Al 34 jaar een supermarktje op wielen, en nu een van de laatste SRV-mannen
De SRV-man Erik van Haren reed op zijn 20ste in zijn eigen SRV-wagen. Vroeger kwamen de klanten massaal de straat op als hij zijn wagen parkeerde, nu bestaat zijn klantenkring vooral uit senioren. „Dan komen ze bij mij om acht spruitjes te kopen.”
Anna Krijger
25 september 2018
SRV-man Erik van Haren in zijn wagen, waarmee hij rijdt in Utrecht en omliggende plaatsen als Bilthoven, Maartensdijk, Westbroek en Groenekan.
Foto Daniel Niessen
Er was een tijd dat Erik van Haren (54) op medelijden kon rekenen als hij op een verjaardag over zijn werk vertelde. „Mensen associeerden het met hard werken en weinig verdienen. Toen de kinderen klein waren, vertelden ze het ook niet graag op school. Dan werden ze toch een beetje uitgelachen. ‘Wát doet je vader?’”
Van Haren is ‘SRV-man’: al 34 jaar rijdt hij zes dagen per week met een kleine supermarkt, door de provincie Utrecht. Hij is een van de laatsten. In de jaren zeventig reden er tweeduizend wagens van de SRV (‘Samen Rationeel Verkopen’) in Nederland rond, nu zijn het er nog maar tweehonderd.
Door routes van afgehaakte collega’s over te nemen en langere dagen te maken, kan Van Haren er nog goed van leven. Hij rijdt in de stad Utrecht en in omliggende plaatsen als Bilthoven, Maartensdijk, Westbroek en Groenekan, waar hij woont. Hij heeft een paar honderd klanten per week, vertelt Van Haren in het stadskantoor van Utrecht. Tussen de mensen die hier hun paspoort ophalen wordt in de maand september de fotoserie Leve de man van de SRV tentoongesteld, waarmee fotografe Fleur Wiersma dit jaar de tweede prijs van de Zilveren Camera in de categorie ‘nieuws regio serie’ won.
Foto Daniel Niessen
Wiersma, die Van Harens werk tien jaar geleden ook al vastlegde voor de fotoacademie, toont met haar foto’s gerimpelde handen die naar peren grijpen, vrouwen met rollators en een boodschappenbriefje in vooroorlogse spelling: „een groote doos becel” en onderop „groenten man bedankt”. Van Haren: „Ik had ook een klant die ‘fles’ nog als ‘flesch’ schreef, maar die is onlangs overleden.” Van Harens clientèle bestaat voor het overgrote deel uit senioren. Er staat één jongen in de tienerleeftijd op de foto. Dat blijkt geen klant, maar iemands kleinzoon.
Tegenwoordig meer op afspraak
Dertig jaar geleden kon hij de wagen op een dinsdagmiddag ergens in een Utrechtse straat zetten en was er genoeg klandizie van de mensen – nou ja, vooral vrouwen – die op dat moment thuis waren. Tegenwoordig werkt hij meer op afspraak en rijdt hij voornamelijk naar afgelegen boerderijen, waar geen winkels meer in de buurt zijn, en woonvoorzieningen voor ouderen. „Ze zitten al op me te wachten als ik aan kom rijden. Vervolgens wordt er goed op gelet of er niemand voordringt, natuurlijk.”
Die demografische verschuiving verandert ook zijn werk. De één heeft hulp nodig om de wagen in en uit te komen, voor de ander brengt Van Haren de boodschappen tot het aanrecht en als er onderweg nog iemand op z’n Utrechts roept ‘Ach jochie, zet jij de vuilcontainer nog even buiten’, dan is Van Haren ook de beroerdste niet. Ook onderhoudt hij via WhatsApp contact met de kinderen van klanten, die geven hem een seintje als vader of moeder ziek is of er niet is en toch een paar boodschapjes wil hebben – dan zet Van Haren die voor de deur, geen probleem.
