had geweldige greep op het thema leven en dood - beeldende kunst
CEES STRAUS − 06/01/95, 00:00
T/m 12 februari in het Gemeentemuseum, Utrechtseweg 87 in Arnhem, di-za 10-17 uur, zo 11-17 uur. Bij Waanders in Zwolle verscheen het boek 'Dick Ket - Over zijn leven, ideeën en kunst', door Alied Ottevanger, 208 blz.
Afgaande op het boek van Alied Ottevanger moet Dick Ket een leven vol lijden hebben gekend. De vele zelfportretten die hij tijdens zijn kortstondige bestaan maakte (hij leefde van 1902 tot 1940 en leed aan een groot aantal lichamelijke en geestelijke klachten), wijzen er op dat Ket een in vele opzichten gemaltraiteerd leven kende. Desalniettemin hebben zijn ziektes niet zozeer zijn schilderkunst beheerst dat hij niet tot een van de belangrijkste fijnschilders van het interbellum kan worden gerekend.
Zowel op de grote overzichtsexpositie als in de lijvige (in tweeërlei opzicht!) studie van Ottevanger wordt weinig moeite gedaan om Kets rol in de vooroorlogse kunst, die van het (magisch) realisme, te preciseren. Hij wordt een enkele keer in verband gebracht met de vooral in het buitenland populaire Nieuwe Zakelijkheid, een stroming waartoe schilders als Raoul Hynckes, Carel Willink, Wim Schumacher en Pijke Koch hebben gehoord.
Hoe Kets verhouding tot deze schilders was, blijft echter vaag. Het is een van de gevolgen van het feit dat Ket met boek en tentoonstelling zo monografisch is aangepakt, waardoor de toeschouwer of lezer alle context van zijn schildersopvattingen wordt onthouden. Dat laatste is dan weer een gevolg van het feit dat het Arnhems Gemeentemuseum daar al eerder (door middel van een groepstentoonstelling van de magisch realisten) aandacht aan besteedde.
Het blijft niettemin jammer dat dit overzicht zo obsessief inzoomt op het ziektebeeld van een schilder die nu door niets anders begeesterd lijkt te zijn dan door zijn afwijkingen. Ket viel al eerder ten prooi aan wetenschappers die zijn drijfveren herleidden tot zijn ziektebeeld. Zo schreef in 1984 ene dr. De Haas in het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde: “Merkwaardig was Kets gewoonte zijn stilleven zodanig op te stellen dat hij er van bovenaf op neerkeek, maar zo dat de geschilderde voorwerpen op het schilderij elkaar hoogstens met de rand overlapten. Het mag zijn dat dit geschiedde onder invloed van het werk van Picasso, Braque, Gris, Cassandre, maar Ket had geenszins de neiging, eigen aan deze schilders, de voorwerpen te ontrealiseren; in tegendeel, hij was een echte fijnschilder. Niet uitgesloten is dat deze vogelvluchtopstelling onder Kets fobieën is te rekenen: een soort van kloekneiging om zijn geliefde voorwerpen (vaak dezelfde) steeds onder handbereik te hebben.”
Verhevigen
De Haas negeerde hiermee het feit dat Kets schilderwijze op dit punt eigenlijk heel gewoon was. Niet alleen de door hem genoemde Franse schilders, ook Duitsers en Nederlandse schilders (en fotografen en filmers niet te vergeten) verhevigden de expressie door de vorm buiten proporties te trekken. Zelfs Mondriaan, bepaald geen fijnschilder en zeker niet van fysieke obsessies te verdenken, kwam er al in de jaren '10 achter, dat een vorm meer uitdrukkingskracht krijgt als je hem recht van voor afbeeldt. Maar om tot die conclusie te komen, moet je Ket in ieder geval wel onderdeel van een richting, een stroming in de schilderkunst maken en juist dat ontbreekt er aan in Arnhem.
