Quantcast
Channel: Bouilla Baise Work in progress
Viewing all 1008 articles
Browse latest View live

Views & Reviews Portraiture and Social Identity Bamako Portraits Seydou Keïta Photography

$
0
0

Seydou Keïta – Bamako Portraits
In the 1950s and 60s, a colourful collection of inhabitants of Bamako, capital of Mali, posed for Seydou Keïta (1921-2001, Mali).

People visited Keïta’s studio to have their picture taken at their best: wearing extravagant dresses made from wonderful textiles with splendidly formed headdresses, or posing in a modern Western suit with a bow tie, leaning against a motorcycle, or with a radio tucked under their arm. His oeuvre reflects a portrait of an era that captures Bamako’s transition from a cosmopolitan city in a French colony to the proud capital of independent Mali.

Untitled, 1949/51 © Seydou Keïta / SKPEAC/ photo courtesy of CAAC - The Pigozzi Collection, Geneva

Keïta’s remarkable archive of over 10.000 negatives came to light in 1992 after a discovery by André Magnin, the then-curator of Jean Pigozzi's contemporary African art collection. Modern prints were printed from the negatives with Keïta’s collaboration, allowing his work to be introduced to the art world. International fame quickly followed. The exhibition in Foam consists of signed modern prints, and a large selection of unique vintage prints.

Seydou Keïta – Bamako Portraits is part of an exhibition series about photo studios, presented by Foam in recent years. This series is based on the growing interest in ‘vernacular photography’ and its acknowledgement of social-historical and artistic value.


PORTRAIT MASTERS August Sander and Seydou Keïta
Portraiture and Social Identity
Don Burmeister

Seydou Keita, "Untitled" 1953-55

If you are looking for a large, post-structuralist-conceptual show, the Walther Collection is not the place to go. Portraiture and Social Identity, a show of photographs by August Sander and Seydou Keïta is replete with that bugaboo of the hermeneutics set, engaging content.


See also


Within the rather Spartan confines of the Walther Collection Project Space are to be found three worlds: Weimar-era Germany, photographed by August Sanders in his life-long project to record the ‘Face of Time’, late-colonial Mali, where Seydou Keïta operated a portable portrait studio in Bamako, and, of course, 21st century New York. Finally, we complete the photographic exchange by taking a deep look at these faces and clothes, perhaps indulging in that secret vice by being both moral judge and fashion policeman.

Both August Sander (1876-1964) and Seydou Keïta (1921-2001) are well known photographers whose work has been recognized around the world, but the curator, Okwui Enwezor, has chosen wisely and we get the spirit of both along with some surprising parallels, the most uncanny being two studied portraits of three young men, each with cigarette and wary glances.

Young Farmers by August Sander. Source: walthercollection.com
August Sander, "Young Farmers" 1914

Both photographers were well aware of that most basic portrait technique–shooting up at the subject–we see Keïta bent over his field-camera in the reflection from a shiny car in one photo. Sanders deviates from this practice only a few times: once in an exterior photo of ‘Revolutionaries’, three bushy young men crouched on a stoop, and again in a dual portrait of two ‘Bohemian’ men, perhaps the most subtle of editorial comments by someone who was recording as objectively as could.

Sander was interested in recording workers, so there is more variety of dress in his portraits, but this was a more formal age, so even three young farmers out for a stroll seem dressed up to us. While the cut and fabric of the clothes of other sitters was a clear sign of social class.

Keïta was being paid by the sitters, and they generally seemed to be wearing some of their finest. The richly patterned robes and headdresses of the women, contrasted with the richly patterned fabrics of the backdrops, form Keïta’s signature style. But the men were equally proud, most carefully showing their wrist-watches and just-shined shoes.

In the end however, it‘s the faces that matter. Perhaps it was the row upon row of pasty-faced men and women in Sander’s pictures that caused the Nazi’s to burn his work. And in a beauty contest between Sanders and Keïta the Malian men and women would certainly come out on top. But, truth be told, neither measures up to our 21st century, Photoshop CS5.5 view of the world. Yet another reason to spend time with these two masters of their craft.

De foto’s van Seydou Keïta hebben vele levens
Tentoonstelling De portretten die de Malinese fotograaf Seydou Keïta ruim een halve eeuw geleden maakte als persoonlijke souvenirs voor thuis, zijn nu uiterst waardevolle kunstwerken.

Rianne van Dijck
12 april 2018 om 9:39

Boven: Untitled, 1954. Onder: Untitled, 1952-1955.

Fotografie

Seydou Keïta: Bamako Portraits. T/m 20 juni in Foam, Amsterdam. Inl: foam.nl

●●●●●


Seydou Keïta, Sans titre, May 21, 1954. © Seydou Keïta / SKPEAC / photo collection Alexis Fabry, Paris

Ze zijn natuurlijk helemaal niet gemaakt met de intentie om hier nu in een Amsterdams museum zo glorieus aan de muur te hangen; zo enorm vergroot, zo perfect afgedrukt, met die fraaie houten lijst eromheen. De portretten van de Malinese fotograaf Seydou Keïta waren sowieso niet bedoeld voor een groot publiek – de mensen die in de jaren veertig en vijftig van de vorige eeuw in de stoffige straten van Bamako zijn studio binnenstapten, deden dat vooral als aandenken voor zichzelf en hun familie. Ze kregen een afdrukje mee, formaat 13 bij 18 centimeter, dat ze konden opsturen naar hun ouders, hun opa’s en oma’s, of dat ze zelf thuis in een lijstje aan de wand konden hangen.

Seydou Keïta, zonder titel, 1952-1955.

Foto’s Seydou Keïta / SKPEAC / courtesy CAAC - The Pigozzi Collection, Geneva
Niemand in het Westen zou van het bestaan van Seydou Keïta gehoord hebben als niet in 1991 een paar van zijn foto’s op een groepstentoonstelling in New York te zien waren geweest – ‘maker onbekend’. Curator André Magnin wist de fotograaf te traceren, en onder Keïta’s supervisie werd een aantal van zijn negatieven vervolgens in Parijs afgedrukt als de moderne, grote prints zoals ze nu te zien zijn in Foam – en zoals ze de afgelopen decennia getoond werden in grote musea, galeries en op festivals over de hele wereld.

Seydou Keïta werd ‘ergens tussen 1921 en 1923’ geboren in Bamako, de levendige hoofdstad van Mali. Vanaf 1948 werkte hij als autodidact in zijn studio, tot hij in 1962 werd aangesteld als staatsfotograaf. Hij zou in die tijd meer dan 10.000 portretten maken. Van heinde en ver kwamen mensen naar zijn studio om zich op hun mooist te laten vastleggen; in een westers pak, stoer leunend op een motorfiets, of in een jurk met het drukke Afrikaanse patroon dat zo prachtig contrasteert met de geometrische vormen van de achtergrond. Alhoewel Keïta zijn negatieven ordelijk bewaarde, zijn er geen namen en data bekend. Maar omdat hij zijn achtergronden van tijd tot tijd wisselde, valt nog wel te achterhalen wat de chronologische volgorde moet zijn geweest. Zo hing hij van 1948 tot 1954 zijn eigen gekreukte laken op als achtergrond, en in het jaar daarna een doek met een patroon van kleine bloemetjes. Het doek met een arabesk patroon, dat zulke sensationele beelden oplevert met die sterk grafische jurken, gebruikte hij in 1956 en 1957.

Seydou Keïta, zonder titel, 1949-1951
Foto’s Seydou Keïta / SKPEAC / courtesy CAAC - The Pigozzi Collection, Geneva

Het interessante is nu dat in Foam – in 2016 werd hetzelfde gedaan in het Grand Palais in Parijs – behalve de moderne afdrukken ook de vintage prints te zien zijn. In een vitrine liggen de gehavende, beduimelde portretjes zoals ze meer dan halve eeuw geleden door Keïta werden meegegeven aan zijn klanten. Je ziet de vlekken waar ooit het plakband heeft gezeten, je ziet de scheuren en de barsten. Sommige van de foto’s zijn ingekleurd; de nagels rood, de sieraden geel, de omslagdoeken groen.

Door de keuze voor zowel vintage foto’s als grote moderne prints wordt onderstreept dat het oeuvre van Keïta verschillende dimensies heeft. We kijken ernaar, meer dan een halve eeuw nadat ze gemaakt zijn, en dat maakt ons ervan bewust hoe foto’s in verschillende omgevingen en tijden totaal anders bekeken én gewaardeerd worden. Zijn beelden hebben meerdere levens, en dat geldt eigenlijk ook voor Keïta zelf. Want voordat hij als een van de belangrijkste hedendaagse Afrikaanse kunstenaars werd gezien, was hij vooral een ambachtsman die met een ongelooflijk gevoel voor compositie en met liefde voor zijn vak zijn landgenoten op een trotse en waardige manier vastlegde.


Photographs Bamako Mali 1948-1963 by Seydou Keita
Publisher: Steidl
Year: 2011
Format: Hardcover
Edition: First
Condition: New

This oversized, hardcover book features over 400 of his photographs, sourced from an archive of mostly unpublished images taken at the height of Keita’s productivity in downtown Bamako. Distinct periods in his career are marked by the distinctive patterned backdrops and props that he used and the artist often styled his subjects himself. The pictures capture a diverse range of the people that lived in and passed through Bamako: migratory youth, government officials, shop owners and Bamako’s cultural elite are all present. Whilst Keita’s photographs served as both family record and cultural status symbol for the clients who commissioned them, these images have since become a lasting visual record of Mali at that time.
















Views & Reviews GOOD NEWS FOR MODERN MAN David LaChapelle Photography

$
0
0

LACHAPELLE: GOOD NEWS FOR MODERN MAN
6 februari 2018
GRONINGER MUSEUM PRESENTS DAVID LACHAPELLE’S FIRST DUTCH MUSEUM SHOW

The Groninger Museum is proud to announce a large-scale exhibition of US artist David LaChapelle. Opening 21 April 2018, LACHAPELLE: Good News for Modern Man allows visitors to experience an expansive survey of work by photographer David LaChapelle. The exhibition offers over 70 significant pieces from various periods of the artist's image-making career in a vast narrative. The exhibit travels three decades of a transformative visual journey to reveal the thought-provoking and groundbreaking imagery, which contributes to LaChapelle's position as one of the world's most influential photographers. Fully aware of the artistic artifice, LaChapelle's work is distinguished by its ability to relate and dialogue with the manifestations of western civilization over vast themes from the classical renaissance to the future.

‘Of all the photographers inventing surreal images...LaChapelle has the potential to be the genre’s Magritte’- Richard Avedon to the NY Times (1997)

‘LaChapelle mixes spirituality and sensuality, captures the emotions of Michelangelo's Renaissance figurative installation, glazed with patinated colors.’- Corriere Della Sera (2017)

`LaChapelle’s immense perfectionist attention to detail changed the size and scope of what a photo could be; he elevated it to an art form that has been endlessly mimicked since.’ - The Guardian (2017)

'LaChapelle is certain to influence the work of a new generation...in the same way that Mr. Avedon pioneered so much of what is familiar today.’ - The New York Times (1997)

David LaChapelle (b. 1963, Hartford, Connecticut) began his career showing in galleries in New York City's East Village. In 1984 he was hired by Andy Warhol to make pictures for Interview magazine. LaChapelle’s innovative approach established the artist as one of the world’s most influential living photographers. His remarkable portraits, stage and film works of celebrities and culture have become iconic archetypes of America in the 21st Century. A keystone of the monumental Good News For Modern Man exhibition is the series The Deluge, which marked the beginning of a personal renaissance for LaChapelle. Inspired by a 2006 visit to the Sistine Chapel, the artist shifted his focus from editorial commissions and returned to communicating his own intuitive concepts. The title image of The Deluge series, by the same name (at over seven metres wide) brings Michelangelo’s tableaux to life in the modern age.

Other exhibition highlights include Earth Laughs in Flowers (2008–2011), a series linking the traditional theme of vanitas to contemporary consumer society. The Gas Stations and Land Scape series (2013) examine the detracting relationship of industry and nature. Also on display will be LaChapelle’s newest series New World (2006-2017), in which LaChapelle returns to his unique analogue photographic process. The New Yorker describes this new body of work, “pressing toward the utopian, abandoning more sordid conceits for something arrantly sacred.”

LACHAPELLE: GOOD NEWS FOR MODERN MAN on view 21 April - 28 October 2018

David LaChapelle reveals visions of paradise -- and hell on Earth
Published 6th December 2017


Written by
Allyssia Alleyne, CNN

It's been more than a decade since David LaChapelle was one of the world's most in-demand photographers, casting Michael Jackson as the archangel Gabriel, photographing Tupac in a bathtub full of bling, and cementing Britney Spears' teen-sex-symbol image on the cover of Rolling Stone.

His hypersaturated, sexually charged, often surreal fashion editorials and magazine covers (he held lucrative contracts at Vogue and Rolling Stone) were met with acclaim and had him dubbed "the Fellini of photography." And yet in 2006, he stepped away from commercial work, retreating to an isolated former nudist colony in Maui, Hawaii to focus on fine-art photography and farming.

The photographers behind Kate Moss' most provocative images
"My agents were telling me, 'This is mistake,'" LaChapelle recalled at his Marylebone hotel during a stop in London. "My gut was telling me it's time to stop because I was no longer in love with it. I didn't really believe in this idea that happiness is your next purchase, and my work was reflecting that. It's time to let a younger person who's passionate about celebrity and fashion step in."

A double comeback
Now, the photographer is back with two weighty coffee table books.

The first, "Lost + Found," is a compendium of celebrity photos (Lady Gaga, Nicki Minaj, David Bowie et al.), as well as darker photos of luminous industrial plants and private jets flying aimlessly through cotton-candy clouds. It's what LaChapelle calls "a mirror to this time in history."

The second, "Good News," references religious themes like the end of days and paradise. It's meant to be taken as "a prism refracting light."

"I'm not trying to make merchandise. I'm not trying to put more stuff into the world," LaChapelle said. "I'm not trying to make pictures to please people. I'm trying to touch them."

"Lady Gaga: Do You Want Love or do You Want Fame" (2009) by David LaChapelle Credit: David Lachapelle Studio

For all of his acid-drenched pop photography, LaChapelle is surprisingly zen in person; soft-spoken and prone to long, meandering musings on everything from the afterlife to video game violence. This thoughtfulness is reflected in the pages of the new books, which LaChapelle never thought he'd publish. He'd long maintained that 2006's "Heaven to Hell" was the last of a trilogy of books he planned to release.

The perverse photography of Torbjørn Rødland
"I had plans for myself, but, you know, life has other plans for you," he said with a smile.
"The book almost feels like a group show because are so many types of work. But there are always these recurring themes about the rejection of the material world, the rejection of materialism (and) letting that world become so important, and the metaphysical side of life -- the magical or miraculous -- and believing those ideals."

"A New World" (2015) by David LaChapelle Credit: David Lachapelle Studio

Sin and redemption
The metaphysical themes have been a part of LaChapelle's oeuvre since the beginning of his career, when he was started as a photographer at Andy Warhol's Interview magazine. "Good News" includes portraits he took in the 1980s of friends dying of AIDS posed as angels. ("I think the ancients had it correct with that winged figure. I don't think we've come up with a better depiction of what a soul might look like.")

Later, he would turn celebrities into modern deities time and time again, from Kanye West as Jesus to Lil' Kim as the Virgin Mary and Naomi Campbell as Venus.

But the books' specific narrative of sin and redemption was guided by the words of his late mother: "My mom told mom told me when she was dying, 'Stay in the light.' We didn't talk a lot about metaphysical things, but when she said that, I knew exactly what she meant," LaChapelle said.

"Sometimes you're lost, you're in the dark, you're trying to find your way out. You're not living right, you're making bad choices, and you have to find your way back to that path and to the light."

"Graceful Planet" (2017) David LaChapelle Credit: Courtesy David LaChapelle Studio

And if you ask him, society has strayed very far from that metaphorical light.

"We're in the dark ages right now when you look at culture," he said. "I don't separate pop culture from culture. Culture's what people look at, and what they're looking at is movies and TV shows, video games and things. It's very dark. So much of it is cruelty among other human beings ... We're like the Romans in the Colosseum, watching people being tortured to death for enjoyment."

So, what's an artist to do in the face of face of such violence, especially the artist's usually currency is glamour, color and kitsch, rather than overt political action?

"(When) you're an artist, you're allowed to make art, and you have all the things necessary to do that, the question becomes, 'Well, what are you going to make?' Are you going to add to the confusion and the noise and the darkness, or are you going to make something that can touch people and inspire them and move them?" LaChapelle said. "We've all been touched by music or a song as a strong example we can all relate to. I want to do the same with photographs.

"I wanted to bring the opposite of that (violence). I feel like we have to have enlightenment."

"Lost + Found" and "Good News" by David LaChapelle, both published by Taschen, are out now.

‘Een naaktfoto heeft nog nooit iemand gedood’
David LaChapelle


Fotograaf David LaChapelle werd met zijn talloze videoclips en portretten van popsterren en barokke kunstfoto’s vol naakt bijna synoniem aan popcultuur. „Schoonheid is een middel om de aandacht te trekken.”

Thomas van Huut
19 april 2018

Fotografie
David LaChapelle: Good News for Modern Man Van 21/4 t/m 28/10.

Inl: groningermuseum.nl

Eigenlijk wilde hij niet op de foto. Want: lange vlucht gehad, en een korte nacht. Maar als, na een korte opfrisbeurt, de foto’s voor NRC zijn gemaakt, staat David LaChapelle toch lachend te poseren voor nóg een foto, die zijn assistent maakt voor Instagram. De Amerikaanse topfotograaf kan het, ook aan deze kant van de camera, niet laten om aanwijzingen te geven. „Mag die lamp iets lager? Anders zie ik er zo moe uit.”

Schoonheid is belangrijk voor David LaChapelle (55), die deze week in Groningen is voor de opbouw van de overzichtstentoonstelling van zijn werk. Die opent zaterdag in het Groninger Museum. Met zijn barokke, hypergestileerde kunstfoto’s vol glimmende naakte lichamen, tientallen videoclips voor popsterren als Gwen Stefani, Amy Winehouse, Britney Spears en Moby en foto’s voor tijdschriften als Vanity Fair, Interview en Rolling Stone speelde hij een belangrijke rol in de vorming van het hedendaagse schoonheidsideaal. De lijst celebrities die LaChapelle portretteerde is eindeloos: Andy Warhol, Mariah Carey, Naomi Campbell, Uma Thurman, Elizabeth Taylor, Kanye West, Lance Armstrong, Jeff Koons, Paris Hilton. Op het hoogtepunt van zijn carrière was LaChapelle bijna synoniem aan popcultuur.



Totdat hij er twaalf jaar geleden plotseling genoeg van had. Tijdens een werkoverleg met Madonna hing hij abrupt de telefoon op. Hij stopte met modeseries, en verhuisde naar Hawaï. „Fris water, opstaan bij zonsopkomst en gaan slapen bij zonsondergang: dát is echte luxe. Niet een nieuwe handtas of Louboutins.” Hij zwemt veel in de oceaan en heeft een biologische boerderij. „Geiten en kippen: er is altijd wat te doen.”

LaChapelle vertelt dat werken in de mode was gaan voelen als een paradox. „Ik kon er niet meer tegen dat modebladen het idee promoten dat geluk komt met je volgende aankoop. De mensheid staat door klimaatverandering op de rand van de afgrond, en wij zijn aan het shoppen. Het is allemaal afleiding.”

Paradijs
De tentoonstelling in Groningen heet Good News for Modern Man en is opgedeeld in drie ‘aktes’. Het begint met de celebrityfoto’s en beelden die onze fixatie op materiële welvaart laten zien. In de tweede akte laat hij zien hoe alles vergaat: grote apocalyptische tableaus als Deluge (2006), dat doet denken aan klassieke schilderijen van drenkelingen op een vlot, maar dan met logo’s van Gucci en Burger King.