De week voor ik op vakantie ga, is de beste week van het jaar. Dan gaat iedereen hamsteren
Erik van Haren
Met de dochter van een bepaalde klant heeft Van Haren een bijzondere afspraak. Haar moeder komt naar de SRV-wagen, kijkt rond en zegt wat ze wil kopen. In werkelijkheid heeft de dochter al aan Van Haren doorgegeven wat haar moeder, die een beetje in de war is, nodig heeft. Dat heeft ze ook al betaald en Van Haren geeft de oudere dame vervolgens die spullen mee naar huis. „Die gaat blij de deur uit, omdat ze denkt dat ze zelf nog boodschappen doet. Dat is zó belangrijk voor deze mensen.”
De SRV-wagen biedt de ouderen, die vaak niet meer zelfstandig naar de ‘gewone’ supermarkt kunnen, ook de kans om nog zelf te koken. Van Haren: „Ze zijn alleen, maar willen nog zoveel mogelijk doen. Dan komen ze bij mij om acht spruitjes te kopen.” Voor wie dat een beetje te ver vindt gaan, heeft Van Haren kant-en-klaarmaaltijden. Die bestaan standaard uit een aardappelen-vlees-groenten-trio. Geen bami of nasi, nee. Dat eten ze hier niet.
Foto’s Daniel Niessen
Kan hij nog wel op vakantie, met al die extra verantwoordelijkheden? Dat vinden zijn klanten inderdaad lastig, zegt Van Haren. „In mei worden ze al onrustig. De week voordat ik echt ga, is mijn beste week van het jaar. Dan gaat iedereen hamsteren.”
Op z’n achtste hielp hij de SRV-man al
Al toen hij een jaar of acht was, hielp Van Haren de toenmalige SRV-man met het bijvullen van de schappen en het rondbrengen van tasjes. Op zijn achttiende haalde hij zijn rijbewijs, vervolgens zijn groot rijbewijs, en op zijn twintigste reed hij zelf op de wagen. Hij heeft nooit anders gedaan.
Een groot aantal vaste klanten kent hij al tientallen jaren. „Gisteren nog kwam er een klant afscheid nemen die gaat verhuizen. ‘Bedankt en ik hou van je’, zei ze.”
Niet voor iedereen is dit werk weggelegd, weet hij. Ook niet voor zijn eigen broer: die heeft dertig jaar geleden ook op een SRV-wagen gereden, maar stopte er al gauw mee. „Hij was eigenlijk te lief, want hij liet mensen spullen meenemen zonder te betalen. En dan liet hij het erbij zitten.”
Al te gek moet het niet worden. Energiedrankjes slijt ik niet
Erik van Haren
Zijn mobiel gaat. Snel pakt hij pen en papier. Het is een klant die alvast de bestelling voor morgen wil doorgeven. Een fles koffiemelk, een brood, twintig eieren en een slagroomschnitzel. (Daar bedoelt de man ‘slagroomschnitt’ mee, weet Van Haren.) De man is boer en waarschijnlijk op zijn land aan het werk als de SRV-wagen komt. Oh, dan zet Van Haren de boodschappen toch even binnen? Hij weet waar de sleutel ligt. Dat komt wel goed, het geld krijgt hij de volgende keer.
Voor de komst van de mobiele telefoon „belden mensen naar ons vaste nummer en dan moest mijn vrouw de boodschappen opschrijven. Of dan reed ze met haar eigen auto snel achter de SRV-wagen aan om iets door te geven. En dat met twee kleine kinderen, daar was ze niet altijd blij mee.”
Zijn assortiment is opvallend stabiel. Hij verkoopt vooral brood, zuivel en groente. En koekjes. „Altijd van bekende merken, nooit een huismerk. Daar houden deze mensen niet van, het moet herkenbaar zijn, hetzelfde als vroeger.” Komt er ook wel eens wat nieuws bij? „Die Tony’s Chocolonely-repen zijn redelijk populair, maar al te gek moet het niet worden. Energiedrankjes slijt ik niet.”
Zijn klanten betalen het liefst nog contant. „Sommigen zijn wel overgestapt op pinnen, die roepen dan hun pincode zo door de bus. Of ik het even voor ze wil intoetsen.”
De fotoserie ‘Leve de man van de SRV’ van Fleur Wiersma is nog tot en met vrijdag 28 september te zien in het stadskantoor in Utrecht: Stadsplateau 1. Toegang gratis.