Die sterk frontaliserende werking is zowel in de zelfportretten als in de stillevens, de twee hoofdthema's die Ket altijd koos, dominant aanwezig. Niet Kets psychische en fysieke achtergrond zijn daarvoor aanleiding geweest, maar kunsthistorische bronnen. Het was voor schilders in de vooroorlogse periode heel gewoon om voor de oplossing van schilderkunstige problemen bij het verleden te rade gaan. Zo had Willink een periode waarin hij door de Antieken werd beïnvloed en werk maakte dat geheel op de Oudheid en haar achitectuur was gericht. Ket hield van de Vlaamse primitieven die een eenvoudige, maar wèl verhevigde vorm van expressiviteit nastreefden. Met name Memlings werk echode voor enige tijd in Kets doeken na. Veel (zelf)portretten van Ket doen aan Memling denken, in het bijzonder waar het om de weergave van de rijzende gestalte betreft. Waarschijnlijk heeft Memling Ket ertoe gebracht om zijn houding schuin van boven te verruilen voor die van schuin van onderen, wat leidde tot een zekere mate van monumentaliteit.
Anders dan Koch en Willink, die in hun nuchter-zakelijke aanpak immer tot een koele, nogal cerebrale en vooral intellectuele uitbeelding kwamen, is Ket altijd een emotioneel geladen schilder geweest. Wie door zijn op het eigen ik gefixeerde opvatting kijkt, ziet een warmbloedig mens die vol interesse om zich heen keek. De ogenschijnlijk afstandelijke stillevens blijken niet alleen esthetisch te bevallen, ze worden nooit echt gedateerd en hebben een tijdloze zeggingskracht. Ket schilderde over het leven en de dood, een thema van alle tijden, waar hij een geweldige greep op had.
Dirk Hendrik Ket (1902-1940) Dick Ket werd geboren in Den Helder. Als hartpatiënt met fobieën leidde Dick Ket een geïsoleerd bestaan. In 1930 verhuisde hij met zijn ouders van Ede naar een zelfontworpen huis aan de (nu) Prins Berhardlaan 61 in Bennekom. Dit huis is tekenend voor Kets voorkeur voor moderne, zakelijke architectuur. Bovendien weerspiegelt de bunkerachtige bouw ook Kets neiging zich in een vesting te willen terugtrekken. De schrijfster Agnes Maas-Van der Moer (1888-1975) lukte het die vesting te openen, hij logeerde in 1936 enkele dagen bij haar op villa Antoinette (Heelsumseweg 16). Via een intensieve briefwisseling onderhield hij ook het contact met zijn verloofde Nel Schilt (1898-1994).
Tussen 1930 en 1940 schilderde hij in Bennekom zijn belangrijkste werken, vooral stillevens, die op een moeizame manier tot stand kwamen. Een aantal van zijn werken is te zien in het Museum voor Moderne Kunst in Arnhem.
Op 15 september 1940 overleed hij aan zijn hartkwaal. Hij ligt begraven tussen zijn ouders in Bennekom
Bron
Arno van der Valk en Bert Lever, Dirk Hendrik Ket (1902-1940) Schilder, tekenaar en graficus in: Dit is Bennekom, verleden, heden en toekomst van een bijzonder dorp (2006) p. 177-178. Foto: Bennekom te boek (2009) p 110.
Locatie: woning: Pr. Bernhardlaan 61; graf: Afd 4., vak D, graf 1-4 Begraafplaats Kerkhoflaan
De familie Ket woonde op het adres Prins Bernhardlaan 61. De door hem ontworpen woning is inderdaad die van een xenofoob. Met dat bunkerachtige voorkomen en die raampjes als schietgaten is ‘egelstelling’ het meest geschikte woord ervoor.
Met vreemdelingenangst moet je juist niet gaan wonen in een uithoek van een Bennekoms villapark, lijkt me. Hier vallen vreemdelingen veel sterker op dan op de Kalverstraat in Amsterdam, en komen er zo weinig dat je er nooit aan went.