A New Adam A New Eve, 2009
Foto David LaChapelle

De laatste zalen tonen zijn recente serie New World, gemaakt in de jungle van Hawaï. Spirituele foto’s vol kleurige naakte lichamen en met eigenzinnige verwijzingen naar de religies. Zoals een gigantische lichtgevende spermatozoïde geflankeerd door Adam en Eva. „Ik laat zien hoe de wereld er óók uit zou kunnen zien. De natuur is volgens mij hoe het paradijs eruitziet.” In LaChapelles paradijs zijn de bewoners ongekleed, en bijzonder goedgevormd.

Schoonheid
In het kielzog van #MeToo groeide het afgelopen halfjaar het debat over naakt in de kunst en waren er musea die schilderijen van de muur haalden. LaChapelle windt zich op over dit soort incidenten: „Het is krankzinnig! Als je ziet wat voor geweld er allemaal in videogames, op televisie en in films te zien is. We denken dat dat normaal is, maar als we een naakt in het museum zien slaan we op hol.”

„Wij zijn ook nog hypocriet. Iedereen kijkt porno op internet. En dan willen ze naakt uit het museum halen. Een naaktfoto heeft nog nooit iemand gedood!”

Bang dat zijn foto’s van geoliede, perfecte lichamen bijdragen aan een onrealistisch schoonheidsideaal is LaChapelle niet. „Ik heb altijd geprobeerd om ieder lichaamstype in mijn foto’s op te nemen. Als je kijkt naar zo’n tableau als Deluge: daarin zie je ook oudere mensen, zware mensen, mannen en vrouwen.

„Maar het klopt wel dat mijn doel uiteindelijk een zo aantrekkelijk mogelijke wereld is. Er is al zoveel lelijkheid. Schoonheid is een krachtig middel om de aandacht te trekken. Als mens kijken we graag naar perfecte voorbeelden van onszelf.”


Trump
Helemaal gestopt met commerciële modefotografie is LaChapelle niet. Vorig jaar maakte hij voor jeansmerk Diesel de campagne ‘Make Love Not Walls’, een directe reactie op Donald Trump, toen nog presidentskandidaat. „Van Diesel kreeg ik alle vrijheid.” Hij maakte een serie billboardfoto’s en een korte film over een uitzinnige, jonge menigte die feestend een grauwe muur neerhaalt. „Ik wilde een beeld neerzetten van een groep waar je bij wilt horen: homo’s, hetero’s, zwarte mensen, witte mensen: alles door elkaar. Dat jonge mensen zullen denken: die hebben een mooi feestje, daar wil ik bij horen. Die campagne is in meer dan 80 landen tegelijk op billboards verspreid. Heel wat anders dan je met een tentoonstelling of galerieshow bereikt.

„In New York, waar ik opgroeide, was Trump altijd al aanwezig. Veel mensen zien hem als succesvol omdat zijn naam op torens en vliegtuigen staat, maar hij is een clown en de personificatie van hebzucht. In de laatste jaren van het Romeinse Rijk hadden ze ook idioten als keizers. In mijn foto’s wil ik de mensen een alternatief bieden. We moeten ervoor zorgen dat er hierna iets moois komt.”

'Gas: AM PM' uit 2012

'Keeping up with the Kardashians' uit 2013. David LaChapelle: "Een foto van de Kardashians gaat niet over hen, het gaat over ons. Zij zouden hun televisieshow niet hebben als wij er niet door gefascineerd waren."

'Behold' uit 2016, uit de serie 'New World'.

'Landscape: Kings Dominion' uit 2013

Seismic Shift uit 2012. Directeur Andreas Blühm: "Je koopt direct een heleboel kunstwerken die op de foto staan. Het is ook een tijdsbeeld."

'My Own Marilyn' uit 2002 en 'My Own Liz'uit 2007.

Views & Reviews The most Poetic photoBook about Amsterdam AMS André Thijssen Photography

$
0
0

Andre Thijssen - Ams Paperback – October 28, 2015
In this photobook, Dutch photographer André Thijssen presents 110 full-page peripheral visions of the city of Amsterdam. Seen sideways, from the corner of the artists eye, the city is brimming with seemingly insignificant situations, accidental juxtapositions, and interventions that are either made by chance or purposefully by its inhabitants. Described as pencil sharpeners for the eyes, the images therefore become intriguing, mysterious, and compellingly obscure, with nothing more than the postal codes given as reference to the pictured locations. Part of the books content was published as a weekly column in the Dutch newspaper Het Parool in 20142015.

Het meest poëtische fotoboek over Amsterdam
Met het fotograferen van alledaagse dingen waar zijn oog op viel leerde fotograaf André Thijssen je anders naar de stad te kijken. Nu is er een boek: AMS.

Arjen Ribbens
25 september 2015

Onder: 1011 NG, Boven: 1015 SG
Foto’s André Thijssen 

Hoe vaak ben ik al niet gedachteloos langs deze prachtfoto gefietst? Voor de parkeerplaats bij Artis ligt een verkeersdrempel, zo steil dat vele, net iets te hard rijdende auto’s met hun uitlaat het wegdek hebben beschadigd. Fotograaf André Thijssen zag de schoonheid van die metersbrede schaafwond in het plaveisel en maakte er een foto van voor zijn wekelijkse rubriek in de PS-bijlage van Het Parool.

Die rubriek, die in april na een jaar stopte, was simpel van opzet: elke dinsdag een paginagrote foto van een stadstafereel, met als enige begeleidende tekst de postcode waar de foto was gevonden: 1018 CZ, in het geval van de verkeersdrempel.

Alle in de krant verschenen foto’s zijn, aangevuld met nog eens tientallen nieuwe foto’s, gebundeld in het fraai vormgegeven boek AMS. Een voortreffelijk idee: Thijssen is een fotograaf die je leert met andere ogen naar de stad te kijken. Hij zet een vergrootglas op de alledaagse werkelijkheid en laat zien dat poëzie overal te vinden is. Hoe raadselachtig zijn niet de tramrails die in het asfalt verdrinken (1072 LN), het ufo-achtige boompje dat op een brede stoep in Oost is geland (1092 JC), of de kronkelstam van een blauweregen die een pvc-afvoerbuis heeft gebaard (1018 ES).

Thijssen is een fotograaf die zich thuis zou hebben gevoeld inBarbarber, het legendarische ‘tijdschrift voor teksten’ dat van 1958 tot 1972 verscheen. Daarin publiceerde C. Buddingh’ bijvoorbeeld het gedicht ‘Geen schaartje’:

‘hé, dat lijkt wel een schaartje, wat daar op de grond ligt’, dacht ik, ‘een stoffig, grijsgroen schaartje’ maar toen ik beter keek zag ik dat het geen schaartje was, maar een elastiekje, ineengekringeld in de vorm van een schaartje

Een zelfde talent tot verwondering spreekt uit de foto’s van Thijssen. Dat niet iedereen daar een antenne voor heeft, blijkt uit een ingezonden brief in Het Parool die Thijssen voorin zijn boek heeft opgenomen: „Kunt u mij uitleggen wat de stad hiermee te maken heeft? Het zou op een erf van een boerderij in Roemenië kunnen zijn, Afrika mag ook. Ik zie er niets in wat met de stad te maken heeft. Ik ken de goede man, de plaatjesschieter niet, dus het is niet persoonlijk maar neem mij verder niet meer in de maling.”

Het boek eindigt met een brief van een lezer die moppert over het verdwijnen van de rubriek: „Heel spijtig dat u zich niet heeft gerealiseerd dat u goud in handen had.” En zo is het. Gelukkig is er nu AMS, het meest poëtische fotoboek dat over de hoofdstad is verschenen.

André Thijssen: AMS. Fringe Phenomena, 224 blz., . Te bestellen via: andrethijssen.com

See also

I Amsterdam the PhotoBooks 1907 - 2011 Collection Jan Wingender Photography















Halfweg is de Suikerfabriek Interior & Architecture Bart Sorgedrager Company Photography

$
0
0
Suikerfabriek in Halfweg Ben van Meerendonk/Algemeen Hollands Fotopersbureau 1948, oktober

Halfweg is de suikerfabriek
HALFWEG, 22 JAN. Afgelopen zaterdag was het drukker dan normaal voor het vacaturebord van de lokale supermarkt in Halfweg. Veelal jonge mannen kwamen druppelsgewijs binnen om vervolgens lang naar de kaartjes op het bord te turen. De directie van de Centrale Suiker Maatschappij (CSM) had hun donderdag gezegd de suikerfabriek in het plaatsje Halfweg te willen sluiten. Vrijdag hadden ze een dag vrij gekregen om de schok te verwerken. En, mede op aandringen van hun vrouw, stonden ze nu voor het vacaturebord.

Yaël Vinckx
22 januari 1992

Anno 1992 is het doek voor de oudste nog werkende suikerfabriek (1863) definitief gevallen. CSM kondigde vorige week aan de verwerking van suikerbieten in Halfweg te willen stoppen. Alleen de distributie en opslag van suiker zal blijven. Tijdens een bijeenkomst van de Industriebond FNV, die afgelopen maandagavond in de kantine werd gehouden, stemden de werknemers met het besluit in. Mits de directie voor een goed en fatsoenlijk sociaal plan zorgt.


In Halfweg werken families al generaties lang "in de suiker'. Vaders leerden hun zonen de pulppersen te bedienen, moeders leerden hun dochters de bietenwagens met de hand te lossen. “Op sommige verjaardagen praat men maar over één ding: de fabriek”, lacht een werknemer. In de omgeving van Halfweg stond en staat CSM bekend als een goede werkgever. Je kan er een goed loon verdienen en de arbeidsomstandigheden zijn redelijk.

Diep in hun hart kunnen de meeste werknemers het wel begrijpen. In de CSM-vestigingen in Breda en Groningen wordt een hoeveelheid suiker geproduceerd die overeenkomt met het door de EG vastgestelde quotum. De suiker die in Halfweg uit de silo's komt rollen is louter overproduktie. Deze wordt afgezet op de wereldmarkt, waar de prijzen ongeveer een kwart van de gegarandeerde EG-prijs bedragen. Tja, waar doe je het dan nog voor?

Ook stijgende milieuheffingen om geluids- en stankoverlast tegen te gaan zouden op de krappe brutomarges drukken. Al noemen zowel directeur als werknemers de lucht in de fabriek een "speciale geur' in plaats van stank.

Het doet pijn dat de fabriek dicht moet. De werknemers hadden het niet verwacht, nog niet. Binnen CSM was immers altijd sprake van een zevenjarige cyclus? In 1973 werd de fabriek in Oud-Beijerland gesloten en in 1980 volgde de vestiging in Steenbergen. Zeven jaar later was het de beurt aan de vestiging in Sas van Gent. Dus dacht men in Halfweg: àls de fabriek sluit, is dat pas in 1994.

“Ondanks het feit dat de werknemers het gevaar hebben zien aankomen zijn ze erg terneergeslagen”, zegt H. Koning van de Industriebond FNV. “In Halfweg heerste al tijden een stemming van "wij zijn de volgende'. Maar als het dan eenmaal zover is, komt de slag hard aan.”

Pag.19:

Suikerpotten en bietenmis, Halfweg is historie kwijt

“Als een donderslag bij heldere hemel”, zegt een oud-werknemer die anoniem wil blijven. Meer dan dertig jaar werkte hij voor CSM. De sluiting van de drie andere fabrieken heeft hij, zowel van dichtbij als veraf, meegemaakt. “Dat gaat je natuurlijk niet in je koude kleren zitten.”

Met de sluiting van een groot gedeelte van de fabriek, komt ook een einde aan de band tussen CSM en het plaatselijke verenigingsleven. Die was overigens de laatste jaren toch al minder hecht. Burgemeester F. IJsselmuiden van de gemeente Haarlemmerliede merkt ietwat misprijzend op dat de huidige directeur niet eens beschermheer van de muziekkapel "Eensgezindheid' is. Hetgeen directeur J. Blok later krachtig ontkent: “Ik speel geen instrument, maar ben wel degelijk beschermheer.”

Nee, dan was het vroeger wel anders. Een van Halfweg's bekendste fabrieksdirecteuren, A.J. van Rossum, blies op de piston in de kapel mee. Wie een vaste betrekking op de fabriek wilde, probeerde een plaats in het muziekkorps te veroveren. Zag Van Rossum dat je goed je best deed en sprak de dirigent een goed woordje voor je, dan was een baan geregeld.

Sommige werknemers kunnen zich nog de tijd van de "bietenmis' herinneren. Tijdens de campagne - de tijd dat de bieten geoogst en verwerkt moeten worden - vond de ochtendmis van de katholieke kerk om vier uur plaats. Op die manier konden de mensen van de vroege dienst voor het werk nog naar de kerk. Voor de mensen die uit de nachtdienst kwamen werd een mis om zeven uur 's ochtends gehouden.

Halfweg raakt een stuk geschiedenis kwijt. Daar is iedereen het over eens. “Halfweg is de suikerfabriek, wij zjn de suikerfabriek”, zeggen de werknemers. Buiten de fabriekspoort stappen ze snel op de fiets, de broodtrommel achterop gebonden. Het is te koud om te blijven praten en bovendien heeft de directie liever niet dat ze de pers te woord staan. Directeur Blok zegt dat CSM van de vorige sluitingen heeft geleerd: “Deze keer is het geen aapjes kijken.”

Wie de fabriek in wil, is na vijf uur welkom. Dan is de enorme fabriekshal verlaten en baadt de beroemde gevel die in 1648 door architect Pieter Post werd voltooid, in het licht. Twee enorme silo's, herkenningspunt voor vliegtuigen die op Schiphol willen landen, kijken over de polder uit. De mensen in Halfweg noemen de gevaartes van 43 meter hoog en met ieder een inhoud van 20.000 ton bijna liefkozend "suikerpotten'.

Binnen legt Blok de nadruk op het sociaal plan. Hij voorspelt dat CSM ongeveer twee maanden nodig zal hebben om dit op te stellen. CSM probeert een groot deel van de mensen te herplaatsen binnen het concern. Daarbij zal de levensmiddelen- en zoetwarentak binnen het bedrijf - onder meer Venco, Brinta en Honig - een belanrijke rol spelen. Daarnaast wijst M. Kroon, hoofd administratie, richting Schiphol. “De luchthaven staat voor een grote uitbreiding. Technisch personeel kunnen ze daar wel gebruiken.”

Directeur Blok hoopt zelf binnen de suikerdivisie van CSM te kunnen blijven. Hij is de vierde generatie van zijn familie die in de suiker werkt. “Hij is niet geboren, hij is uitgekristalliseerd in een kookpan”, grapt een stafmedewerker.


See also


Photographer Paul Huf Paul Huff: Highlights (English and Dutch Edition) once commented succinctly on his work as follows: 'They get what they ask for, but I deliver damn good work' - the very thing that makes industrial photography books so attractive. The books show work from a period during which photographers could not make a living as artists/photographers and depended on such prestigious commissions. With this highly professional approach, photographers like Violette Cornelius Violette Cornelius and Ata Kando: Hungarian Refugees 1956, Cas Oorthuys 75 Jaar Bouwen, Van ambacht tot industrie 1889-1964, Ed van der Elsken , Ad Windig Het water - Schoonheid van ons land and Paul Huf established their reputations and influenced our present-day impression of workers and entrepreneurs in the postwar Netherlands. Experimental poets and well-known writers also contributed to these books, fifty of which are on show. 'Het bedrijfsfotoboek 1945-1965. Professionalisering van fotografen in het moderne Nederland' Het Bedrijfsfotoboek 1945-1965 

VCS: Gedenkboek bij het tienjarig bestaan van de Verenigde Coöperatieve Suikerfabrieken Dinteloord, Roosendaal, Zevenbergen. [Text Evert Zandstra (firm's history); M.A. Geuze (foreword). Photography Hans de Boer. Layout Mart Kempers].
Dinteloord / 1957 / 122 p. / hb., wrappers / 31x25cm / 166 b&w photographs / bedrijfsreportage / bietencampagne en suikerconsumptie. - Ill. 14 b&w photographs, in opdracht en uit niet-particuliere archieven / tekeningen en prenten / rotstekening, koffie serveren, bijen en bloemen, suikerverwerking en gereedschappen). / NN / Firmenschrift, Festschrift / Wirtschaft, Firmengeschichte - Photographie - Anthologie - Auftragsphotographie, commissioned photography - Nederland, Niederlande - 20. Jahrh. / Printed by NV Grafische Kunstinrichting J. van Poll Suykerbuyk, Roosendaal (boekdruk). - Opdrachtgever: Verenigde Coöperatieve Suikerfabrieken Dinteloord (10-jarig bestaan). - Kenmerken van filmisch scenario en beeldverhaal. In de uitgave wordt een realistisch beeld van de suikerindustrie geschetst, deels op uitslaande fotopagina's. De tekst is uit de Garamond gezet. Lit.: Jury report and catalogue of De best verzorgde vijftig boeken van het jaar 1957, Amsterdam 1957, p. 46-47.


Cas OORTHUYS,TERLOUW, FRIDA. - Puttershoek. Geschiedenis van de Coöperatieve Suikerfabriek en Raffinaderij g.a. Puttershoek 1912-1966 en van anderhalve eeuw beetwortelsuiker in Nederland.
No place, n. pub., n.d. (ca 1967) Orig.white cloth (gold lettering on spine/gold illustration on cover) with dustjacket, 29 x 25 cm. 223 pp. text + photographs (b/w.) Photography ao. by Cas Oorthuys. Enclosure: photography of W.H. de Vos, founder of the company. Lees verder ...



Bart Sorgedrager -Interieur en architectuur van de suikerfabriek ‘Holland’ te Halfweg




















Tweka Badkleding Geldropsche Tricotfabriek Company Photography

$
0
0

Tweka viert 100 jaar badkleding in Nederland
Natasja Admiraal | woensdag 23 maart 2016
Het is half maart, maar in Hotel De l’Europe in Amsterdam is een klassieke houten strandstoel uitgeklapt. Een model met een kort bobkapsel demonstreert een nostalgisch fiftiesbadpak. Wie zin heeft kan zich samen met haar laten fotograferen tegen een tropische achtergrond, met zomerse props als een strandbal of zwemband. Precies honderd jaar geleden doken vrouwen voor het eerst in het water in badmode van Tweka. Het merk viert zijn jubileum met een modeperslunch in het kader van 100 jaar badkleding in Nederland.

De presentatie is in handen van Quinty Trustfull. Niet geheel toevallig, want in het verleden heeft de televisiepresentatrice model gestaan voor Tweka. Een fotoshoot die er zelfs aan heeft bijgedragen dat ze haar man Orlando heeft ontmoet. Toen hij ooit voor een voetbaltrainingskamp op Texel was en langs een modewinkel liep, werd zijn oog getrokken door een stoepbord waarop Quinty Trustfull poseerde in een Tweka-badpak. “Dat is de vrouw met wie ik later ga trouwen”, schepte hij op tegen zijn vrienden. Die kregen de eigenaren van de winkel zover dat ze het stoepbord als trofee mee naar huis mochten nemen. Terug in de grote stad bleek de zoektocht naar het postermodel niet bijster lastig, aangezien de twee allebei in Amsterdam woonden. “Inmiddels zijn we alweer 25 jaar samen”, aldus Trustfull. “Ik heb nog even gezocht naar het stoepbord, maar ik vermoed dat het ergens op zolder bij mijn schoonouders ligt.”


Een duik in het verleden
Gelukkig is Tweka zelf in de archieven gedoken. Een ludiek filmpje toont de evolutie van badkleding in vogelvlucht. Van strandpyjama tot bikini. Met de badmode veranderen ook de attributen: de badkoets die begin 20e eeuw nog volop werd gebruikt, behoort tot het verleden. De huidige tijdsgeest wordt getypeerd door de selfiestick als vermaak voor op het strand. Tijdens het hoofdgerecht is er een modeshow waarbij modellen items uit de geschiedenis van honderd jaar badkleding tonen. Het zijn originele stukken van Tweka. “Rond 1916 was het voor dames niet gepast om bruin te worden zoals arbeiders”, vertelt Quinty Trustfull. “Daarom probeerden ze hun huid zoveel mogelijk te bedekken. Ook mochten ze niet te veel rondingen laten zien, dus waren de badpakken wijd.” Het eerste model draagt een matrozenjurk met daaronder een pofbroek tot de enkels en een bijpassend mutsje met ruches. De eerste badpakken bestaan uit twee delen en zijn erg zwaar omdat ze zijn gemaakt van wol. En wol wordt in het water nog zwaarder, waardoor de wijde broek afzakt.