SRV-man rijdt zijn laatste rondes
Middenstander Al 46 jaar rijdt Joop Zwaagstra met zijn rijdende winkel door Friesland. Met het verdwijnen van de huisvrouw verdween een groot deel van de klanten, maar de SRV-man bleef. Nu gaat hij zijn wagen verkopen.
Kalien Blonden
22 juli 2016
Joop Zwaagstra rijdt zijn ronde met zijn SRV-wagen door Dokkum.
Foto: Kees van de Veen
‘Komt er een nieuwe?” De vraag ligt bestorven op de lippen van elke klant. Joop Zwaagstra (70) staat in zijn rijdende winkel en haalt zijn schouders op. „Ik weet het niet”, zegt hij tegen de een. „Ik denk het niet”, tegen de ander. Tegen mij: „Je wilt de mensen geen valse hoop geven.”
Al 46 jaar rijdt Zwaagstra met zijn waren door het Friese land. Eerst met een karretje op drie wielen, later met een busje en een karretje erachter en vanaf de vroege jaren 80 met een rijdende winkel. SRV heten deze wagens allang niet meer, maar Zwaagstra noemt zich nog wel SRV-man: „Dat is zo’n ingeburgerd begrip.” Op de voorkant van zijn wagen staat de naam van zijn vrouw, Tine. „Mensen zeggen ook vaak: ‘Daar komt Tine’, of: ‘is Tine al geweest?’”
KVDV-SRVman Zwaagstra
„Wanneer hou je ermee op?”, vraagt mevrouw Dijkstra en ze zegt er meteen achteraan: „Nooit denk ik?” Ze woont in een verzorgingsflat waar Zwaagstra langs de deuren gaat. Hij haalt boodschappenlijstjes op bij mensen die slecht ter been zijn en pakt in zijn wagen de spullen. Voor mevrouw Dijkstra haalt hij krentenbollen, aardappelen, melk, vla en ‘bakken’, een oud Fries woord voor beschuit. „Ik hou ermee op zodra mijn huis verkocht is”, zegt Zwaagstra tegen haar, als hij de boodschappen op het aanrecht zet. Ze valt stil en kijkt hem ongelovig aan. Ze had het als grapje bedoeld. „Dan zijn we je kwiet!?” vraagt ze en kijkt alsof ze alsnog een ontkennend antwoord verwacht.
„Ze wist het nog niet”, zegt Zwaagstra als we weer naar de bus lopen. De meeste klanten heeft hij een paar weken geleden over zijn besluit verteld. Een besluit dat begon met een vraag van zijn vrouw, vorig jaar. „We hebben in onze omgeving een paar sterfgevallen gehad. Ook een man van mijn leeftijd. En toen zei Tine: ‘Als jou iets overkomt, dan zit ik met de bus en alles. Moet je er niet eens mee ophouden?’” Zwaagstra besloot met het hoofd, niet met het hart. Als het aan hem had gelegen had hij nog jaren doorgereden. Weken heeft hij er slecht van geslapen. Nu denkt hij er maar liever niet meer aan. Zolang ze hun huis niet hebben verkocht kan hij het nog een beetje voor zich uitschuiven, ook al hebben ze al wel een nieuw appartement gekocht.
Stukje uit de bijbel
„Toen ik vroeg of hij er mee wilde stoppen, zei hij: ‘Dan wil ik hier ook weg’”, zegt zijn vrouw Tine als we tussen de middag aan tafel zitten voor het eten. Elke dag, rond half een, staat hier de maaltijd klaar, al 46 jaar. Soep, brood en daarna leest Zwaagstra een stukje uit de Bijbel. „Ik wil al die herinneringen niet”, zegt hij. „Als ik stop met de bus gaan we ergens anders wonen, een nieuw begin.”
Al die herinneringen. Hij heeft het huis in 1979 zelf gebouwd, met hulp van vrienden en kennissen. Hun drie kinderen zijn hier opgegroeid. Zwaagstra laat me zijn loods zien, bereikbaar via de bijkeuken. Een grote koeling en houten rekken gevuld met kruidenierswaren. De kratten met brood staan op de grond, die gaan vanmiddag mee op zijn ronde door omliggende dorpjes. Vroeger hielpen zijn zoons mee met het inruimen van de wagen, tegenwoordig komt er wat schooljeugd helpen.