Als zovele mannen had Ket ook last, naast zijn fysieke en psychische kwalen, van een overbezorgde, over-jaloerse moeder. Ik herinner me iets uit die biografie over een verloofde die niet goed viel bij moeder Ket.
Een Bennekomse vriendin van de Kets nodigde de schilder eens uit in haar villa aan de Heelsumseweg een kilometer van zijn huis, voor een nachtje logeren. Maar onderweg daarheen beslopen Ket al zoveel angsten dat hij dat niet voor herhaling vatbaar achtte.
De schilder voerde een uitgebreide correspondentie over de zaken des levens met diverse intellectuelen. Zijn portretten zijn ergens wel grappig, en geven blijk van zelfspot; ze komen wat karikaturaal bij me over. Maar voor het schilderen van een stilleven was hij soms dagen bezig met het rangschikken van de te portretteren voorwerpen.
"Mijn Vader «Portret van de vader van de schilder» / Mi Padre «Retrato del padre del pintor» /My Father «Portrait of the Painter's Father»", 1932
"Zelfportret in spiegel / Autorretrato en un espejo / Self-portrait in a Mirror", 1937
"Stilleven met broodjes / Naturaleza muerta con pan / Still life With Bread" Óleo sobre lienzo / oil on canvas, 69,4 x 60,7 cm., 1933. Gemeentemuseum Den Haag (Den Haag / La Haya, Holanda / Netherlands)
"Zelfportret / Autorretrato / Self-portrait", óleo sobre lino en bruto / oil on raw linen, 70 x 50 cm., 1939. Museum voor Moderne Kunst (Arnhem, Holanda / Netherlands)
"Drie kleine zelfportretten / Tres pequeños autorretratos / Three small Self-portraits"
"De eter, De werker, De medicijndrinker / El comedor, El trabajador, El bebedor de drogas The eater, The Worker, The drug drinker" Óleo sobre lino en bruto / oil on raw linen, 31 x 25 cm, c/u, 1937-1940. Museum voor Moderne Kunst (Arnhem, Holanda / Netherlands)
"Stilleven met Piëta / Naturaleza muerta con La Piedad / Still life with Pietá",1932 Stedelijk Museum (Amsterdam, Holanda / Netherlands)
"Stilleven met Piëta" (detalle / detail)
"Dubbelportret van de schilder en zijn vader / Doble retrato del pintor con su padre /Double portrait of the painter and his father" Óleo sobre lino en bruto / oil on raw linen, 80 x 100 cm., 1938-1940. Museum voor Moderne Kunst (Arnhem, Holanda / Netherlands)
"Stilleven met boeken, zoutzuurfles, bloemen in gemberpot op gestreept tafelkleed /
Naturaleza muerta con libros, botella de ácido clorhídrico y flores en tarro de jengibre sobre mantel rayado /Still life with books, hydrochloric acid bottle, flowers in ginger jar on striped tablecloth" Óleo sobre lienzo / oil on canvas, 36 x 27,5 cm., 1925-1926. Colección privada / Private Collection
"Knotwilg in de Sneeuw / Sauce en la Nieve / Willow in the Snow" Izq./ Left: Impresión sobre lino / print in linen, 19 x 12 cm., ed. de 5, 1927 / Der./ Right: Óleo sobre papel / oil on paper, 48 x 31,5 cm., c.1927
"Autorretrato con su padre / Self-portrait with his Father" Carboncillo, tiza y tinta sobre cartón gris / charcoal, chalk and ink on grey cardboard, 30,4 x 35,5 cm., 1938. Rijksmuseum (Amsterdam, Holanda / Netherlands)
"Stilleven met druiventros / Naturaleza muerta con uvas / Still Life with Grapes" Óleo sobre lino en bruto / oil on raw linen, 65 x 54 cm., 1934. Museum voor Moderne Kunst (Arnhem, Holanda / Netherlands)
"Roode Steen, Hoorn", dibujo / drawing, 1928. Westfriesmuseum (Hoorn, Holanda / Netherlands)