Baleinen, puntige cups en uierzalf
Daarom volgt in de jaren ’20 het eendelige badpak. Na de Tweede Wereldoorlog sluit het badpak al meer aan op het lichaam en krijgt de rug een lagere uitsnijding. Tweka verruilt wollen tricot voor lastex, een vrij dik maar elastisch materiaal. In 1946 wordt de bikini uitgevonden: de buik mag plotseling gezien worden. Al wordt het eerste exemplaar nog als shockerend beschouwd en blijkt het niet makkelijk om een model te vinden die bereid is het kledingstuk te showen. Uiteindelijk gaat Micheline Bernardini, naaktdanseres bij het Casino de Paris, ermee op de foto. Pas tien jaar later wordt de bikini onder invloed van Amerika echt een mode-item. In de jaren ’60 draait het om volle borsten en smalle tailles: korsetten en baleinen doen hun intrede. Tweka haakt hierop in en brengt A-lijn badpakken op de markt met puntige cups. In de jaren ’70 is bruin worden de norm: de monokini en strapless badpak zien het licht. Ook topless zonnebaden is algemeen geaccepteerd. Quinty Trustfull: “We herinneren ons allemaal nog wel de uierzalf waarmee je jezelf insmeerde om het bruiningsproces te versnellen, om vervolgens uren in de zon te gaan liggen bakken. Gelukkig zijn we nu wel wijzer.”


Honderd jaar Tweka: een kleurrijke geschiedenis
Naast de ontwikkeling van badmode vertelt de modeshow het verhaal van een typisch Nederlandse onderneming. Het bedrijf wordt in 1916 opgericht door Jacques de Heer in het Brabantse Geldrop. Aanvankelijk richt de Geldropsche Tricotfabriek zich uitsluitend op ondergoed, later ook op sportkleding. De naam Tweka (twee K´s: Kwaliteit en Kleur) werd in 1931 ingevoerd. Het bedrijf floreert en exporteert onder andere naar België, Indonesië, Duitsland en de Scandinavische landen. In de jaren ‘50 specialiseert Tweka zich verder in badkleding en krijgen de collecties steeds meer de modefactor. Na een aantal fusies in de jaren ‘80 en ‘90 wordt de fabriek in 1982 overgeplaatst naar Nuenen. In 1997 is Tweka overgenomen door de Nederlandse lingeriefabrikant Ten Cate en onder de naam Van Heek-Tweka is het bedrijf aan de beurs genoteerd.


Naast terugblik ook tijd voor een nieuwe impuls
De modeshow in Hotel De L’Europe is een mooie gelegenheid voor Tweka om de nieuwe zomercollectie 2016 te showen. Wat opvalt is dat de kleuren door de jaren heen steeds feller zijn geworden. De collectie bevat bikini’s, tankini’s en badpakken met kleurrijke dessins, verkrijgbaar in cupmaat 36B tot en met 40F, badpakken die corrigerend zijn voor een slanker silhouet en chloorbestendige badmode voor iedereen die vaak zwemt. Ook mannen kunnen bij Tweka terecht. “Met deze verrassende show willen we het merk een nieuwe impuls geven”, zegt marketingmanager Liesbeth Veld na afloop. “Voor veel mensen staat Tweka synoniem aan kwaliteit. Maar aan Tweka kleven ook termen als behoudend en degelijk, dat stigma willen we van ons afschudden.” Daarom werd Pauline Barendregt, voormalig hoofd design bij G-Star, aangetrokken om een adviserende rol te vervullen bij het ontwikkelen van de nieuwe collecties. De kersverse directeur van Ten Cate, Jeroen van Douveren, bruist naar eigen zeggen van de energie. “We hebben er zin in en willen in de nabije toekomst vaker dit soort leuke events te organiseren. Uiteraard met een andere insteek, want een 100-jarig jubileum, dat is natuurlijk wel héél speciaal.”






 















 



HET HUIS VERGAAT MET ZIJN MEESTER JAN SCHOONHOVEN 1987-1988 Truus Nienhuis & Jan Schoonhoven Atists Book Photography

$
0
0

HET HUIS VERGAAT MET ZIJN MEESTER; JAN SCHOONHOVEN 1987-1988
Truus Nienhuis & Jan Schoonhoven
book, black-and-white photographs
30,6 x 42,5 x 2,4 cm

Jan Schoonhoven born 1914
Dutch artist, born in Delft. Studied at the Academy in The Hague 1932-6. Has been employed since 1946 as a civil servant in the post office. His early works Klee-like watercolours and pen and ink drawings. In the 1950s began to make drawings and paintings of a tachiste character, followed from 1957 by reliefs in papier-mâché, at first coloured and with an organic, irregular structure. A member of the Dutch 'informel' group 1957-60, then of the Nul group with Armando, Henderikse and Peeters 1960-5; also collaborated from 1960 in the German Zero group. Began in 1960 to make white reliefs of a geometrical structure and to work in series. First one-man exhibition at the Galerie Wulfengasse, Klagenfurt, 1965. Awarded Second Prize at the 1967 São Paulo Bienal. Lives in Delft.


Schoonhoven vond alles mooi wat ik maakte; Gesprek met fotografe Truus Nienhuis
Truus Nienhuis begon te fotograferen in opdracht van de Nulgroepkunstenaar Jan Schoonhoven en bleef sterk door hem beïnvloed. “Zo'n veld met spijkers waarboven een lamp beweegt, zoals de Duitse Zeroïst Uecker maakte, kan mij nog altijd ontroeren.”

Truus Nienhuis. Galerie De Zaal, Koornmarkt 4, Delft. T/m 21 dec. Do t/m za 12-17u, zo 14-17u. Bij Collection d' Art, Keizersgracht 516 in Amsterdam worden vanaf 14 dec. t/m 2 febr. tekeningen van Jan Schoonhoven geëxposeerd. Wo t/m za 13-17u.

 Betty van Garrel
 6 december 1996

Op de foto's van Truus Nienhuis (Delft, 1929) is het alsof je door de ogen van Jan Schoonhoven naar de wereld kijkt. Ongehinderd door technische kennis van de fotografie maar strikt volgens de aanwijzingen van de Zerokunstenaar (1914-1994) vereeuwigde zij in de jaren tachtig, in zijn woonplaats Delft, Schoonhovens favoriete onderwerpen. Stedelijke fragmenten die licht aan de aandacht ontsnappen als stoepranden, een paaltje of een gelobd zinken dakkraagje werden door Nienhuis in zijn opdracht vastgelegd.

Nienhuis' zwart-wit foto's, gepubliceerd in Het huis vergaat met zijn meester (Bébert, Rotterdam 1988) en Enigszins Delft (Kunstcentrum Delft, 1989), vertonen dan ook veel gelijkenis met de kunst van Schoonhoven. Haar opname van een gevelsteen met diagonaal verlopende richels brengt een puntgave, gearceerde Schoonhoven-tekening in kaart. Haar weergave van uitwaaierende stenen in een gemetselde boog herinneren aan zijn wafelkoekjes- en schotelreliëfs. In een enkel geval diende de foto van een anoniem stedelijk fragment hem letterlijk als motief voor een tekening.

De expositie van Nienhuis in de Delftse galerie De Zaal naar aanleiding van de verschijning van haar portfolio Vrienden rond Jan Schoonhoven, is een hommage aan de legendarische Zero-meester. Ze vereeuwigde hem met kunstenaars als Jan Henderikse, Cornelius Rogge en Co Westerik. Van Schoonhoven en de collega's met wie hij, in 1960, de Nul-groep oprichtte, de Nederlandse afdeling van de internationale Zero-beweging, is een bescheiden aantal kunstwerken opgehangen. Henk Peeters toont onder meer een typische Nul-ikoon, The Supremes, een humoristisch en aaibaar drieluik dat vervaardigd is uit monochroom zwarte, krullerige vachten met lange pluimstaarten. Van Armando is een meer recent kunstwerk opgenomen, een bronzen laddertje in kabouterformaat, dat parmantig tegen een galeriewand staat.

Op de foto's die Nienhuis van 1980 tot zijn dood van Jan Schoonhoven maakte, is de hoofdfiguur niet automatisch het middelpunt. Soms kijkt Schoonhoven recht in haar lens, op andere foto's zie je hem in de verte in de ruimte staan, nog slechts herkenbaar aan zijn karakteristieke uitdossing: de in schutkleuren uitgevoerde platte pet, de lange jas en de royale baard, die de kunstenaar tijdens zijn leven deden ogen als een bewoner van een asiel voor daklozen wiens plunje toevallig net uit de stomerij is gekomen.

Nienhuis legt een voorkeur aan de dag voor een bijna neutrale registratie van gegeven situaties. Op haar foto's is de vorm van een tafel, de structuur van een planken vloer of het gebladerte van een potpalm van hetzelfde gewicht als de gelaatstrekken van de aanwezige personages. Schoonhovens uitspraak over de ware Zero-kunstenaar die zijn artistieke ingrepen tot een minimum diende te beperken, lijkt Nienhuis op het lijf geschreven. Haar afkeer van beeldmanipulatie en haar verlegen natuur speelde de fotografe vooral in het begin van haar loopbaan wel parten. Als zij haar foto's had ontwikkeld, bleken er vaak alleen maar achterhoofden op te staan. Tegenwoordig verplaatst zij, alvorens een foto te maken, wel eens een enkel voorwerp als een fles, wanneer deze voor iemands hoofd staat.

Huismoedertje

Als echtgenote van Henk Peeters kreeg Nienhuis de Zerokunst met de paplepel ingegoten. “Jaar in jaar uit heb ik tussen de Nul-kunstenaars in gezeten. Dat is besmettelijk, daar ontkom je niet aan. Niet dat ik mij in hun gesprekken over kunst mengde. Ik lachte vooral met ze. Ik had het in die jaren druk met mijn drie zonen en met het aanslepen van drank en voedsel voor de kunstenaarsvrienden. Maar huismoedertje spelen vond ik ook leuk. Intussen hoorde ik natuurlijk wel veel. Wat ik daarvan opgestoken heb? Dat niemand kan uitmaken wat mooi of lelijk is. En dat een spijker of grassprieten of brandgaten zoals Henk in zijn Nul-schilderijen maakte, ook mooi kunnen zijn. Zo'n veld met spijkers waarboven een lamp beweegt, zoals de Duitse Zeroïst Uecker maakte, kan mij nog altijd ontroeren. Zo'n kunstwerk zegt mij meer dan een geschilderd landschap.”

Jan Schoonhoven kende Nienhuis sinds haar zestiende. “Ik ging een boek lenen uit de bibliotheek van Roodnat, op de markt in Delft. Daar stond achter de toonbank een merkwaardige, magere man met een glimmend kaalgeschoren hoofd en een puntneus. Een jaar later ging ik er zelf werken. De vrouw van Schoonhoven, Anita, die allemaal beroemde jazzmusici naar Delft heeft gehaald, was mijn cheffin. Jan werkte er toen niet meer, die was ambtenaar geworden bij de PTT, eerst in Scheveningen en later in Den Haag. Ik had op mijn 21ste twee kinderen en ik was niet getrouwd. Dat was wat in die tijd. Maar Jan en Anita accepteerden je zoals je was. Jan bouwde voor Japie, zijn zoon, kastelen van kartonnen dozen en closetrollen waar mijn kinderen ook mee speelden. Zo is Jan er toe gekomen om reliëfs van karton en later van papier-maché te maken. Als het reliëf klaar was, werd het gebombardeerd met een grote steen. Ik vroeg een keer of ik mee mocht gooien maar dat vond Jan niet goed. Hij zei dat je dan twee verschillende handschriften door elkaar zou krijgen.” Later bombardeerde Schoonhoven zijn reliëfs niet meer.

Als gepensioneerde weduwnaar reisde Jan Schoonhoven regelmatig naar Het Leusveld, een door Nienhuis & Peeters bewoond huur-kasteeltje met klokkentoren, gesitueerd in een nabij Brummen gelegen natuurgebied. Als Schoonhoven na overmatig alcoholgebruik in het Delftse café Bertus, telefonisch zijn komst aankondigde, placht hij tegen de gastvrouw te zeggen: 'Abraham moet op schootje'.

Niettemin wist hij Nienhuis te inspireren. Op haar vijftigste kreeg zij de smaak voor fotografie te pakken nadat zij voor de aardigheid een paar dia's van haar kleinkinderen in het bos had gemaakt. “Als een foto onscherp was, zei Jan: 'Joh, dat hindert niks.' Dat interesseerde hem geen bal. Hij vond alles mooi wat ik maakte. Dat stimuleerde mij enorm. Als ik die foto's achteraf bekijk, denk ik: tjonge tjonge, Jan was wel een beetje al te kritiekloos. Toen ik hem vertelde dat ik een cursus fotografie ging doen om de techniek onder de knie te krijgen, zei hij: Nou ga je het verpesten. Maar hij gaf mij toch opslag. Eerst kreeg ik vijf gulden per foto en later zeven gulden.”

Boerenhoeve

Met een foto van een boerenhoeve won Nienhuis in 1985 de eerste prijs in een door De Boerderij uitgeschreven fotowedstrijd. Haar eerste exposities speelden zich af in vegetarische eethuisjes en gemeentehuizen. Tijdens een reis naar Egypte maakte zij de serie 'Mensen langs de Nijl' die achtereenvolgens tentoongesteld werd bij galerie Waalkens in Finsterwolde en in het Amsterdamse Allard Pierson-museum.

De aanleiding voor het maken van Nienhuis' onbetwiste meesterwerk Het huis vergaat met zijn meester was de dood, in het voorjaar van 1987, van de broer van Jan Schoonhoven, die altijd in zijn ouderlijk was blijven wonen. Op verzoek van Jan Schoonhoven fotografeerde Nienhuis het vrijwel lege huis om daarna de behuizing van de kunstenaar zelf onder de loep te nemen.

Foto's van kunstenaars in hun dagelijkse omgeving en omringd door vertrouwde voorwerpen zijn wel vaker gemaakt. Brassaï maakte op het atelier van Picasso onder meer fascinerende foto's van diens pantoffels en buikkachel. Schoonhoven werkte aan de huiskamertafel in zijn aan het Delftse Vrouw Juttenland gelegen bovenwoning. Een eenvoudig pijpenlaatje dat zich op de foto's van Nienhuis openbaart als een pure Nulplastiek. Haar foto's onthullen dat Schoonhoven de kunstzinnige principes van ordening en herhaling ook toepaste bij het positioneren van alledaagse voorwerpen als zijn drie koffiepotten, zijn schoenen, steelpannen of afwasgerei.

In Schoonhovens passie voor 'ritmisch neerzetten' bleek Nienhuis zich eveneens te kunnen vinden. Ten behoeve van haar serie 'Het genaaide Bos' naaide ze rijtjes gevonden voorwerpen als takjes of peulen op een beschilderd fond. In haar collages verwerkt zij zowel afgeknipt hoofdhaar van kennissen als uitvergrote foto's van de vleugels van dode insecten, 'gaaslanders', die zij geregeld in de eerder genoemde klokkentoren vindt.

Nienhuis: “Kunst wil ik het niet noemen, het is meer fröbelen. Ik maak die dingen omdat ik het leuk vind om te doen. Als ik peulen op een rijtje leg, is het omdat ik vind dat de vorm daardoor wordt versterkt. Maar in wezen gaat het allemaal op het gevoel. Ook het maken van foto's. Ik belicht zoals ik zout op de aardappelen doe. Het is net als kokkerellen.”

Jan Schoonhoven op de trap van het Stedelijk Museum. offssetlitho naar een foto van Caspari de Geus. 
Uitgave; XX Multiple Galerie ter gelegenheid van de tentonnstelling van Caspari de Geus bij XX Multiple Galerie. 
45 x 62 cm op dik papier: 300 ex.

De kunstenaar die van putdeksels hield
Twee tentoonstellingen, in Delft en Schiedam, bieden een blik op leven en werk van de legendarische kunstenaar Jan Schoonhoven. Ze blijken vol verrassingen te zitten.

Arjen Ribbens
5 november 2015

foto Caspari de Geus 

Toen eind september 1967 vanuit Brazilië het nieuws tot Nederland doordrong dat de witte reliëfs van J.J. Schoonhoven op de Biënnale van São Paulo waren bekroond met de tweede prijs en een geldbedrag van 60 miljoen cruzeiros, zo’n 10.000 gulden, meldden zich verslaggevers op de werkplek van de kunstenaar, het hoofdkantoor van de PTT in Den Haag. Schoonhovens collega’s op de afdeling vastgoed maakten grappen – „Jan, je krijgt miljoenen” –, zijn afdelingschef stoorde zich aan het onaangekondigde bezoek en gaf ‘ambtenaar 18977’ later een berisping. De 53-jarige vrijetijdskunstenaar bleef rustig. Op de vraag van een verslaggever of hij de nieuwe Mondriaan was, antwoordde hij ontkennend: „Ik ben een ouwe Schoonhoven!”


Jan Schoonhoven (1914-1994) is een legendarische kunstenaar, wiens leven net zo tot de verbeelding spreekt als zijn minimalistische reliëfs van karton en papier-maché. Een bescheiden ambtenaar die met zijn in de avonduren vervaardigde kunst de wereld veroverde, maar zijn geboorteplaats Delft alleen verliet voor zijn kantoorbaan. Een communist die heel zijn leven woonde in een huis zonder koelkast en douche en die legendarische, door zijn vrouw Anita georganiseerde jazzconcerten financierde, zonder dat hij zelf om die muziek gaf. Een kunstenaar die hechtte aan orde en regelmaat, maar die zich in het openbaar tot tweemaal toe naakt liet beschilderen door de Japanse kunstenaar Yayoi Kusama en die zich kon verliezen in met jenever overgoten dranksessies. Over deze raadselachtige persoonlijkheid zou een biografie te schrijven zijn die weinig hoeft onder te doen voor de levensverhalen van Vincent van Gogh.

Steeds hogere prijzen
Twintig jaar na zijn dood is Schoonhoven groter dan ooit. Op veilingen brengen zijn reliëfs en tekeningen steeds hogere prijzen op, ook omdat David Zwirner, een van de belangrijkste kunsthandelaren ter wereld, Amerikaanse verzamelaars voor Schoonhoven weet te interesseren. Het regent ook (internationale) tentoonstellingen en publicaties.

De exposities die afgelopen weekeinde openden in Museum Prinsenhof in Delft en het Stedelijk Museum Schiedam zijn dus goed getimed. En ook voorbeeldig uitgevoerd, mede dankzij de begeleidende catalogi. Deze tentoonstellingen, de eerste grote overzichten in Nederland in twintig jaar, bevatten vele verrassingen, zelfs voor liefhebbers die denken vertrouwd te zijn met Schoonhovens oeuvre.

Museum Prinsenhof richt zich met Kijk, Jan Schoonhoven op zijn vroege, soms verrassend religieuze werk, en op Schoonhovens hechte band met de stad waar hij heel zijn leven woonde. Aandoenlijke vondst is het onlangs teruggevonden ‘Apostelhuis’, dat de kunstenaar in 1969 van karton en papier-maché maakte voor zijn zoon Jaap. Uit het dak van dit ‘poppenhuis’ zijn al een paar miniversies te knippen van de abstracte reliëfs waarmee Schoonhoven een paar jaar later furore begon te maken.

Die reliëfs waren vaak gebaseerd op luchtroosters, putdeksels en architectonische details in de Delftse binnenstad. Ruim aandacht is er, vooral in de catalogus, voor de foto’s van deze inspiratiebronnen die Truus Nienhuis, de echtgenote van kunstenaar Henk Peeters, op verzoek van Schoonhoven maakte.

Frappant zijn de foto’s van een hardstenen stoep langs de Oude Delft, met het restant van een afgebroken paaltje dat de kunstenaar vele jaren had gekoesterd. Het schuine breukvlak interesseerde hem al even zeer. Op zijn wandelingen door de stad verwijderde Schoonhoven met een van huis meegenomen vegertje regelmatig het vuil en het onkruid uit het gat. De schuine hoek van de breuk keerde terug in diverse reliëfs. Zo moest het volgens Zero en nul, de kunstenaarsbewegingen uit de jaren zestig waarvan Schoonhoven deel uitmaakte: kunst waarin de hand van de kunstenaar onzichtbaar was, die niet van emoties getuigde zoals de Cobrakunst, maar die slechts diende om de realiteit op meer intensieve wijze te tonen.