Zijn vrouw houdt de wagen een beetje aan kant en neemt de telefonische bestellingen op. „Tine doet voor, ik doe achter, zo hebben wij het altijd verdeeld. Ik heb vroeger gezien dat kruideniersvrouwen kratten sjouwden als de leveranciers kwamen. Tegen de tijd dat ze 60 waren liepen ze krom. Ik dacht, dat ga ik mijn vrouw niet aandoen.” We lopen terug naar de keuken die Tine inmiddels weer aan kant heeft. „Wel handig,” zeg ik, „u zit nooit verlegen om een pakje boter of suiker.” „Het zal wennen worden”, zegt ze. Als er bezoek komt hoeft ze nooit na te denken of ze wel genoeg in huis heeft. „Als de bus weg is zal ik boodschappen moeten gaan doen.”
Een dikke wijk
„De laatste der Mohikanen”, zo begroet Bennie van Boerum, eigenaar van een woonwinkel in het centrum van Dokkum, Joop Zwaagstra, die in zijn blauwe kruideniersjas de winkel in loopt. Hij kent hem al vanaf zijn vijftiende, zijn ouders waren ook al klant. Als we verder rijden zegt Zwaagstra dat de winkelstraten van Dokkum vroeger „een dikke wijk” voor hem waren. „Iedereen woonde boven zijn winkel en was klant bij mij. Nu is Van Boerum een van de weinigen. Er zijn veel kleine zelfstandigen weg en daar zijn ketens voor in de plaats gekomen.”
„Kijk wat bijzonder, een winkel op wielen!”, zegt een man die met zijn dochtertje voorbij loopt. We staan voor de winkel van juwelier Piersma. Een jonge man komt op Zwaagstra afgelopen en bestelt twee pakken koffie. „Zwaagstra komt hier al 35 jaar, al sinds mijn ouders hier begonnen. Nu heb ik de zaak overgenomen en Zwaagstra, die hoort daar bij, hij maakt onderdeel uit van het dagelijks ritueel.” De man van de SRV, van generatie op generatie een begrip. „Als hij er mee ophoudt haal ik die paar boodschappen bij de supermarkt, maar jammer vind ik het wel, er valt iets vertrouwds weg.”
Riekie Dortmond en Annie de Groot, die kletsend de bus binnenstappen, kunnen zich nog niet helemaal voorstellen dat de rijdende winkel niet meer komt. Als Riekie niet thuis is, staat er een mandje voor de deur met een boodschappenlijstje erin. „Hij heeft de sleutel; hij zet de boodschappen binnen en pakt geld uit een potje. Nooit een cent te veel.” Zwaagstra haalt de sleutels uit een laatje en houdt ze omhoog.
Toen Joop Zwaagstra in 1970 begon, waren er in heel Nederland zo’n 2.000 SRV-wagens. In Friesland reden er 400 rond. Nu zijn er nog maar 200 wagens in Nederland, waarvan zo’n 25 in Friesland. De rijdende winkel verloor na de jaren 70 terrein aan grote supermarkten met goedkope producten. Ook emancipatie speelde een rol: met het verdwijnen van de huisvrouw verdween een groot deel van de klanten. Zwaagstra heeft het zien gebeuren: „In de woonwijken is overdag niemand meer thuis.”
Rekje met ansichtkaarten
Zijn wagen is klein en smal, maar bergt een compleet assortiment aan dagelijkse benodigdheden. Achterin twee koelingen met verse waren, daarnaast aan de ene kant groenten en fruit, aan de andere kant brood en frisdranken. Sigaretten, bier en wijn, toiletpapier en bleekmiddel, dropjes, bonbons en stophoest. Er staat zelfs een rekje met ansichtkaarten. Aan moderniseren doet hij niet meer. De leren geldbuidel die hij kruislings over zijn schouder draagt gaat al meer dan twintig jaar mee, het leer kleurt donkerzwart. Een pinautomaat heeft hij niet en hier en daar vertoont de bus aan de buitenkant een roestvlek. „Ik heb altijd 80, 90 uur in de week gewerkt, maar na mijn 65ste ben ik het rustiger aan gaan doen. Ik hou de klanten die ik heb, maar ik ga niet uit op nieuwe klandizie, die heb ik niet meer nodig. Maar voor een eventuele opvolger zal het moeilijk zijn om hiervan te leven.”