Op de expositie in Delft is ook aandacht voor de licht- en schaduwwerking bij Schoonhoven. Een student van de TU Delft bouwde een daglichtsimulator, een kamertje waarin de lichtval op een reliëf in een kort tijdsbestek sterk verandert. Die snelle wisselingen maken van het reliëf een videokunstwerk met vele gezichten. Alsof daarmee het punt niet is gemaakt, heeft de Prinsenhof de belichting op acht grote reliëfs elders in de expositie ook variabel gemaakt – een discutabele keuze.

Tweetrapsraket
De tentoonstelling in Schiedam, De werkelijkheid van Jan Schoonhoven, is een tweetrapsraket. Eerst krijgt de bezoeker een omvangrijk, chronologisch gepresenteerd overzicht van Schoonhovens reliëfs, gecombineerd met het werk van tijdgenoten. Op de zolder van het museum eindigt de tentoonstelling met een tweede overzicht met tachtig tekeningen, die het oeuvre nogmaals samenvatten.

In Schiedam is goed te zien hoe Schoonhovens ‘dikke schilderijen’, zoals hij ze zelf noemde, zich ontwikkelden. Halverwege de jaren vijftig waren ze nog roodbruin of grijs, met ritmische patronen waarin zich een beeldend motief herhaalde. Maar de witte werken van de Italiaanse kunstenaar Piero Manzoni, die eind jaren vijftig in Nederland exposeerde, leidden Schoonhoven naar zijn bekende witte rasterreliëfs, die de daaropvolgende decennia de basis vormden voor zijn artistieke productie. Wit sloot beter aan bij zijn verlangen om nog minder aanwezig te zijn in het kunstwerk.

Ook de expositie in Schiedam weet te ontroeren. Zoals de kunstenaar met jenever kon ontsnappen aan de ijzeren regelmaat in zijn dagelijkse leven, zo liet hij ook het systematische karakter van zijn werk soms even los. Tussen alle tekeningen met streepjes en krassen hangen bijvoorbeeld vier Delftse kerkinterieurs uit de jaren tachtig, op het kitscherige af en gekleurd met pasteltinten. Over dit soort uitstapjes zei hij in 1984 in een interview met deze krant: „Zelf ben ik onzeker over dat werk, het is wel aardig maar naast de rest valt het een beetje uit de toon. Als ik het te veel maak ga ik er, denk ik, van over mijn nek.”

Aangrijpend zijn de allerlaatste reliëfs, gemaakt in 1991. Van tienduizenden kartonnen driehoekjes met een dikte van 1,1 millimeter liet hij zijn vaste assistent werken maken met verticale ribben. Monnikenwerk om al die stukjes karton op elkaar te plakken. Maar het resultaat mag er zijn: door kleine onregelmatigheden bibbert het licht langs de wit geschilderde ribben. Een wondermooie zwanenzang van een groot kunstenaar.

MEER SCHOONHOVEN BOEKEN EN FILM
Marga Schoemaker-Van Weeszenberg e.a.: Jan Schoonhoven, Delft. Stichting Licht op Schoonhoven, 160 blz. 25 euro.

Catalogus bij de tentoonstelling in Delft. Gaat in op de nauwe band van de kunstenaar met zijn stad.

Antoon Melissen: Jan Schoonhoven, nai 010 uitgevers, 192 blz. 39,50 euro (verschijnt begin december). Vijfentwintig jaar na de alleen nog antiquarisch verkrijgbare monografie van Janneke Wesseling verschijnt weer een nieuwe studie over het werk van Jan Schoonhoven. Gedegen van opzet en fraai vormgegeven.

Sandra van Beek: ‘Ik een nieuwe Mondriaan? Ik ben een ouwe Schoonhoven!’ Uitgeverij Free Musketeers, 174 blz. 16,95 euro. Vermakelijk, anekdotisch boekje over het leven en werk van de ambtenaar en kunstenaar J.J. Schoonhoven.

Jan Schoonhoven, beambte 18977 (2005). Knappe documentaire van Sherman de Jjesus. Memphis Film & Television, 14,99 euro. Ook te zien via npo.nl.

Studio Joost Grootens: Jan Schoonhoven from Studio Joost Grootens on Vimeo.













Views & Reviews Soviet Pavilion at 1939 New York Worlds Fair The Red Army and Navy Soviet Aviation Alexander Rodchenko Photography

$
0
0


“Russia to Spend $2,000,000 on Exhibit at Fair” proclaimed the New York Herald Tribune in 1938. “Plans for the pavilion of the Soviet Union at the New York World’s Fair 1939 have been approved by the Fair’s board of design, Vasily V. Bourgman, Soviet commissioner to the exposition announced yesterday at the Soviet Consultant. ‘Russian,’ Bourgman said, ‘will spend more than $2,000,000 on its building and exhibit.’” A year later on May 1, 1939 the paper reported that over 600,000 people had visited the fair on the first day.


Constructivist artists Alexander Rodchenko (1891-1956) and his wife Varvara Stepanova (1894-1958) were commissioned to photograph and design a number of books for the Soviet pavilion. They worked on issues on the All-Union Agricultural Exhibition (Vsesoiuznaia sel’skokhoziaistvennaia vystavka) and the photograph albums Soviet Aviation, Procession of the Youth, and The Red Army and Navy, among others.




Thanks to Marquand librarian Sandra Brooke, we found that Princeton had these rare volumes in their original covers on the open stacks and moved them into the Graphic Arts Collection.

Soviet Aviation. Designed by Alexander Rodchenko and Varvara Stepanova (Moscow, Leningrad: State Art Publishers, 1939). Graphic Arts Collection GAX 2014- in process


USSR, The Red Army and Navy. Designed by Alexander Rodchenko and Stepanova Varvara Stepanova (Moscow and Leningrad: State Art Publishers, 1939). Graphic Arts Collection GAX 2014- in process. Original red leatherette boards, lettered in red and cream and with large stamped red star on cover.




FRIDAY, AUGUST 13, 2010


The book that won Best Photography Book of the Year at PhotoEspana is Editorial Lampreave's facsimile of Alexander Rodchenko and Vavara Stepanova's Soviet Aviation originally published in 1939. This was one of the famed "World's Fair" publications (along with a series of small booklets) created to show off the Soviet Union's advances in science, technology, and all great affairs of the State structure. Rodchenko and Stepanova were assigned the task of designing three which also included Moscow and A Pageant of Youth which featured sports and athleticism as its subject. With seemingly endless amount of money flowing from the State into such publications the design and craftsmanship that went into some of these propaganda books is now known to be extravagant. Often with die-cuts, gatefolds, use of different paper stock and fine art printing, the results can be breathtaking.

The genesis of Soviet Aviation apparently happened at breakneck speed. According to the dates and terms of the original publishing contract, Rodchenko and Stepanova had only eleven days after signing onto the project to show a complete mock-up of the final book and had less than one month to fully realize and present final art work to the printer - much of it requiring heavy retouching to the original photos.

Rodchenko was in charge of design and Stepanova handled the "object" and "story," but Point 8 of their publishing contract terms effectively erased public knowledge of their authorship by stating "the artist will not declare any right to intellectual property." In all three books, neither Rodchenko's nor Stepanova's name can be found but rather a credit that these books were simply, "printed in the Soviet Union."

Soviet Aviation is a beautiful book with many page spreads that show Rodchenko's brilliance towards dynamic layouts. Some pages have stand alone images which are perceived as simply pictures in an album while other spreads form incredible photomontage and graphics we have come to be familiar with in other Rodchenko and Stepanova collaborations like Moscow Under Construction, First Cavalry, and Ten Years of Uzebekistan.

That said, Soviet Aviation is also one of the simpler books in terms of it bells and whistles. There are no die-cuts or gatefolds and unlike several other publications that employed the use of different toned inks in their printing, this one is printed in a uniform monochrome blue making it in comparison much less dynamic. Of course, this makes it a curious choice of all of the Rodchenko and Stepanova books to reprint but ultimately the most practical. The cost to a modern publisher (surely not working with State monies) to reproduce all of the extravagances of those other titles would be certain to strain the budget to the breaking point.

Soviet Aviation present the entire original book in full scale - standing 15" high. Included are two contemporary essays in the back - one written by Rodchenko's nephew Alexander Lavrentiev - that discuss the history of the book and the Soviet Union's advances in flight. Both are well written and vastly informative.

Printed over seventy years ago, the original was meant to be a celebration of flight and innovation created by the anonymous hands of a collective society. That voice, carefully crafted by two geniuses of book objects and design, may have wanted to appear to be spoken from a unified nation but the nuance of language belongs to just Stepanvova and Rodchenko.


The 1930s were a time of political and economic upheaval, when nations questioned previous orthodoxies and experimented with new systems. Technological innovations led to decreased printing costs, and photographs permeated mass culture, from magazines to newspapers and books. Artists and authors from all political and national affiliations created books that presented photographs as sources of truth and authority. The photographic books in this exhibit capture the diversity of opinions and strategies during this pivotal decade, as each work aims to influence its audience through the power of the photograph.

In the United States, the twin catastrophes of the Dust Bowl and the Great Depression were the catalyst for sobering tomes that claimed objectivity, while other photographers captured the promise of technology and the hope of the irrepressible American spirit. National Socialists in Germany produced books that created a personable view of their leader Adolf Hitler and, in publications from the Soviet Union, photographs represented the industrial successes of the workers’ state. Travelogues glorified distant regions, despite the twin threats of industrialization and imperialism in the heady final years of the 1930s. All these books testify that photography was not bound to one ideology—the camera captured both light and shadows.

The exhibit was curated by Bay Lauris ByrneSim. The exhibit was on display in the Class of 1965 Galleries from February 16 to March 30, 2016.

MATERIALS INCLUDED IN THE EXHIBITION

CASE 1. TRUTH AND TENSION IN THE UNITED STATES
The ecological collapse of the Dust Bowl exacerbated the economic catastrophe of the Great Depression in the United States in the 1930s. In 1935, Roy Stryker at the Farm Security Administration (FSA) employed photographers to capture the hopelessness of the nation. Despite a pretense of objectivity, photographers often staged photographs or used artistic cropping to create sympathy. These photographs were appropriated and published in newspapers and books as true documents of the suffering of the American people—and they were, in some sense, true.

However, others believed that American innovation and perseverance would conquer the Depression, and presented that perspective in a number of positive photobooks. The people would not be disheartened: the bright lights of New York City still shone and Boy Scouts still hiked and camped. Technology held the key to a more prosperous future at the 1933 Chicago World’s Fair. The contrast between hope and despair presents the promise of photography to capture reality—but only a slice of it, and only for one moment.

This is New York: The First Modern Photographic Book of New York. Edited by Gilbert Seldes. New York: David Kemp, 1934. Library Depository G851T N489se [not available at Rauner]
In the introduction, Gilbert Seldes orders the reader to “Go directly to the pictures, which, like good wine, need no beating around the bush.” Despite this admonition, captions guide the reader through the city’s buildings, nightlife, and crowds, and cast New York as a prosperous and bustling city.
America's Answer. New York: Boy Scouts of America, 1939. Rare Book HS3313 .B69 1939  
This booklet encouraged men to become Boy Scout troop leaders to save American boys from falling under the spell of fascism or communism.
A Century of Progress International Exposition, Chicago, 1933-1934. Chicago: Century of Progress International Exposition, 1933. Rare Book T501.C1 C46 1934
The International Exposition in Chicago brought together technology and nationalism, memorialized in this lavish presentation book. The Hall of Science explored contemporary discoveries.
Archibald MacLeish. Land of the Free. New York: Harcourt, Brace and Co, 1938. Rare Book E169 .M16  First edition c.3
Archibald MacLeish planned to use pictures from the Farm Security Administration to illustrate a text, but the images’ “stubborn inward livingness” caused MacLeish to reconsider. This is “a book of photographs illustrated by a poem.”  On this page, MacLeish writes about police brutality, inspired by Ben Shahn’s photograph of a deputy in a mining town.
Walker Evans and Lincoln Kirstein. American Photographs. [New York:] The Museum of Modern Art [1938]. Presses S759ev
Released to accompany a Walker Evans’ retrospective at the Museum of Modern Art in 1938, this photobook presents images without captions. Lincoln Kirstein claims in the introduction that Walker Evans turns an objective lens onto the sufferings of the Great Depression, including this image from New York in 1932.
Erskine Caldwell and Margaret Bourke-White. You Have Seen Their Faces. New York: Modern Age Books, Inc., 1937. Caldwell 561
Novelist Erskine Caldwell and photographer Margaret Bourke-White worked together to create this stunning display of suffering in the American South. A brief disclaimer states that the captions and images were not related, but the layout belies this, creating a propagandistic effect that tugs at the heart.
           
CASE 2. NAZI AND SOVIET PROPAGANDA

The economic and social catastrophes of the early 1930s led nations to question the old orthodoxies of laissez-faire capitalism and liberal democracy. Two nations in particular were examples of alternative structures during this time—the Union of Soviet Socialist Republics (USSR) and Nazi Germany. The USSR was a communist state where industrialism flourished after the revolutionary woes of the 1920s, despite the global suffering of the Great Depression. Adolf Hitler, the newly appointed German chancellor, was wildly popular for his success in combatting unemployment and his powerful nationalist rhetoric.

These nations presented new economic and political visions, but those visions differed greatly. The Soviet Union presented itself as a communist utopia—the success of heavy industry was the ultimate goal. Nazi Germany reserved its adulation for Adolf Hitler himself; even books produced in other countries obsessively focused on Hitler. Both regimes produced photograph-based propaganda to promote their economic and political systems, obscuring the dark realities of famines, massacres, and concentration camps.

Cigaretten-Bilderdienst, G.m.b.H. Adolf Hitler: Bilder aus dem Leben des Führers. Altona-Bahrenfeld: Cigaretten-Bilderdienst, 1936. Rare Book DD247.H5 C5 or Library Depository B H638c
This book, captured by an American soldier in 1945, is titled Adolf Hitler: Pictures from the Life of the Führer. The photographs were pasted in, much like a scrapbook, and create a fictitious sense of closeness to Hitler, who appears in almost every image.
Adolf Hitler. Mein Kampf. Translated by James V. Murphy. London: Hutchinson in association with Hurst & Blackett, 1939. Rare Book DD247.H5 A326 1939  
Though Hitler came to power in 1933, there was no unabridged English translation of his autobiography and master plan Mein Kampf (My Struggle) until 1939. This edition was issued in eighteen weekly parts and uses stock photographs as filler. But Hitler’s face appears on every single cover, using Hitler himself as a metonym for his regime.
Heinrich Hoffmann. Hitler wie ihn keiner kennt: 100 Bilddokumente aus dem Leben des Führers. München: Zeitgeschichte-verlag, 1930. Baker Berry Old Dartmouth B H638hw [not available at Rauner]
Hitler As No One Knows Him: 100 Photographic Documents from the Führer’s Life claims to introduce Germans to Hitler’s private side. Between photographs of Hitler during World War I and Hitler speaking with Nazi officials, Hitler holds hands with children and goes to picnics. But Hitler’s photographer Heinrich Hoffmann captured most of the images, so even the candid shots were carefully composed. These pages emphasize Hitler’s love of dogs, claiming that “evil men” poisoned his favorite hound to hurt this “good man.”
Marat L. Tursunkhodzhaev, A. Antonov, L. Kesselʹ, Aleksandr M. Rodchenko, and Varvara F. Stepanova. 10 Let Uzbekistana Ssr. Moskva: Gos. izd-vo izobrazitelʹnykh iskusstv, 1934. Rare Book DK941.5 .D47 1934
This album commemorates ten years of Soviet rule in Uzbekistan. Colorful photomontages and graphs celebrate the success of agriculture, and more importantly, heavy industry. Here, industrial workers fix machines in a factory established in 1931 in Uzbekistan’s capital city.
I. Sautin, I. P. Ivanitskiĭ, Alexander S. Grigorovich, El Lissitzky, and Mikhail V. Nikolaev. USSR: An Album Illustrating the State Organization and National Economy of the USSR. Moscow: Scientific Publishing Institute of Pictorial Statistics, 1939. Stefansson HA1435 .U2 1939
Alternating pages of graphs with photographs, this book describes the cultural and economic successes of the Soviet economic plans. These pages laud the equality granted to women in the USSR, especially in heavy industry and aeronautics.
Aleksandr Arosev. Le cinéma en URSS. Moscou: Voks, 1936. Rare Book PN1993.5.R9 S614 1936 
With text in French, Cinema in the USSR invites an international audience to consider Soviet artistic and technological innovations in filmmaking. But most of the photographs feature the incredible team—from cameramen to actors—necessary to create a film.

CASE 3. OF TRAVELOGUES AND TECHNOLOGY

With airplanes, steamships, and cameras, the world was growing smaller in the 1930s. Photography brought foreign landscapes and peoples into the hands of Londoners and New Yorkers, who could travel to the Arctic and Eastern Europe without leaving their favorite armchairs. Travelogues from this decade emphasize prosperity and encourage tourism despite growing tensions around the world.

From the Spanish Civil War to the invasion of Poland, photography also captured the violence and glory of industrialized warfare. The coexistence and mingling of these genres speaks to the greater ambivalence about the role of technology—including photography—in capturing, preserving and representing the modern world.   

Erskine Caldwell and Margaret Bourke-White. North of the Danube. New York: The Viking Press, 1939. Caldwell 337 or Library Depository G58 C127n
“If the fate of Czechoslovakia has outraged your moral sense, read this work!” one agitated reviewer wrote in 1939, referring to the policy of appeasement that handed Czechoslovakia to Adolf Hitler. However Caldwell and Bourke-White’s book is a poetic celebration of the earthiness of Eastern European peasant life. Only a few images present the violence of the Nazi occupation or the simmering ethnic tensions, leaving one with an overall impression of peace and agricultural prosperity.
Ruth Matilda Anderson. Gallegan Provinces of Spain: Pontevedra and La Coruña. New York: Printed by order of the Trustees of the Hispanic Society of America, 1939. Bryant DP302.P6 A5
The Spanish Civil War ended in 1939 with the victory of Francisco Franco’s fascist nationalists. Though one of the cities shown in the book, La Coruña, was a nationalist stronghold, this book does not mention the war. Soldiers “play the peacock” in colorful costumes and enjoy festival days.
Bertram Thomas. Arabia Felix: Across the "Empty Quarter" of Arabia. New York: C. Scribner's Sons, 1932. Lawrence DS207 .T5 or Lawrence 104
The frontispiece claims that the photographs are as unusual as the text itself, allowing readers to gaze upon “a land never before seen by a white man.”
Grover Loening. Our Wings Grow Faster. Garden City, N.Y.: Doubleday, Doran & Co., Inc, 1935. Stefansson TL521 .L6 
This history of aviation presents aeronautics as a positive technology that promotes individualism and adventure.
Leon Wacław Koc and Eugenius Quirini. L'armée et la marine de guerre polonaises: L'esercito e la marina da guerra di Polonia. Varsovie: Librairie Militaire Principale, 1939. Rare Book UA829.P7 K63 1939
This Polish bicycle brigade beams with pride at the army’s technological advantages. The authors could not have known that a few months later, the German army would brutally crush the Polish army in an unexpected invasion. 
Visions de guerra i de reraguarda, Serie A. Barcelona: Editorial Forja, 1937. Rare Book DP269.15 .V57  v.1-8 Ap.1937-Oct.1937
Published in Barcelona, an anti-fascist stronghold, these small booklets present photographs that capture the violence of the Spanish Civil War, including this battle in Barcelona in 1936.
J. M. Scott. The Polar Regions: An Anthology of Arctic and Antarctic Photographs. London: Chatto & Windus, 1935. Stefansson G590 .S34 1935
This book encapsulates the tension between technology and exploration of “untouched” nature in the 1930s, situating the native peoples of the Arctic as curious onlookers to the technological advances of this water plane. 



The Red Army and Navy
Rodchenko, Alexander (photos by)
Moscow/Leningard: State Art Publishers, 1939. First edition. Quarto. Unpaginated. Red pebbled cloth boards, with a soviet red star embossed in cloth. Red and gilt lettering on the front cover and spine. Photo-illustrated endpapers by Rodchenko. Illustrated title-page. Profusely illustrated throughout with more than 85 pages of stunning full and half-page b/w photogravures depicting the daily lives and training of soldiers in the red army and navy. Photography and design by acclaimed Russian photogapher and artist Alexander Rodchenko. This monumental work of propoganda extolles the strength and power of the Soviet armed forces, and includes tipped-in photographic portraits of Lenin, Stalin, and Voroshilov at the front. Many of the brilliant action or "war" images, depict soldiers in mock-battles or training excersices. Includes a four panel fold-out panorama of Soviet soldiers lined up in rank in Red Square, with a banner in the background reading "Workers of the World Unite" in Spanish, English, and Chinese. This is one of a number of photo-books Rodchenko produced with his wife Varvara Stepanova, for the soviet pavillion of the 1939 New York World’s Fair. Introductory text and captions throughout, in English.









Soviet Aviation.
RUSSIAN AVANT-GARDE). RODCHENKO, Alexander & Varvara Stepanova.
Published by State Art Publishers., Moscow / Leningrad., 1939
Folio. (394 x 258 mm). [46 unnumbered leaves]. Leaf with publisher's vignette in red with text 'USSR / The New York / World's Fair 1939', leaf with pictorial title in blue and black, three leaves with tipped-in portraits of Lenin, Stalin and Voroshilov, two leaves with explanatory text recto and verso and 39 leaves with monochrome illustration from photographs in blue with occasional highlighting in red recto and verso, captions throughout in English, final leaf verso with credit; the illustrations are printed in heliogravure. Original publisher's grey bevelled cloth boards, front cover with title in yellow and elaborate design in silver and red, title and silver decoration to spine, pictorial endpapers. An excellent copy of Rodchenko and Stepanova's visual tour-de-force 'Soviet Aviation'. One of a number of works of photographic propaganda designed and produced by Alexander Rodchenko and his wife Varvara Stepanova, with this commissioned for the 1939 New York World's Fair. Although the imagery throughout is classic in its Soviet idealism, the mise en page is determinedly avant-garde with its use of tinted imagery, framing, vignettes, additional highlighting in red and so on. The result is a visual masterpiece celebrating the heroism of Soviet aviators and many of the triumphs of Soviet aviation.













Views & Reviews Enigszins Delft Jan Schoonhoven Truus Nienhuis Concept Photography

$
0
0

Delft : Kunstcentrum-Delft; [2] p., [20] bl. pl, 22 cm


Kunst & Cultuur De stad van, met en zonder Jan Schoonhoven
Enigszins Delft
Een getraind oog kan in Delft vele Schoonhovens herkennen – ze zitten in de gevels langs de gracht, in het glas-in-lood van de gotische kerk of in eenniet langer aanwezig afgebroken paaltje.

door Jan Postma

20 oktober 2015 – verschenen in nr. Schoonhoven



Op een steenworp afstand van de Oude Kerk (die al tijdens de bouw verzakte en die door eenieder ‘de Oude Jan’ wordt genoemd) schuilt achter een statige maar toch ook non-descripte gevel het kantoor van Mecanoo, Francine Houbens vermaarde architectenbureau. Zo stil als het buiten is, zo druk is het binnen. Het architectenbureau zetelt in het volledige voormalige ziekenhuiscomplex. Een tuinpad leidt naar de werkplaats waar Henk Bouwer maquettes maakt. Bouwer is een vriendelijke man met dun wit haar en een spijkerbroek die omhoog wordt gehouden door een paar gele bretels dat is bedrukt als waren het twee meetlinten. Hoewel ik hem tegen de zeventig schat, snelt hij de trappen met twee treden tegelijk op.

Bouwer kwam regelmatig over de vloer bij Jan en Anita Schoonhoven. Eigenlijk kwam hij er vooral voor Anita, met wie hij een liefde voor jazzmuziek deelde. Anita was ooit een drijvende kracht achter stichting Smør, die in de loop der jaren een lange reeks aan grootheden uit de jazz naar het kleine Delft haalde. Dat haar man ook van jazz hield is een veel te vaak herhaald misverstand. Dat veel van het geld dat hij verdiende met zijn witte reliëfs naar de jazz ging had alles te maken met liefde, maar niet een voor muziek.

Bouwer heeft een ingelijste foto meegenomen. Het is een nieuwjaarskaart, op de achterzijde heeft Anita ‘een goed 1978’ geschreven. Dat dat het jaar zou zijn waarin ze overleed kon ze niet weten, maar op het beeld zit ze waar ze die laatste jaren steeds vaker zat: thuis, op de eerste verdieping van het huis aan Vrouwjuttenland 19, aan tafel. Ze was zo ziek dat ze niet anders meer kon. Schuin achter haar staat Jan die met een glimlach naar haar kijkt. Bouwer vertelt hoe minimaal de voorzieningen waren. Een koelkast is er nooit in gekomen en nadat op last van de gemeente een douche werd geïnstalleerd kwam de kop nooit uit de verpakking. Bouwer wijst naar een denkbeeldige stoel die net naast het fotolijstje staat: ‘Hier zat ik dan meestal.’ Daartegenover stond de platenkast die hij samen met Aad in ’t Veld, Schoonhovens meest toegewijde assistent, in elkaar zette. Ze kregen allebei een tientje en het advies het bij dove Bertus, de uitbater van café Belvédère aan de overzijde van de gracht, stuk te slaan. ‘Het zat er vol met Jeroen Bosch-achtige types. Zulke neuzen en maar één tand.’ Jan zat er zelf ook vaak. Met zijn jas aan en zijn pet op. Niet zelden alleen. ‘Hij was wat je noemt een kwartaaldrinker.’

Maar uiteindelijk blijft Schoonhoven toch een soort enigma. Een gesloten man. ‘Wat je over Jan Schoonhoven kunt zeggen is dat je weinig over hem kunt zeggen’, zegt Bouwer. In de jaren dat Anita ziek was, dronk hij geen druppel. Als hij thuiskwam van kantoor, rond half zeven, was dat voor Bouwer het signaal om te vertrekken. ‘Maar na Anita’s dood kon het hem allemaal nog maar weinig schelen.’

Het voormalige postkantoor aan de Hippolytusbuurt is tegenwoordig een stijlvol ingericht grand café: ’t Postkantoor. Het menu bevat een beknopte geschiedenisles: ‘Een historische plek waar ontelbare telegrammen, brieven en pakketjes verstuurd zijn, bankzaken werden geregeld en concertkaartjes langs het loket gingen. In onze aparte ruimte voor borrels, vergaderingen en diners, die de toepasselijke naam “de postkamer” heeft, werd in vroegere tijden de post gesorteerd.’

Het menu en de naam ten spijt: het is moeilijk je de eerdere incarnatie van het gebouw voor te stellen. Jarenlang sierde een Schoonhoven een van de muren. Totdat het tijdens een renovatie van de muur werd getrokken. Het was een van de allereerste reliëfs die hij maakte. In tegenstelling tot zijn latere werk was het wit noch strak. Het was groot en donker en schots en scheef.

Toen regisseur Sherman de Jesus een jaar of tien terug een documentaire over Schoonhoven maakte, Beambte 18977, vormde de verdwijning en uiteindelijke vondst van het werk een kleine verhaallijn. In het moment waarop Jan Henderikse zich afvraagt waarom het reliëf na de renovatie niet gewoon kon worden teruggehangen waar nu die ordinaire posters hangen, schuilt een even prachtige als pijnlijke wanhoop. Waarom kunst maken als dit het lot is?

Na de val van de Muur had Schoonhoven gezegd: ‘We komen terug’

Iets later in de film zit een korte maar mooie scène die zich afspeelt in de tabakswinkel van het echtpaar Van Renssen, een paar meter van de voordeur van de Schoonhovens. Toos en Bob praten honderduit over Jan. Op initiatief van Toos haalt Bob zelfs de tekening die de twee van Jan hebben gekregen te voorschijn. Toos zegt hoe mooi ze hem vindt, Bob vertelt dat hij het werk heeft leren waarderen.

Ook tien jaar later verschijnt er bij het horen van de naam Schoonhoven een glimlach op het gezicht van de vrouw achter de kassa van de tegenwoordig wat chiquer ingerichte zaak. ‘Het eerste wat ik voor me zie is natuurlijk die houtje-touwtje-jas’, zegt ze. Ze draait zich om en roept luid in het gat van de deur: ‘Ma, iemand voor Jan Schoonhoven!’ Toos verschijnt en begint vrijwel direct te vertellen: over ‘schorre’ Bertus, de eigenaar van het café aan de overkant; over hoe hij, in de perioden wanneer het minder met hem ging, soms drie keer per dag zijn roes ging uitslapen; over hoe Jan zijn was kwam brengen en halen; over de tekening die ze hadden gekregen en die mooi ingelijst aan de muur hangt – de dankbaarheid is oprecht, terwijl ze tot drie keer toe benadrukt dat ze het werk niet mooi vindt. Als Bob, gekleed in een custard-gele Tommy Hilfiger-trui en een grijze bodywarmer de winkel binnenstapt, hoeft hij niet te schakelen om te kunnen invoegen in het gesprek. Hij vertelt over het moment waarop Jan zijn heup brak en hoe hij daarna snel achteruitging, totdat zijn zoon, ‘Japie’, hem naar het verzorgingstehuis bracht.



In beambte 18977 zegt Truus Peeters Nienhuis, de vrouw van Nul-groeplid Henk Peeters: ‘Jan was Delft zelf eigenlijk.’ En even later: ‘Jan en Delft is één.’ Ze laat de foto’s zien die ze voor Schoonhoven maakte. Deuren en gevels en architectonische details; stukjes straat en stoep die in sommige gevallen in één directe beweging tot een reliëf zouden leiden. Ze fotografeert voor de filmmaker het afgebroken paaltje op de Oude Delft, zoals ze dat jaren eerder ook voor Schoonhoven deed. Waar ooit een stenen paaltje stond, was een schuin aflopend gat achtergebleven. Schoonhoven was naar verluidt zo gecharmeerd van het afgebroken paaltje, dat inderdaad veel weg heeft van een fragment van een van zijn reliëfs, dat hij het af en toe schoon borstelde.

In 1989 maakte Peeters Nienhuis samen met Schoonhoven een boekje van de foto’s die ze op zijn verzoek had gemaakt. Een eerste bibliofiele uitgave heette Het huis vergaat met zijn meester, een tweede, goedkopere versie Enigszins Delft.

Het negatieve stompje is niet meer, het is een tijd geleden vervangen door een gaaf exemplaar. Marga Schoemaker, samensteller van de tentoonstelling Kijk, Jan Schoonhoven in Museum Prinsenhof Delft, zegt dat ze het graag in de collectie had opgenomen en dat de gemeente dat ook wist, maar dat het toch is verdwenen. Ze toont een foto van de volledige Nul-groep bij het paaltje. Schoonhoven heeft voor de verandering een donkergroene regenjas aan. Armando met rode sjaal, Peeters met bolhoed en Henderikse staan over de leegte gebogen. Ze kijken gek genoeg naar iets wat er toen niet meer was, maar ook naar een niets dat nu niet meer bestaat.

Schoemaker vertelt tijdens een wandeling enthousiast over de vele ‘Schoonhovens’ die een getraind oog in Delft kan ontdekken. Ze doelt daarmee niet alleen op de details die Schoonhoven daadwerkelijk inspireerden (soms verscholen als rimpeling in de stenen rand van een middeleeuwse brug) maar ook op de kleine ritmiek die je, als je goed kijkt, haast overal kunt ontdekken.

Als we langs de Maria van Jesse-kerk lopen bedenk ik hoe zoon Jaap in Beambte 18977 vertelt hoe Jan soms op de weg terug van de kroeg even de kapel binnen stommelde voor een babbeltje met Maria van Jesse en hoe hij er, volgens de overlevering, eens indommelde. Toen hij door de koster wakker werd geschud zou hij hebben voorgesteld katholiek te worden, mits hij mocht blijven slapen. Een week of twee eerder had ik met Jaap op een terras gezeten. Hij had verteld hoe het er thuis zo ongeveer aan toe ging en over wat het hart van zijn vader sneller deed kloppen. De Duitse taal, gotiek, het communisme. Over hoe zijn vader in Huyse St. Christoffel na de val van de Muur had gezegd: ‘We komen terug.’ Jaap had verzucht hoe hij zich soms stoorde aan hoe verhalen die nog niet op een halve waarheid berustten een eigen leven waren gaan leiden, aan hoe mensen zich zijn vader een beetje toe-eigenden, hun eigen rol in zijn leven net wat groter maakten dan die in werkelijkheid was geweest; over hoe Jan Henderikse uiteindelijk misschien wel zijn enige echte vriend was geweest. Ik denk terug aan hoe de sigarenboer die middag op samenzweerderige toon had verteld hoe de dokter (‘Dokter Verschuil, als je uit Delft kwam, kende je die naam wel’) hem had verklapt dat er een Jan Schoonhoven-plantsoen zat aan te komen. Ik denk aan hoe, in een volledig andere context, Kees ’t Hart eens schreef: ‘In Delft is alles mogelijk.’

Beeld: (1) Jan Schoonhoven, Litho hekje met diagonalen_, 1987, litho, 50 x 32,5 cm. Foto Hans Roode / Museum Prinsenhof, Delft; (2) Hekje op de Oude Delft, ‘geen kerk of Prinsenhof, maar m’n eigen privéplekjes’ (citaat Jan Schoonhoven), 1988. Foto Truus Nienhuis / Museum Prinsenhof, Delft._

Jan Postma (1985) is sinds 2015 redacteur van De Groene Amsterdammer. 



Fotolexicon, 15e jaargang, nr. 30 (september 1998) (nl)
Truus Nienhuis
Roel Arkesteijn

Abstract
Vanaf het begin van de jaren tachtig werkt Truus Nienhuis als autodidact aan een bescheiden fotografisch oeuvre. Vanwege haar echtgenoot, de beeldend kunstenaar Henk Peeters, en door haar vriendschap met Jan Schoonhoven brengt zij een groot deel van haar leven door in kunstenaarskringen. Kunstenaarsportretten nemen dan ook een belangrijke plaats in binnen haar oeuvre. Ook in haar overige fotografische werk, variërend van reisfotografie, fotocollages tot assemblages, is geestverwantschap te zien met de ideologie van de zogenaamde Nulgroep waarvan Peeters en Schoonhoven deel uitmaakten.

Truus Nienhuis' scherpzinnigheid en aan ironie grenzende nuchterheid zijn onmiskenbaar te herkennen in haar bescheiden fotografische oeuvre, dat sinds het begin van de jaren tachtig gestaag groeit. Haar foto's kenmerken zich door hun directe karakter en de objectiverende tendens. Het is een esthetische, strenge registrerende blik op de werkelijkheid die uit Nienhuis' foto's spreekt. Van hiërarchie is in haar werk geen sprake, veeleer staat het doorgaans onopvallende centraal. Een belangrijke plaats is daarbij vrijgemaakt voor de mens in al zijn eenvoud en zijn ingrepen in de leefomgeving. Haar aandacht gaat daarbij vaak uit naar details uit de stedelijke omgeving: patronen in gevels, structuren in het plaveisel, oude sierhekken, door weersinvloeden en eeuwenlange menselijke aanraking afgesleten stenen paaltjes. De menselijke (artistieke) activiteit wordt gerelativeerd door de inwerking van de natuur door de tijd. In haar fotocollages met gevonden voorwerpen uit de natuur legt Nienhuis een zelfde belangstelling voor geordende structuren van repeterende elementen aan de dag. Hier verschijnt de natuur niet in zijn gewoonlijke chaotische verschijningsvorm, maar in een strenge, door mensenhand aangebrachte ordening. Hoewel Nienhuis niet pretendeert 'kunst' te vervaardigen, maakt zij een onderscheid tussen haar serieuze kunstenaarsportretten, macro-opnamen, reisfotografie en de speelsere (foto) collages. De foto's in de laatste categorie zijn minder autonoom en zijn vaak ingrijpend bewerkt.

Pas in 1980, toen zij de vijftig gepasseerd was en de kinderen al lang het ouderlijk huis verlaten hadden, leerde Nienhuis fotograferen. Zij werd ingewijd in het vak door haar zoon Hans, vioolbouwer van beroep, die in zijn vrije tijd fotografeerde en in Arnhem over een donkere kamer beschikte. Veel pretenties had zij niet met haar fotografie. Nienhuis wilde met haar diatoestel eenvoudigweg kiekjes maken van de familie, vrienden en het landgoed waarop zij woonde. Nadat zij was overgegaan op een Nikoncamera met verschillende objectieven, zwart-witfilms was gaan gebruiken en de donkere kamer van haar zoon Hans had overgenomen werd zij professioneler. De vaak dwingende fotografieopdrachten die de bevriende kunstenaar Jan Schoonhoven haar in deze periode verstrekte, waren een belangrijke artistieke impuls voor de beginnende fotografe. Nadat Hans haar had aangespoord mee te doen aan een fotoprijsvraag met het motto 'Boerderij in bedrijf' voor het tijdschrift De Boerderij werd het fotograferen naar Nienhuis' perceptie serieuzer. Zij behaalde de eerste prijs.

Halverwege de jaren tachtig volgde Nienhuis om haar techniek te verbeteren nog drie fotografiecursussen in de regio. Schoonhoven achtte dit uit den boze en maakte zich zorgen over het verlies van haar fotografische onschuld. In Eerbeek en Brummen bekwaamde zij zich in het afdrukken en ontdekte zij dat het gebruik van een goede camera geen garantie is voor goede resultaten. Haar Brummense cursusleider, Ad van Lith, leerde haar hoe zij een voor de plaatselijke Engelenburcht opgesteld model moest bijflitsen. Nienhuis realiseerde zich dat zij niets van dit gemanipuleer met de werkelijkheid moest hebben en dat zij kleine technische onvolkomenheden niet bezwaarlijk vond. Ook later zou zij nooit flitsen en in een donkere omgeving altijd gebruik maken van een gevoelige film en een groot diafragma. In 1985 volgde Nienhuis een fotocursus van een week op de Volkshogeschool in Eerbeek. Vooral de opdrachten die zij er kreeg om verhalende foto's te maken vond zij stimulerend.

Aanvankelijk had Nienhuis grote moeite met de 'brutaliteit' van haar fotocamera, vooral wanneer zij personen wilde fotograferen. In het begin had zij dan ook altijd alleen ruggen en achterhoofden op de foto. In de loop van de tijd verbeterde tevens haar afdruktechniek; zij leerde ook donkere partijen genuanceerd weer te geven.

Truus Nienhuis leende gedurende de oorlogsjaren regelmatig boeken bij de bibliotheek van een zekere meneer Roodnat aan de Markt in Delft. Van 1942 tot 1944 werkte de beginnende beeldend kunstenaar Jan Schoonhoven er achter de uitleenbalie. Enkele jaren later, in 1947, kwam Nienhuis in de bibliotheek te werken. Via haar collega Anita Schoonhoven leerde zij diens echtgenoot, haar excentrieke voorganger, persoonlijk kennen. De ontmoeting met beeldend kunstenaar Jan Schoonhoven (1914-1994) was van grote betekenis voor Nienhuis. Had zij tot op dat moment nauwelijks oog voor (beeldende) kunst, bij de Schoonhovens raakte zij opgenomen in hun artistieke vriendenkring en bezocht zij de legendarisch geworden jazzavonden die onder Anita's leiding in huize Schoonhoven werden gehouden. Via Jan Schoonhoven leerde Nienhuis ook haar latere man, de beeldend kunstenaar Henk Peeters, kennen.