KVDV-SRVman Zwaagstra
Zwaagstra kent zijn klanten en zijn klanten kennen hem. De ouderen zien hem ook elke zondag in de protestantse kerk, waar hij tot voor kort voorzitter was van de diaconale werkgroep. Soms moeten ze hun angst en twijfel bij hem kwijt. „Dan zeggen ze: ‘Meneer Zwaagstra, al die ellende en oorlog in de wereld, is God er eigenlijk wel?’ Dan zeg ik: heb je het Oude Testament gelezen? Gideon die zijn veertig zonen onthoofdde? Daar ging het er veel gruwelijker aan toe dan in de wereld van vandaag. En toen was God er toch ook?” Tussen de spruiten en de gebakjes heft Zwaagstra zijn handen ten hemel. „Dus waar ben je bang voor?”
„Een pak sûpe”, zegt een zestiger die de bus in stapt. En rekent een pak karnemelk af. Zwaagstra lacht om mijn verbaasde gezicht. Hij is geboren en getogen in deze streek. Groeide op als oudste zoon op een boerderij in Broeksterwald. Zijn vader stierf op zijn 46ste en toen stond Joop met zijn 18 jaar ineens aan het hoofd van het familiebedrijf. Twee jaar later trouwde hij met Tine, die uit het nabijgelegen dorpje De Valom komt. Zwaagstra had boerenbloed, hij was gelukkig op de veehouderij. „Maar toen kwam de ruilverkaveling. Je moest twaalf hectare land hebben, wilde je mogen uitbreiden. Wij hadden er vier.” Met pijn in het hart gaf hij het boeren op. „Ik heb het daar heel moeilijk mee gehad. Vooral in de zomer: de geur van vers gemaaid gras en al dat nieuwe leven op de boerderij. Ik heb het heel lang gemist.” Op de bus, als hij zijn plattelandsroute rijdt, krijgt hij dat oude gevoel van boer en buiten zijn weer een beetje terug.
Geen hobby of niks
KVDV-SRVman Zwaagstra
Het besluit is genomen. Maar Joop Zwaagstra rijdt nog elke dag zijn rondes en houdt zijn voorraad op orde. Alles wacht op de verkoop van het huis. Hoe lang kan dat duren? Zwaagstra haalt zijn schouders op. Misschien voor altijd, lijkt hij te denken, misschien blijft alles wel gewoon zoals het is. „Ik weet eigenlijk niet wat ik zo meteen thuis moet doen. Ik heb geen hobby of niks. Daar had ik ook geen tijd voor, ik heb altijd gewerkt, 52 weken per jaar. Behalve toen de kinderen klein waren, toen nam ik drie weken vrij. Maar we gingen maar één weekje weg, naar het Sauerland of naar Oostenrijk.” Tegenwoordig gaat hij helemaal niet meer op vakantie: „Ik voel me niet lekker als ik hier weg ben, ik word er onrustig van.” Zwaagstra en zijn vrouw houden het op één keer per jaar een lang weekend weg, altijd naar een Van der Valkhotel: „Dan weet je dat het goed is, mooie kamers, lekker eten.”
Zijn afscheid wil hij niet vieren, hij moet er niet aan denken. Zolang mogelijk zal hij met een gevulde bus zijn rondes rijden. Als het zover is zal hij stukje bij beetje afscheid nemen en op het allerlaatst zijn waren in de aanbieding doen. Wat er overblijft kan hij voor een zacht prijsje wel kwijt aan een collega. En wat er gebeurt met de bus? Zwaagstra heeft nog geen idee. Ook daar moet hij niet aan denken.
Naschrift (4 augustus 2016): Bij dit stuk stond eerder een onjuiste auteursnaam vermeld. Bovenstaand artikel is geschreven door Kalien Blonden [red.].