Haar verdere leven brengt Nienhuis in kunstenaarskringen door. Schoonhoven en Peeters waren medeoprichters van de Nederlandse informele groep en vervolgens van de Nulgroep. De informele groep presenteerde een niet-anekdotische, voorstellings- en expressieloze materieschilderkunst waarbij de herkenbare vorm opgaat in dikke verflagen en waarbij het persoonlijke gebaar is uitgebannen. De ideologie van de Nulgroep lag in het verlengde van die van de informele groep, die slechts een kort leven beschoren was. Nul, gerelateerd aan de internationale kunststromingen Zero en het Nouveau Réalisme, stond de meest intens mogelijke, niet-becommentariërende, zintuiglijke beleving voor van de alledaagse realiteit. Door middel van de afzondering, repetitie en strenge ordening van eenvoudige (gebruiks)voorwerpen uit de westerse consumptiemaatschappij hoopten de Nulleden te komen tot een verheviging van vorm, structuur en kleur. Peeters, bijvoorbeeld, vervaardigde onder meer tactiele assemblages van wattenbolletjes en Schoonhoven handgemaakte, en daardoor onregelmatige papier-maché reliëfs met zich herhalende elementen en tekeningen met eenvoudige repeterende tekens. Gedurende de Nulperiode kwamen onder anderen Piero Manzoni, Yayoi Kusama, Günther Uecker, Heinz Mack en Otto Piene bij Peeters en Nienhuis over de vloer; vakanties werden doorgebracht in de nabijheid van geestverwante kunstenaars. Uit Nederland kwamen bovendien de leden van de literaire beweging 'de nieuwe stijl' regelmatig op bezoek. Ten tijde van naderende tentoonstellingen veranderde de huiskamer in het epicentrum van de activiteiten.

In Nienhuis' (fotografische) werk is onmiskenbaar affiniteit met de Nul-ideologie zichtbaar. Haar foto's zijn uniek binnen de grote internationale kunstenaarsgroeperingen Zero en het Nouveau Réalisme. Het is immers verbazingwekkend dat, terwijl bij deze stromingen de perceptie van de dagelijkse realiteit voorop stond, nauwelijks gebruik gemaakt werd van de artistieke uitdrukkingsmogelijkheden die de fotografie bood. Kenmerkend in Nienhuis' collages en assemblages is de voorliefde voor streng geordende reeksen van min of meer identieke elementen. In de foto's is het de sobere, schijnbaar neutrale, niet-geïdealiseerde registratiewijze en het oog voor esthetische structuren die haar achtergrond verraadt. Een bijzondere plaats binnen Nienhuis' fotografie neemt de samen¬ werking met Jan Schoonhoven in. Na jaren waarin voor Nienhuis de zorg voor de kinderen en haar man de voornaamste bezigheid was en na de dood van Anita in 1978 volgde beginjaren tachtig tot Schoonhovens dood in 1994 een verheviging van het contact tussen de twee. Vanaf 1982-1983 begon de internationaal bekende kunstenaar met het verstrekken van foto-opdrachten aan Nienhuis tegen een geringe vergoeding: aanvankelijk vijf gulden per foto, later zeven gulden. Nauwelijks gehinderd door enige technische ervaring legde zij op Schoonhovens nauwgezette aanwijzingen doorgaans onopvallende details binnen het Delftse stadsbeeld vast: uitgesleten stoepen, indrukwekkende metselverbanden, ijzeren paaltjes met de vorm van een swastika, een binnenstraatje met wasgoed. De foto's bieden een uniek inzicht in de verfijnde, formeelesthetische manier waarop de Nul¬ kunstenaar zijn omgeving bekeek en deze in zijn werk thematiseerde. Als document evenaren de foto's de Atlas waaraan de Duitse kunstenaar Gerhard Richter sinds 1962 werkt, een omvangrijke verzameling foto's en schilderingen die Richters perceptie van de werkelijkheid en de onderlinge samenhang van zijn werk toont. Enkele van Nienhuis' foto's dienden Schoonhoven op hun beurt als geheugensteuntje bij het maken van zijn tekeningen waarin najaren van nonfïguratie in de jaren tachtig steeds vaker figuratieve elementen terugkeerden. Een selectie van de foto's werd uiteindelijk gebundeld in het boekje Enigszins Delft (1989). De titel was eveneens van Schoonhoven afkomstig: de gefotografeerde plekken behoorden maar enigszins aan Delft toe; in andere steden zijn vergelijkbare situaties aanwezig, redeneerde hij. Bij zijn regelmatige bezoeken aan Peeters en Nienhuis in Het Leusveld ontdekte hij dan ook vergelijkbare fotogenieke objecten in Zutphen. Schoonhovens impuls zorgde voor het ontstaan van de niet-gepubliceerde serie Enigszins Zutphen (1990). Nienhuis had daarop zozeer de smaak te pakken dat zij vervolgens ook de serie Enigszins Brummen (1993) vervaardigde, die eveneens ongepubliceerd is gebleven. Een plaats apart en een hoogtepunt binnen haar werk vormt de foto¬ serie die Nienhuis publiceerde in het boek Het huis vergaat met zijn meester (1988). Hierin zijn op initiatief van de Rotterdamse galerie en uitgever Bébert zesenvijftig foto's bijeengebracht die de fotografe in Schoonhovens opdracht vervaardigde. Ze tonen behalve architectuurfragmenten, het leegstaande ouderlijk huis waar Schoonhoven opgroeide en waar hij tot in het begin van zijn huwelijk met Anita bleef wonen, en voorts het interieur van zijn toenmalige kleine bovenwoning aan het Delftse Vrouw Juttenland. Opnieuw toont Nienhuis zich een scherp observator met een bijzonder oog voor betekenisvolle details. De fotografe laat in de serie eens te meer zien dat bij de voormalige PTT-ambtenaar en Nulkunstenaar dagelijks leven en kunst naadloos in elkaar overliepen. Schoonhovens obsessie voor de ritmische ordening van repeterende elementen bleef niet beperkt tot zijn reliëfs en tekeningen, maar strekte zich uit tot zijn gehele woning, zo blijkt uit Nienhuis' foto's. Op het aanrecht ordende hij appels in een rijtje op rijpheid; onder zijn bed rangschikte hij keurig zijn schoenen. Elders zijn de schikkingen van voorwerpen nog subtieler en sluipt de chaos en de decadentie binnen in de zorgvuldig tot stand gebrachte ordening. Om de schade van zijn lekkende dak te beperken drapeerde de kunstenaar lakens aan een zijde van de trap naar de bovenverdieping. Op transparante schutbladen tussen de pagina's noteerde Nienhuis het laconieke commentaar dat Schoonhoven op de foto's leverde. Ook de titel van het boek gaat terug op een uitspraak van de voormalige Nulkunstenaar. Toen Bébert galeriehouder Pablo van Dijk aanbood om Schoonhovens geel geworden plafond op te schilderen, sloeg de kunstenaar het voorstel af met die woorden. Het huis vergaat met zijn meester geeft gedetailleerd inzicht in de zeer besloten context waarin Schoonhovens latere werk tot rijping kwam, in de Delftse straten en achter een spierwitte keukentafel waar alle tekeningen en ontwerpen voor reliëfs op papier werden gezet.

Een afzonderlijke categorie vormen de vele portretten die Truus Nienhuis van Schoonhoven maakte en die behalve in Het huis vergaat met zijn meester ook in de fotomappen Vrienden rond Jan Schoonhoven (1996) en Herinneringen aan Jan Schoonhoven (1997) en in de tentoonstellingscatalogus van een postuum internationaal retrospectief van zijn werk opgenomen zijn. De eerste portretten dateren van 1980, toen Nienhuis nog kleurendia's maakte; de laatste portretten maakte zij enkele dagen voor Schoonhovens dood op 31 juli 1994. Hij verschijnt er met zijn markante uitdossing in monticoat en zijn karakteristieke melancholieke gelaat geïsoleerd tegen een neutrale achtergrond of opgenomen in zijn natuurlijke omgeving: het Delftse stadsbeeld, zijn kleinbemeten woning, een galerie of tijdens een logeerpartij in Het Leusveld. Door de onopgesmukte, directe wijze waarop Schoonhoven door Nienhuis in beeld gebracht is en de geringe mentale afstand tussen subject en fotografe wekken de portretten de indruk van een grote intimiteit.

Behalve van Jan Schoonhoven maakte Nienhuis omvangrijke series portretten van Henk Peeters, bevriende kunstenaars, haar kinderen, kleinkinderen en hun vriendinnen. Zij maakt geen onderscheid in de presentatie van haar subjecten. Nienhuis tracht haar onderwerp zo min mogelijk te idealiseren en zo gewoon mogelijk in beeld te brengen. Kunstmatig bijlichten acht zij om deze reden uit den boze, dat zou het natuurlijke van de situatie verstoren. Hoewel zij regelmatig personen tijdens hun activiteiten in hun dagelijkse omgeving fotografeert, heeft zij geen bezwaren tegen poseren voor een neutrale achtergrond. In de beste gevallen weet Nienhuis daarmee een concentratie te bereiken waarbij het karakter van de geportretteerde optimale expressieruimte krijgt. In één van haar portretten van Henk Peeters, gekleed in één van diens eigen kledingontwerpen, wist zij het olijke in diens gelaatsuitdrukking en lichaamshouding te accentueren.

Als dependant van haar portretten ontstond in 1994-1995 een serie waarin Nienhuis fotografische portretten combineerde met in collages verwerkt haar van de geportretteerde vrienden en kennissen. Voor de fotoportretten had de nieuwe interesse voor hoofdhaar en andere vormen van lichaamsbeharing opvallende standpunten tot gevolg: van Liesbeth Brandt Corstius kwam alleen het achterhoofd op de foto. Peeters vereeuwigde zij voor de gelegenheid gezien op zijn kale schedeldak. Samen met de in een cirkelvorm op zwarte stof opgestikte resterende plukjes van Peeters' hoofdhaar vormt dit het portret Tweemaal Nul. In 1995 werd de serie op twee locaties in Arnhem getoond onder de titel Kijk haar.

Uit de foto's die Nienhuis maakte tijdens reizen naar onder andere Egypte, de Canarische Eilanden, Marokko en Israël blijkt opnieuw haar interesse voor de menselijke figuur en het sobere (stedelijke) landschap. Ook haar aandacht voor bijzondere structuren en repeterende vormen is in de esthetische zwart-witfotografie aanwezig.

Van een andere orde dan haar 'serieuze' fotografie acht Nienhuis de vele collages die zij in 1992 onder de verzamelnaam Het genaaide bos tentoonstelde en sindsdien uitbreidt. Het betreft hier een restcategorie van vaak beschilderde fotocollages en assemblages van materialen uit de natuur die Nienhuis rond Het Leusveld of tijdens reizen aantreft: takjes, gruis van lavasteen, haar van Schotse hooglanders, peulen van de brem, grassen en insectenvleugels. De fotografe rangschikt de min of meer gelijke elementen in eenvoudige geometrische patronen. Dit werk wordt door Nienhuis sinds 1997 afzonderlijk van haar andere foto's tentoongesteld in haar eigen Galerie de Schuur te Bronkhorst. De dubbelzinnige naam van de reeks is ontleend aan het antwoord dat Henk Peeters ooit gaf op de vraag naar de activiteiten van zijn echtgenote: “Truus naait het halve bos aan elkaar.”

Truus Nienhuis fotografeert, na aanvankelijk korte tijd een eenvoudig toestel (een Minox) met kleurendia's te hebben gebruikt, met een Nikoncamera met gevoelige zwart-witfilms. Kunstmatig bijflitsen is daardoor overbodig. Na proefafdrukken op klein formaat PE-papier drukt Nienhuis haar foto's uiteindelijk af op barietpapier.

Met haar sobere, aan Zero gelieerde fotografie neemt Truus Nienhuis een bijzondere plaats in binnen de Nederlandse fotografie. Hoewel de interesse voor haar werk de laatste jaren toegenomen lijkt te zijn, heeft de fotografie van de autodidact Nienhuis nog nauwelijks een plaats gekregen binnen de geschiedschrijving van de fotografie in Nederland. Dit valt mede te verklaren vanwege de korte tijd dat zij als fotograaf actief is, haar in omvang beperkte oeuvre en het bescheiden karakter ervan. Wel draagt haar werk de afgelopen tijd in steeds grotere mate bij aan de beeldvorming van onder anderen Jan Schoonhoven en Henk Peeters. Te verwachten is dat met de groeiende internationale faam van deze kunstenaars en de stijgende openbaarheid van haar werk ook de belangstelling voor Nienhuis' fotografie zal toenemen.
























Photographer Viviane Sassen Paints with Shadow OF MUD AND LOTUS Photography

$
0
0


Echoing the career of Lee Miller, internationally renowned artist Viviane Sassen (b. 1972) straddles the fashion and fine art worlds. Central to this exhibition is the inspiration of Surrealism, a movement Sassen recognises as one of her earliest artistic influences, seen in the uncanny shadows, fragmented bodies and dreamlike landscapes of her work.

Hot Mirror will bring together photographs from several collections made over the last ten years, including the celebrated Flamboya and Parasomnia series (2013), shown alongside new photographs and collages, to create image-poems that draw on the Surrealist strategies of collage to offer new and unexpected juxtapositions.

As well as an overview of Sassen’s artistic practice, the exhibition will present a new version of her immersive film installation, Totem

Image: Viviane Sassen, Yellow Vlei, 2014. Courtesy of the artist.

Viviane SASSEN
Publisher: artbeat publishers
‘Of Mud and Lotus’s is Dutch photographer Viviane Sassen’s second collaboration with Japanese collective ’artbeat publishers’. In the book, Sassen presents a series of offbeat and abstract photographs, offering an imagery rife with associative references and layers.
In Sassen’s photos, trivial objects and seemingly coincidental situations become - sometimes through Sassen’s intervening with paint or collage - transformed and twisted, both in meaning and appearances, until their original forms are hardly recognizable.


‘Dat ik ‘vrouwenkunst’ zou maken kan me niet boeien’
Juichende borsten, een man met een kind op zijn hoofd. Fotograaf Viviane Sassen legt dingen vast die niet echt lijken. „Mijn foto’s zijn luiken naar andere werelden, niet een methode om de werkelijkheid vast te leggen.”

Joyce Roodnat
30 april 2018

Zelfportret Viviane Sassen 
OVER VIVIANE SASSEN
1972 Geboren in Amsterdam
1990 Modeopleiding in Arnhem
1992 Switch naar opleiding fotografie
2007 Winnaar Prix de Rome
2008 Flamboya, expositie in Foam en boek
2011 Infinity Award van het International Centre of Photography, New York
2012 In and Out of Fashion, na Huis Marseille reist de expositie door naar buitenlandse musea en galeries
2012 Roxane
2014 Umbra
2015 David Octavius Hill Medal, Duitsland
2017 Roxane II
2018 Of Mud and Lotus

In het atelier van Viviane Sassen valt het direct op, op haar foto’s aan de wanden. Het blauw. Er tekent zich een silhouet tegen af. Of het gezicht van een vrouw. Of dat stel borsten die, zo lijkt het, op hun rug liggen te juichen. Dit is een fotograaf die de werkelijkheid een duwtje geeft.

Als ik haar vraag wat we moeten met dat juichende blauw, lacht Sassen luid. Ze zegt: „Ja, het juicht wel, hè”. Maar binnen een ogenblik haalt ze haar lach weer binnen en wordt dromerig. „Het is het blauw van alle mogelijkheden. Je duikt erin en je hebt een droom. Precies weet ik het niet, ik volg mijn intuïtie. Mijn foto’s zijn luiken naar andere werelden, niet een methode om de werkelijkheid vast te leggen. Fotografie vind ik eigenlijk iets futiels, wat stelt het nou helemaal voor? Toch is het magisch. Ik ben fotograaf, maar ik leg dingen vast die niet echt lijken. En die er toch echt zijn doordat ik ze zo heb geregeld. Dat schemergebied vind ik te gek. Ik word regelmatig wakker met een beeld dat erom vraagt uitgevoerd te worden. Die foto van de man met het kind boven op zijn hoofd komt uit een droom. Ik heb er direct nadat ik wakker werd een tekening van gemaakt. Jaren later ensceneerde ik dit beeld pas, in Ghana, met een man die ik niet kende maar die best wilde poseren. Eerst met een meisje. Dat ging niet. Ze was te lang, ze viel van zijn hoofd. En toen zei een jongetje dat stond te kijken: mag ik het doen? Hij leek me te klein maar nee, hij hing prachtig. Hij draaide zijn gezicht naar me toe en keek me aan. Dat klopte niet met mijn droom, maar hij wilde het niet anders. Die foto werd precies goed – dankzij dat jongetje.”

We zitten aan een enorme tafel in haar lichte atelier. Het ligt op een etage aan een mooie Amsterdamse gracht, maar die heeft Sassen buitengesloten. Hier heerst haar eigen wereld, met boeken, foto’s, bloemen in een grote vaas.

Viviane Sassen (45) studeerde in Arnhem op de modeafdeling van de kunstacademie, maar maakte die studie niet af. „Patroontekenen, kleding naaien, het was niets voor mij.” Ze werd model („Ik was heel lang en heel dun”), onder andere voor Viktor & Rolf. Ze had een mooie tijd, maar een doorsnee model was ze niet. Ze begon al snel mee te denken over de fotografie en zag andere mogelijkheden dan de – vaak mannelijke – fotografen. „Die zochten altijd naar een sexy image. Veel fotografen geven geen zier om die kleding. Beroemde modefotografen als Guy Bourdin en Helmut Newton waren gewoon gefascineerd door de vrouwen en de seks.

„Wat er tussen model en fotograaf gebeurt, is zeer intiem. Normale omgangsvormen verschuiven en machtsmisbruik komt in de mode veel voor. Het is een deel van de cultuur. De #MeToo-beweging maakt van alles los. Fotografen worden ter verantwoording geroepen. En terecht. Ik ben zelf nooit slachtoffer geweest. Maar toen ik een camera in mijn handen kreeg, ben ik direct begonnen met het maken van naaktportretten, van mezelf en van vriendinnen. Zo heroverde ik de macht.”

De foto’s zijn sensueel, soms bijna agressief

Viviane Sassen

Sassen werd modefotograaf en dat is ze nog steeds. Maar modefotografie doet haar niet zo veel meer, vertelt ze, haar autonome werk gaat voor. Wat niet wegneemt dat ze af en toe nog een modeshoot doet, gewoon omdat ze het leuk vindt. „Ik speel het spel graag. Meestal werk ik met een vrouwelijk team. De seksuele lading ontbreekt, we zijn een soort zusters. Tegenover de modellen stel ik me moederlijk op. Merk ik dat een stylist een model pusht om iets aan te trekken waar ze zich niet bij op haar gemak voelt, dan zeg ik: doe maar niet. Het is het niet waard. Ik werk niet met heel jonge meisjes. Ik wil zien dat een model levenswijsheid heeft en kennis in d’r kop.”

We praten door over modefotografie, over de geneugten van het toeval, met een model dat een teen breekt of regenbuien op de set. Sassen houdt daarvan, het dwingt haar tot creativiteit. Maar nu wil ze ophouden over mode: „Mijn autonome werk is meer een spiegel van mijn ziel dan mijn modefoto’s.”

Ik kijk haar atelier rond en zie op een plank boeken die met de ruggen naar achteren zijn gekeerd. Er staat een siliconen borst tussen. Wat is dat nou? Sassen vertelt dat een tijdschrift haar had gevraagd om een foto van haar boekenkast. Ze zei geen nee, maar een foto die onthulde welke boeken ze heeft, was haar te persoonlijk. En dus keerde ze de boeken om, zette er die borst tussen en maakte de gevraagde foto.

In twee van uw fotoboeken is uw muze een model: Roxane (2012) en Roxane 2 (2017).

„Nee, ze is geen model, ze is stylist: Roxane Danset. Ze heeft me geïntrigeerd vanaf de eerste keer dat ik haar ontmoette. Ze werd een vriendin, maar nog altijd kan ik haar niet peilen. Ze oogt als een filmster uit de jaren twintig en ze verenigt allerlei vrouwen in zich. Ze is eind 30 nu. Ik zei dat ik haar wilde fotograferen en zij was overal voor in. Roxane 1 werd heel Frans, heel erg Parijs. Roxane heeft een voorliefde voor theatrale kledingstukken, maar vaak leidt kleding af, of het stuurt in een specifieke richting. Ik had het gevoel dat er meer in onze samenwerking zat en vroeg of ik haar naakt mocht fotograferen. Ze zei gedecideerd: ‘Daar moet ik over nadenken’. Jaren later, ze had inmiddels nog een zoon gekregen en woonde in New York, stuurde ze me de e-mail waar ik allang niet meer op had gerekend: ‘Ik heb erover nagedacht, laten we het doen’. Ze gaf zich helemaal over.”

Naakt is in dit boek meer dan geen kleren aan.

„Ja. Ook omdat we een serie beoogden die vrouwelijke kracht moest uitstralen. Ik met mijn foto’s en zij door middel van wie zij is.”

Roxane toont haar lichaam. Wat zien we van u?

„We hebben de foto’s samen bedacht, in en om een huis dat we hadden gehuurd in de Franse Provence. Drie dagen lang stuurden we onze mannen en kinderen overdag op excursie en gingen samen aan het werk. We hadden allebei een koffer vol met spullen meegenomen. Verf en touw, badmintonrackets, kleding, noem maar op. Ik had al vaak gewerkt met verf op lichamen. Het was een bezeten experiment.”

Er is een beeld van Roxanes blote achterkant in een roze schort, een klassiek soft-erotische pose.

„Dat vind ik niet de sterkste foto, hij is mij te naughty. Maar ik ben pragmatisch: het is leuk voor haar dat deze in het boek zit.”

U laat veel van haar zien, maar u zit niet tussen haar benen, mag ik het zo zeggen?

„Sommige poses dreigden pornografisch te worden, die fotografeerde ik niet. Ik heb wel foto’s van haar schaamstreek, met verf, zonder verf, of met een schaduw van een rood vlak en mijn hand erover. Het echt groteske lukt niet, het zit niet in mijn aard.”

Gaat dit boek over mooi?

„Nee, over levensvreugde. De foto’s zijn sensueel, soms bijna agressief. Dat wordt weleens voor onvrouwelijk versleten, wat onzin is. Het komt voort uit Roxanes drang om zich te uiten. Schoonheid en niet-schoonheid vloeien samen. Haar lichaam is prachtig maar ze heeft striae, ze is eigenlijk te dun. Je ziet dat haar lijf een geschiedenis meedraagt.”

U fotografeerde ook afdrukken van blauwgeverfde borsten.

„Dat zijn de mijne. Toen Roxane weg was, heb ik bij de Carrefour een pak papier gekocht en verf. Ik beschilderde mijn borsten en maakte afdrukken die ik in de tuin van het huis heb gefotografeerd. Als tegenwicht tegen de turbulentie van de beelden met haar en als rustpunt in het boek. Maar ook omdat ik me letterlijk tot Roxane wilde verhouden. Net als met mijn schaduw versterk ik er mijn aanwezigheid mee. Je weet nooit zeker waar zij ophoudt en ik begin.”

Untitled from Roxane II. 027b 2017.

D.N.A. 2007
Alle foto’s Viviane Sassen / Stevenson Gallery, Kaapstad

Naast foto’s waarmee ze vrouwelijkheid uitdraagt, is Viviane Sassen beroemd om haar surrealistische, donkere beelden uit Afrika. Zwarte mensen, gefotografeerd door een witte vrouw. De foto’s zijn geworteld in haar verleden. Vanaf haar tweede woonde ze met haar ouders in Kenia waar haar vader arts was. Toen ze bijna zes was, verhuisde het gezin terug naar Nederland. „Ik herinner me hoe raar ik het vond dat het kindeke Jezus ineens wit was. En Maria en Jozef ook. Ze leken niet echt. Voor mij was een mens in principe donker. In Kenia tekende ik al jong heel fanatiek: poppetjes, met zwart krijt. Jip en Janneke waren geïllustreerd met de silhouetjes van Fiep Westendorp: zwarte kinderen. Mijn vriendjes waren donker, ik was meestal het enige witte kindje in de klas.”

En nu reist u over de wereld en maakt u foto’s van zwarte mensen.

„Meestal wordt een donkere huid gefotografeerd in zacht licht. Ik doe vaak het tegenovergestelde, ik maak foto’s op het middaguur, pal in de zon. Ik kijk hoever ik kan gaan, ook met foto’s die zo donker zijn dat je bijna niet meer ziet wie erop staat. Je kunt de gezichten niet goed onderscheiden en dat leidt ertoe dat ik ter verantwoording geroepen word. Ik begrijp dat wel. Aanvankelijk legde ik het uit door te zeggen dat mijn werk is ingegeven door particuliere jeugdherinneringen en dat het niet politiek is.”

De politiek dringt zich nu eenmaal op doordat u als wit mens donkere mensen fotografeert die soms bijna onzichtbaar zijn.

„Precies. Het is problematisch. Op Instagram krijg ik verwensingen die buiten iedere proportie zijn: je vermoordt zwarte baby’s, schreef iemand, je verkracht zwarte mensen. Het is moeilijk om zulke kritiek te incasseren. Natuurlijk trek ik me dat aan. En ik denk er veel over na. Voor mij was het een openbaring om te erkennen dat discriminatie in iedereen latent aanwezig is, ook in mij. En me daarvan bewust te zijn. Ik ben nu voorzichtiger, minder naïef.

„Ik voel me vaak een beeldhouwer. Ik heb een liefde voor sculptuur en voor kleur en compositie. Daarom maak ik bijvoorbeeld die beelden van mensen die één wezen worden, zoals die foto van twee meisjes verstrengeld met een bananenblad. Het maakt niet uit of ik kijk naar een plant of naar een lichaam, blank, zwart, of blauw. Ik vang een vorm. Maar wanneer ik op die manier donkere lichamen of gezichten fotografeer, heb ik de schijn tegen en lijkt het of ik de mensen reduceer tot object. Ik kan alleen maar zeggen dat al mijn foto’s zo zijn. Dat een abstracte foto waar je alleen een rug ziet, toch een gedachte kan wekken of een emotie kan uitdrukken. Tegelijk moet ik er rekening mee houden dat de wereld daar geen boodschap aan heeft.”

Is een foto niet van wie ernaar kijkt?

„Nee, waarom?”

Omdat de kijker interpreteert, en zo bezit van de foto neemt.

„Dat is waar. Daarom zijn foto’s spiegels. Als jij een seksistische man bent, zie jij iets heel anders dan ik heb bedoeld. Wie er gelijk heeft, valt niet te achterhalen. Dat is een raadsel en dat bevalt me.”

In uw werk valt veel slagschaduw. Uw bekendste fotoboek heet Umbra: schaduw.

„Fotografie is schilderen met licht, zeggen ze, maar ik schilder liever met schaduw. Schaduwen hebben altijd een grote rol gespeeld in mijn werk. Het ging vanzelf, ze doken op. Ik wilde weten hoe dat kwam en stuitte op de archetypen van de psyche volgens Carl Gustav Jung. De schaduw is volgens hem de kant van jezelf die je niet wilt laten zien. Niet aan de buitenwereld en niet aan jezelf. Het is waar je bang voor bent of waar je je voor schaamt. Gaan mensen te moeizaam met hun schaduwkant om, dan ontsporen ze. Kun je met je schaduw overweg dan heb je meer kans op gelukkig zijn.”

HCG, 2017.
Foto Viviane Sassen

Heeft Umbra u gelukkig gemaakt?

„Ik denk het wel. Licht kan niet zonder schaduw, leven niet zonder dood. Verlangen kan niet zonder angst. Dit boek gaat over de angst voor de dood en het verlangen om niet alleen te zijn maar met iemand samen te smelten. Meer wil ik hier niet over vertellen. Het wordt me te letterlijk.”

Op de laatste pagina draagt u Umbra op aan uw vader die door zijn schaduw werd ingehaald – ‘whose shadow travelled faster than he did’.

„Ik ben de schaduw in mijzelf op gaan zoeken: die werd geworpen door de dood van mijn vader. Toen ik 22 was, maakte hij een einde aan zijn leven. Hij leed aan zware chronische hoofdpijn na een hersenoperatie. Hij was een bevlogen man, een levensgenieter. Maar hij werd beknot in alles wat hem levensvreugde bood.

„In Afrika lag de dood om de hoek, letterlijk op straat. In Nederland had mijn vader praktijk aan huis, de dood was onderwerp van gesprek. Op mijn negentiende ben ik tijdens een reis in India doodziek geworden. in twee dagen tijd verloor ik zeven kilo, kwam daardoor in een delirium en wist zeker dat ik daar het loodje zou leggen; in een visioen zag ik mezelf in een kist de berg afgedragen worden. De doodsangst die me had bevangen heb ik door Umbra recht in de ogen gekeken en grotendeels getemd.”

In een hoekje van Umbra, achter een niet-opengesneden pagina, drukte u vier pasfoto’s van uzelf af. U bewerkte uw ogen tot glazen stuiters, uw mond inktte u zwart.

„Die zijn uit het jaar nadat mijn vader was overleden. Ik moest zien te overleven. Wat dood zijn betekent kunnen wij tijdens ons leven niet beseffen, tenzij we er een abstractie voor vinden. Het Zwarte Vierkant van Malevitsj was altijd mijn favoriete schilderij. Daarop bracht hij het oneindige zwarte niets terug tot menselijke proporties en damde hij de doodsangst in door hem, húp, in een vierkantje te stoppen.”

Wat heeft Umbra u gebracht?

„Bevrijding. In de woestijn van Namibië fotografeerde ik met gekleurde perspex platen waar ik gekleurde schaduwen mee maakte. Die foto’s zijn een conclusie. Met dit boek kon ik rouwen over de dood van mijn vader zonder bang te zijn voor die van mij.”

En nu ligt er een nieuw boek: Of Mud and Lotus. Over moederschap.

„Niet alleen. Ook over vruchtbaarheid en het woekeren van leven en als tegenhanger van Umbra, dat zo zwaar was. Misschien is het boek ook ingegeven door de vergankelijkheid van mijn eigen vruchtbaarheid.

Ultramarine 2017.

Untitled from Roxane II. 035 2017
Foto’s Viviane Sassen

„Ik heb het onderwerp ruim genomen. Van een foto van een pelikaan, in elkaar gedoken als een foetus, tot een foto van het houten vruchtbaarheidsbeeldje dat mijn tante in Lagos aan het strand vond. Vrouwen die zwanger willen worden, gooien ze in de zee.”

Een boek over vruchtbaarheid wordt snel pathetisch. Dit niet. Hoe heeft u dat ondervangen?

„Niet. Ik dacht, ik ben nu, hopelijk, op de helft van mijn leven en ik wil maken waar ik zin in heb. Soms is een foto op het randje van kitsch. Kan me niet schelen. En dat ik ‘vrouwenkunst’ zou maken kan me ook niet boeien. Het impliceert dat het minder goed zou zijn dan ‘mannenkunst’. Een totaal verwerpelijk idee natuurlijk. Ik houd van foto’s zoals die van een tepel waar een druppel melk uitkomt, je ziet nog net de pink van een kindje. Ik heb banale beelden gecomponeerd en die compleet vervreemdend gefotografeerd, zodat je even niet weet wat je ziet. Op Instagram worden beelden met blote borsten vaak automatisch gecensureerd. De mijne niet, want die computer herkent ze niet als borsten.”

Ik zie eieren, paddestoelen. Ik heb het gevoel dat het over heel wat meer gaat dan vruchtbaarheid. Maar ik weet niet wat.

„En dat is de bedoeling. Er zijn beelden bij die ik zelf ook niet begrijp, dat moet, anders raak ik er te snel op uitgekeken.”

Maakt u weleens een zelfportret?

„Ik heb toevallig net met mijn iPhone fotootjes van mijzelf gemaakt, want de redactie van NRC wilde graag een zelfportret. Ik maak nooit selfies maar ik dacht deze is wel aardig.”

Viviane Sassen houdt haar telefoon omhoog. In plaats van de uitgesproken kunstenaar die tegenover me zit, zie ik een keurige blondine.

Leuke foto, maar u lijkt er helemaal niet op.

„Nee? Wat ziet u dan?”

Een heel andere vrouw.

„Echt?”

Van 22 juni t/m 7 oktober is het werk van Viviane Sassen te zien in het Hepworth Wakefield Museum in Wakefield, Engeland.






Views & Reviews The People's View - about the Robert F Kennedy funeral train Rein Jelle Terpstra Snapshot Photography

$
0
0

The People's View - about the Robert F Kennedy funeral train (book and exhibition)

cover of the book RFK Funeral Train

2018 marks half a century since Robert F. Kennedy's funeral train made its way from New York City to Washington, D.C.
I have worked on an film installation and book of vernacular photographs and 8mm home movies of the funeral train that were taken on June 8, 1968.

Photographer Paul Fusco traveled on the funeral train, and photographed the entire journey from onboard on commission for Look magazine. The main subject of these images is the people who stood along the tracks, paying their last respects and expressing bewilderment and sorrow.

I carried Fusco's book of these beautiful photos with me each time I traveled along that railway. The book is my most important source of inspiration and main reference point. For many of the people I encountered along the train's route, it meant a first look at the crowd - as photographed from aboard the train - of which they were part nearly 50 years ago.

In my project, I aim to reverse the perspective that Fusco offered in his photos, by showing the photographs of RFK's last journey as taken by these spectators. The people along the track photographed the train for themselves in an attempt to hold on to a moment in history. 1968 was marked by the mounting tide of the Civil Rights Movement, the assassination of Dr. Martin Luther King Jr., and the escalating Vietnam War. The rest of the world watched the USA with disbelief, just as it does in current times.

Today, the visual fragments of this historic train journey still lie hidden in people's homes in boxes and family albums.
On my research trips, I visited almost all of the places through which the funeral train passed in an effort to track down people who took photographs of the train. So far, I have collected a variety of intriguing images, numbering about 200, including blurred snapshots, black-and-white photographs, beautiful Kodachrome slides, and a few 8mm home movies, as well as many personal stories.

The project has taken the form of a book and a multi-screen video installation.
I have linked the images and films I retrieved once more, just like the people who stood side by side along the railroad. With this archive of personal images, I hope to add a new chapter to a collective memory that is slowly passing on.

The book also contains 10 never before published Funeral Train photographs of Paul Fusco. The book will be published soon by Fw: Books (NL) in collaboration with the Magnum Foundation.
The American essayist, art critic, and poet David Levi Strauss has also contributed an essay for the book.

If you are interested a pre-sale, please, contact me: mail@reinjelleterpstra.nl or Fw:Books

This project is on show now at the Museum of Modern Art, San Francisco, will be exhibited in Les Rencontres D'Arles (France 2018), the International Center of Photography (New York City 2018) and the Nederlands Fotomuseum, Rotterdam (2019).

Snapshots van Robert Kennedy’s dodentrein
Rein Jelle Terpstra


Fotograaf Rein Jelle Terpstra zocht in de VS stad en land af naar amateurfoto’s van Robert Kennedy’s begrafenistrein. De tweehonderd beelden die hij verzamelde, zijn nu gebundeld in een indrukwekkend fotoboek.

Sandra Smallenburg
2 mei 2018


KUNST IN REVOLUTIEJAAR 1968
Wereldwijd was 1968 een onrustig jaar vol oproer en protest. Maar ook in de kunsten was 1968 een revolutionair jaar, waarin legendarische albums verschenen en nieuwe stromingen het licht zagen. Bekijk ook de tijdlijn vol meesterwerken. En lees:
Voortaan kon echt alles kunst zijn en de andere stukken over Mei ’68.

De een herinnert zich vooral de zware warmte die in de lucht hing. De ander weet nog hoe lang het wachten duurde, op de trein die almaar vertraagd was maar uiteindelijk toch kwam. Honderdduizenden mensen hadden zich op zaterdag 8 juni 1968, drie dagen na de moordaanslag in Los Angeles, verzameld langs de spoorrails om de laatste eer te bewijzen aan Robert F. Kennedy, wiens stoffelijk overschot per trein vervoerd werd van New York City naar Washington D.C. om naast dat van zijn broer John begraven te worden. Velen van hen weten nog precies hoe ze zich voelden toen de ‘funeral train’ voorbij reed.

Deborah Kendrick was vijftien jaar en liet die dag gaatjes in haar oren prikken. „Samen met de juwelier liepen we via hun achteruitgang naar het spoor om de trein voorbij te zien rijden. Ik herinner me alleen dat alles zo stil was en dat iedereen daar zo plechtig was.”

Milford Sprecher, Elkton, Maryland

Deanna Anderson sprong met blote voeten bij haar vader in de auto om de trein te kunnen zien. „We liepen over een stekelig, niet onderhouden veld met lang gras voordat we bij de rails waren, en ik sneed mijn voeten. Het was het waard.”

En Albert Collier zal nooit vergeten hoe zijn moeder achter de trein aanrende en zwaaide naar Ted Kennedy, de jongste broer van de vermoorde presidentskandidaat, die op het achterbalkon van de laatste wagon stond. „Ze struikelde en viel, maar terwijl het bloed langs haar benen en de tranen over haar wangen stroomden, bleef ze maar zwaaien naar Ted.”

Vaders salueerden, moeders hielden hun hand tegen hun hart. Kinderen legden muntjes op de rails als aandenken aan deze historische dag. En er werden foto’s en filmpjes gemaakt. Niet zoveel als er nu, in het digitale tijdperk, zouden worden geschoten. Maar toch, ze zijn er nog: de kiekjes die amateurfotografen schoten met hun Kodak-toestellen en de schokkerige filmpjes die ze maakten met hun 8mm-camera’s. Ze lagen in oude familiealbums op zolder, of in dozen die waren weggestopt in opslagruimtes – een versnipperd tijdsbeeld dat verspreid was over talloze Amerikaanse huizen in talloze Amerikaanse dorpjes.

Dat veel van deze beelden nu bijeen zijn gebracht in een indrukwekkend fotoboek en een tentoonstelling in het San Francisco Museum of Modern Art, is te danken aan de Nederlandse kunstenaar Rein Jelle Terpstra (1960). De afgelopen vier jaar heeft hij stad en land afgezocht naar amateurbeelden van Kennedy’s begrafenistrein. Hij was het die bovenstaande getuigenissen optekende, na huis aan huis te hebben aangeklopt in dorpjes als Elkton, Maryland of Newport, Delaware. En hij monteerde de amateurbeelden tot een film waarvan de korte versie vrijdag gepresenteerd wordt in filmmuseum Eye.

Magnum-fotograaf
In zijn Amsterdamse atelier toont Terpstra het inmiddels stukgelezen boek waarmee het allemaal begon: RFK van de Amerikaanse Magnum-fotograaf Paul Fusco, dat in 2008 verscheen. Fusco was in 1968 in opdracht van het tijdschrift Look meegereisd op de trein en had gedurende de acht uur die de reis duurde zo’n duizend foto’s geschoten. Met zijn twee Leica’s en zijn Nikon focuste Fusco op de omstanders: blank en zwart, arm en rijk, jong en oud – allemaal bevroren in een dromerige pose, omhoogkijkend naar de trein, met op de achtergrond het voorbij vliedende, meestal onscherpe Amerikaanse landschap. In heel Amerika mocht de revolutie zijn uitgebroken, op de foto’s van Fusco heerst vaak een serene rust.
Phil Marl, Middlesex, Maryland

Terpstra zag Fusco’s fotoserie in 2010 in het Uitvaart Museum in Amsterdam en kreeg het boek op zijn verjaardag cadeau. „Heel toepasselijk, op de 4th of July.” Het viel hem op dat veel van de mensen op Fusco’s foto’s zelf ook camera’s in hun hand hielden. Er moest teruggeschoten zijn. Zo kwam Terpstra op het idee om op zoek te gaan naar dat ‘omgekeerde perspectief’. De blik van Fusco was er één geweest, er moest ook een tegenblik te vinden zijn.

Wat hem fascineerde, zegt Terpstra, is dat toen Robert Kennedy werd vermoord, er blijkbaar iemand op het idee was gekomen om een funeral train te laten rijden. „Ik denk dat er een iconisch beeld gecreëerd moest worden om in de hoofden van de mensen te prenten. Maar het tegenovergestelde gebeurde: buiten de toeschouwers die die dag langs het spoor stonden, weten weinig mensen hoe die trein eruitzag. Toen ik bij aanvang van dit project ging googelen op ‘funeral train’, kwam er geen enkel plaatje naar boven, alleen die foto’s van Fusco. Wij kennen die trein dus alleen maar via de gezichtsuitdrukkingen van de mensen die ernaar gekeken hebben. Dat is de tegenblik.”

Toch twijfelde Terpstra er geen moment aan dat die beelden van de begrafenistrein er moesten zijn. „Robert Kennedy was een populaire politicus, een man van het volk. Mensen waren idolaat van hem, hij vertegenwoordigde heel veel: hoop, verwachtingen. Bovendien werd fotografie in de jaren zestig steeds populairder. Een camera was in 1968 gemeengoed aan het worden.”

Barbara Trimblett, Iselin, New Jersey

Maar toen Terpstra eind 2014 zijn handen vrij had om naar die beelden op zoek te gaan, bleek de opbrengst karig. „Ik dacht dat er vast instituten zouden zijn die die amateurbeelden verzameld hadden. Dus heb ik naar archieven, bibliotheken en historische verenigingen gemaild om te vragen of ze iets hadden liggen. Maar ze hadden niks en wisten ook niet zo goed waar ik het over had. Het was echt een onontgonnen gebied. Toen besefte ik dat ik zelf het veldwerk moest gaan doen.”

Terpstra deed oproepen via sociale media, zette advertenties in lokale kranten en schreef plaatselijke genootschappen aan. „Zo heb ik de eerste contacten kunnen leggen. Vervolgens ben ik zelf naar Amerika gegaan, heb een auto gehuurd en ben naar de dorpjes en stadjes langs de treinroute gereden. Ik heb op stationnetjes rondgehangen, mensen aangesproken, op deuren geklopt.” Begin 2015 druppelden de eerste foto’s binnen. „Maar de hoeveelheid werk die eraan voorafging, was ongekend. Van de tweehonderd pogingen was er gemiddeld maar eentje raak.”

Phil Marl, Middlesex, Maryland

De doorbraak kwam in het stadje Elkton, dat om die reden in het boek opvallend goed vertegenwoordigd is. Daar zag Terpstra per toeval een aankondiging van de bowlingbaan: ‘maandagochtend senior bowling’. „Het was zondag, dus heb ik een motelkamer geboekt en ben de volgende ochtend gaan kijken. Een oude dame gaf mij de tip om met de plaatselijke historicus te gaan praten. Die was er binnen een half uur met een journalist van de Cecil Whig, een van de oudste kranten van het land. Op de parkeerplaats voor de bowlingbaan ben ik geïnterviewd. Vanuit de kofferbak kon ik al wat foto’s laten zien die ik verzameld had. Ik sta op de foto met een filmspoel die ik twee dagen eerder had gevonden bij een hoarder, in een volkomen onbewoonbaar huis. Op dat interview reageerden ook weer mensen. Zo begon het project langzaam vorm te krijgen.”

Uit de serie RFK Funeral Train.
Foto Paul Fusco

Tijdlijn van een treinreis
In totaal heeft hij nu zo’n tweehonderd foto’s van de trein ontvangen, en zes filmpjes. In het boek zijn die beelden en filmstills in chronologische volgorde afgedrukt, met een indicatie van het tijdstip en de plek waarop ze gemaakt zijn. „Ik heb dit boek opgevat als een tijdlijn van de treinreis”, zegt Terpstra. „Via archieven en oude kranten heb ik kunnen reconstrueren wanneer de vier uur vertraagde trein langs welke stadjes kwam. Hij is om 1:05 vertrokken vanuit Penn Station in New York en via de tunnel onder de Hudson naar Newark gereden. Vanaf daar stonden er mensen langs de spoorlijn en vanaf dat moment is Fusco waarschijnlijk ook begonnen met fotograferen.”

Annie Ingram, Elkton, Maryland

Op sommige foto’s is een glimp van de doodskist te ontwaren, bedekt onder een Amerikaanse vlag. Ernaast zit Robert Kennedy’s gesluierde weduwe Ethel, zwanger van hun elfde kind. Op het achterbalkon, gedecoreerd met rouwkransen, zijn silhouetten van mensen te zien. Beveiligers waarschijnlijk, en leden van de familie. Fotograaf Paul Fusco heeft Terpstra nog op geen van de foto’s kunnen ontdekken. Hij moet vooral aan de westkant van de trein hebben gestaan, denkt Terpstra. „Afgaande op de beelden die ik heb binnengekregen, zijn de meeste toeschouwers aan de noordwestkant gaan staan, met de zon in de rug. Ik denk dat die amateurfotografen toch de beste positie hebben gekozen. Fusco heeft, denk ik, daarom veel tegen de zon in gefotografeerd.”

Heeft hij een gemene deler in de foto’s kunnen ontdekken? „Het zijn zeer uiteenlopende beelden”, zegt Terpstra. „Het is een soort typologie van hoe een trein gefotografeerd kan worden.” Wat hem wel opviel, is dat er twee manieren zijn waarop de gebeurtenis is vastgelegd. „De ene gaat over iets winnen en de ander over iets verliezen. Waar gewonnen wordt, is bij de betere amateurfotografen. Dat zijn de trainspotters die met hun goede apparatuur langs de kant staan, met een statief, precies bij de juiste bocht. Zij komen thuis met een trofee. Maar op andere beelden denk ik verlies te zien. Dan is er nog net geprobeerd om iets vast te houden, een glimp van de trein, maar ook van een tijdperk, een gevoel van hoop dat toch lijkt te ontsnappen.”

Eigenlijk, zegt Terpstra, heeft alles wat hij tot nu toe heeft gedaan, geleid naar dit treinproject. De fotoseries die hij eerder maakte over herinnering, waarneming en geheugen (zoals Nabeelden en Retracing), zijn immense verzameling amateurfoto’s – hij ziet ze nu als de bouwstenen voor dit kunstwerk. Het kostte hem vier jaar om alle puzzelstukjes in elkaar te passen en zo die treurige, zonnige junidag in 1968 te kunnen reconstrueren. Maar het is hem gelukt. „Ik hoop dat al die individuele herinneringen nu samen weer een collectieve herinnering gaan vormen.”

Rein Jelle Terpstra presenteert op 4 mei zijn boek en film in Eye, tijdens het programma ‘1968: You Say You Want a Revolution’. Inl: eyefilm.nl. Zijn fotoserie is t/m 10 juni te zien op de expositie The Train: RFK’s Last Journey in het San Francisco Museum of Modern Art. Inl: sfmoma.org. Terpstra’s project zal ook te zien zijn tijdens Les Rencontres D’Arles (2 juli t/m 23 sept), in het International Centre of Photography in New York (22 mei t/m 10 sept) en in het Nederlands Fotomuseum in Rotterdam (februari 2019).











The History of the Lemon Geranium Artists Book Hans de Vries Photography

$
0
0

De geschiedenis van de citroengeranium = The history of the lemon geranium door Hans de Vries
Groningen : Locations

Hans de Vries concentrated on the study and registration of processes and appearances that occur in and are created by nature. De Vries was a close observer, an onlooker, an eyewitness, whose aim was to discern and document the relationship between man and his natural environment. His practice has been referred to as “micro-emotive art”, a term coined by the Italian artist Piero Gilardi. Micro-emotive art was art that arose from the interest in minimal sensations and experiences (micro-emotions) –the results of slow processes otherwise not readily perceived.

De Vries’s practice was fully integrated in his daily life. He lived in the countryside and registered every detail of his domestic existence. Developments in nature were studied and phenomena one might consider superfluous, were highlighted. This accumulation of facts and observations has been captured in his publications – the artist books of Hans de Vries.

His first book, Het Tuinboek, [The Garden Book] was published in 1971 as part of the Atlas voor een nieuwe metropool [The Atlas For a New Metropole], edited by Jan Donia and published by the Rotterdam Fund For the Arts. Een jaar rond: huiselijke activiteiten en het weer [A Full Year: Domestic Activity and the Weather], Hilversum, Becht, 1971, was published with the help of collectors Agnes en Frits Becht. An example of a self-published book is Kruisingen [Intersections] published in 1973 in Finsterwolde. These publications were only distributed in galleries (like Seriaal) in Amsterdam.


The illustrated De geschiedenis van de citroengeranium [The History of a Citrus Geranium] was published in 1973 by Art Animation in Groningen. This book was the result of a close study of a Citrus Geranium De Vries and his wife, Emmy, initiated in September of 1970. The artist book Stijgbeelden van vruchten [Growth Images of Fruits] is a folder with an original photograph published alongside the exhibition of the same title in the print gallery of the Gemeentemuseum Den Haag in 1975.

Het Dooie beestenboek [The Dead Animal Book] published by De Harmonie Amsterdam a year before Stijgbeelden van vruchten, is the first book that was available in Dutch bookstores. It is a registry of all the dead animals he and his wife came across in 1971 on their way to Winschoten from their home town, Beerta in the north of the Netherlands. This publication’s design reflects De Vries’s manner of working: showing things as they are, plainly, and with little to no formal concern. Het Dooie beestenboek straightforwardly displays each dead animal accompanied by a handwritten text and a sketch of the situation in which it was found.

Hans de Vries ‘Works 1968–1975’ is De Vries’s first exhibition since he stopped producing art at end of the 1970s. It is a retrospective of all the publications and book-related works including parallel articles and essays about his practice.

Pelargonium graveolens is een soort Pelargonium. De plant staat ook bekend als citroenplant of citroengeranium. Het is een tot 1,3 m hoge struik met diep ingesneden, handvormig gelobde, grasgroene bladeren. Alle delen van de plant zijn viltig behaard. De bladeren ruiken naar rozen en citroen. De witte of roze bloemen groeien met vijf tot tien stuks aan elke bloemstengel. De bloemen hebben een op een veertje lijkende wijnrode tekening op de twee bovenste bloemblaadjes.

De soort komt van nature voor in Mozambique, Zimbabwe en in Transvaal en de Kaapprovincie in Zuid-Afrika. Hij groeit daar op vochtige plaatsen in de halfschaduw. De species heeft zeer fijn ingesneden blad. In België en Nederland is het de bekendste soort welriekende Pelargonium die als zodanig wordt verkocht. Hij kan als kamerplant worden gehouden en vanaf mei ook buiten worden gezet. De als "graveolens" aangeboden planten zijn echter meestal derivaten met een grovere bladvorm die voor een groot deel afstamt van de species.

De plant en een aantal van zijn cultivars die er sterk op gelijken als de P. x citrosmum, zijn de belangrijkste leverancier van “pelargonium-olie”, in de parfumindustrie een substituut voor de zeer dure rozenolie.





























Views & Reviews The Vanishing Dutch Local Chinese Indonesian Restaurant Chin. Ind. Spec. Rest. Een verdwijnend Nederlands fenomeen Mark van Wonderen Photography

$
0
0

Chinese Indonesian cuisine in the Netherlands
Our columnists reveal the colourful past of today's popular Chinees-Indisch (Chinese Indonesian) restaurants in the Netherlands.

The Chinese culinary presence in the Netherlands is more than half a century old. Dating back to the 1930s, the first restaurants were opened by Chinese sailors stranded in Holland as a result of an economic world crisis.

Most of these early restaurants were located in the harbour districts of Rotterdam and Amsterdam and drew clientele from some the shadier segments of society. Apparently, back then it was mostly underworld types who enjoyed good Chinese.

It wasn't until the 1950s that the mainstream began to get acquainted with this exotic fare. The chief reason for this was the influx of about 300,000 refugees from the lost Netherlands Indies colony. Among these new immigrants were numerous Chinese who opened their own restaurants, and repatriated colonists who were already fans of the food.

From this, the "Chinees-Indisch" restaurant was born.

The Chinese Indonesian restaurants gave many Dutch their first taste of exotic food. This was a golden age for Chinese restaurants: as middle-class consumers had more money to spend, they would look for a tasty and cheap place to eat out.

By present-day standards, the typical 1950s menu was quite simple. It included bami goreng (noodles with a fried egg, a slice of ham and a pickle), nasi goreng (fried rice with a fried egg, a slice of ham and a pickle), tjap tjoy (chop suey, invented in 19th-century San Francisco), koe loe yoek (sweet and sour pork with pineapple) and saté with bland peanut sauce. You would wash down this fare with a beer or two.

In hindsight you might say that the 1950s Chinese restaurant did two things. On the one hand, together with the dreary 1950s snack bar, it helped prepare the Dutch middle-class palate for the culinary horrors of McDonald's; on the other, it led to a road of culinary enlightenment.

In the 1970s and 80s Chinese restaurants suffered a minor crisis. By then, the Dutch were exposed to cheaper, tempting alternatives. They loved to eat shoarma (in Egyptian-run joints), they went to Greek bistros (quite popular at the time), they ate Argentine-type steaks and they discovered pizza.

In an effort to boost their popularity, Chinese restaurants all over the country began to upgrade their menus, put in luxury carpeting and replace their cheap paper tablecloths and napkins with proper linen.

The restyled Chinese eateries overcame the crisis and opened the door to the Chinese restaurants we know today.

Where to find it
Chinatown is one of the most homogeneous ethnic neighbourhoods in Amsterdam. Situated around the Nieuwmarkt you can find a variety of Chinese restaurants, takeaways and supermarkets.

The best way to find out where to eat is by asking the Chinese inhabitants of Amsterdam. If you don't know any, we'll suggest two delicious options.

Hidden under N.A.P. (Nieuw Amsterdams Peil - a standard the Dutch invented to know if you live under or above the inundation line) you can find restaurant Moy Kong. It's at Zeedijk 87 (020 624 1906).

One of the biggest Chinese restaurants in town is Oriental City, at Oudezijds Voorburgwal 177 (020 626 8352).
Since it's located on one of Amsterdam's busiest tourist trails, you might be a tad suspicious about its authenticity. However, this enormous, three-storey eatery is one of the better Chinese restaurants, patronised by the local Chinese on Sunday afternoons. Oriental City is famous for its Dim Sum (little appetisers), but only at lunchtime can you really get the largest selection of starters.

Chinese food may no longer be deemed exotic, but that hasn't stopped hungry crowds from frequenting Chinatown's restaurants. With savoury restaurants like Moy Kong or Oriental City to choose from, it's no wonder.

Pascal van Duijnhoven owns import company Vini Nobili, which selects quality wines from Italy. He is also associated with 5 Sensi, an Italian cultural and culinary centre and a meeting place of the Slow Food association.

Hans Vogel teaches Latin American and world history at a Dutch University. He has published widely on Latin American and military history and is also associated with study buddy, "your site on history".

See also

 


Elke stad heeft een Chin. Ind. Spec. Rest., maar hoe lang nog?
Restaurants Fotograaf Mark van Wonderen fotografeerde alle Chinese restaurants in Nederland die hij kon vinden. Een liefdesverklaring aan lelijkheid en treurnis in meer dan duizend foto’s.

Martine Kamsma
17 mei 2018

China City in Deventer.
Foto Mark van Wonderen

Toen de naam en het interieur van de dorpschinees uit Bergen werden vervangen, werd ook een deel van zijn jeugd bij het grofvuil gezet, schrijft Mark van Wonderen zonder schroom voor overdrijving in zijn boek Chin. Ind. Spec. Rest. Een verdwijnend Nederlands Fenomeen. Zijn herinnering aan De Gouden Prins is een collectieve herinnering. Alleen met speciale gelegenheden ging je in de jaren tachtig uit eten, vaak naar de Chinees. Het aquarium, de warmhoudplaatjes, de zwaaiende katten. Babi pangang, tjap tjoy, bananensplit. En na het eten een sigaret. Dat laatste was al voorbij, en langzaam verdwijnen ook steeds meer Chinees-Indische restaurants, op de gevel standaard Chin. Ind. Spec. Rest. genoemd. Ze zijn omgekat tot wok- of sushirestaurant of ermee gestopt, bij gebrek aan opvolging. Sommige zijn al jaren dicht – hoewel je dat van buiten niet altijd met zekerheid kunt zeggen, omdat ook Chin. Ind. Spec. Rest.’s die nog open zijn er soms uitzien alsof ze al jaren gesloten zijn.

Long Sing in Leeuwarden. 

Li’s Garden in Gouda. 

Hup-Yuen in Groesbeek.
Foto’s Mark van Wonderen

Mark van Wonderen heeft in vijftien maanden alle Chinees-Indische restaurants van Nederland gefotografeerd die hij op Google Maps kon vinden: 1.090. Dat aantal kun je arbitrair noemen. Maar Van Wonderen hanteert zijn eigen criteria. Een wokrestaurant mocht erbij als er nog Chin. Ind. Spec. op de gevel stond. En als het niet in de naam zat maar wel in de inrichting en het eten: ook goed. Wat dat betreft lijkt het boek een beetje op de menukaart van dit type restaurant: ze wekken in elk geval de schijn van volledigheid.

De Chinese Muur
De omvang is dan ook meteen de kracht van dit project. De foto’s zijn van dezelfde kwaliteit als het eten in deze restaurants. Er staan scooters in beeld, gemeentekunst, een marktkraam, trapkarren en zelfs een muur, uitgerekend vóór De Chinese Muur (in Boskoop, want er zijn er nog 38). Maar dat is goed! Zoals het op een vreemde manier geruststellend is dat foe yong hai altijd te zoet is en Chinese loempia’s te vet.

Kan’s Garden in Hazerswoude-Rijndijk.

Hong Kong in Bolsward.
Foto’s Mark van Wonderen

Aan de anonieme restaurantrecensies in het boek is te zien hoe vergevingsgezind Nederlanders zijn zolang ze veel voor weinig krijgen. Er zit weleens een haar in de bami, de afhaalruimte is ongezellig en één klant krijgt altijd buikkramp na het eten, maar over de prijs en de portiegrootte hoor je niemand klagen.

Fietsenrek met bierlogo
Je denkt dat je het na driehonderd foto’s wel gezien hebt – uniformiteit kenmerkt immers het Chin. Ind. Spec. Rest. Maar telkens zijn er nieuwe details, die Van Wonderen ook heeft gebruikt om orde aan te brengen. Restaurants met een kauwgomballenautomaat aan de gevel. De belettering (waarom toch al die Chinese tekens die niemand begrijpt?). De fietsenrekjes met bierlogo. Restaurants onder flatgebouwen of met een achteringang. Van Wonderen fotografeerde ze soms met gevaar voor eigen leven. In Sittard werd hij vanaf de overkant bekogeld met een blikje Schultenbräu. In Ter Aar werd hij door de eigenares van Golden Dragon al filmend de straat uit gescholden.

Hong Kong in Bolsward. 

Jade City in Biddinghuizen. 

Nanking in ’s-Hertogenbosch
Foto’s Mark van Wonderen

Of Chin. Ind. Spec. Rest.-eigenaren het leuk vinden om hun zaak in dit boek terug te vinden, is de vraag. Het is een liefdesverklaring, maar wel eentje aan lelijkheid en treurnis. Een catalogus met vaak smoezelige uitspanningen, gevestigd in staaltjes mislukte architectuur in troosteloze straten. Dit is ook een boek over mislukte planologie en falende welstandscommissies.

Aan het einde schrijft Van Wonderen dat sommige restaurants op zijn lijst hem al ontvielen voordat hij ze had kunnen bezoeken. Hij moedigt iedereen dan ook aan snel naar de dichtstbijzijnde Chinees te gaan. Voordat het te laat is en we alleen de foto’s nog hebben.

Chin. Ind. Spec. Rest. Een verdwijnend Nederlands fenomeen, Mark van Wonderen, uitgeverij Zoetzuur, 137 blz.,



Mark van Wonderen fotografeerde élk 'Chin. Ind. Spec. Rest.' in Nederland: 'Ik ben vooral fan van Helmond'
HELMOND - Mark van Wonderen (42) brengt volgende maand een uniek fotoboek uit. Hij fotografeerde alle Chinees Indische restaurants in Nederland. ,,Dat waren er dus 1090 in totaal."

Bart Hoffman 28-04-18, 09:00 Laatste update: 09:28

Nu het fotoboek van journalist Mark van Wonderen eraan zit te komen, wordt hij met regelmaat geïnterviewd. Bijna al die vraaggesprekken beginnen met dezelfde vraag: Waarom? Wáárom ging je alle 1.090 Chinees Indische restaurants in Nederland fotograferen? Van Wonderen: ,,Ik ben een liefhebber van treurigheid. Ik deelde allerlei plaatjes op Twitter. En de mensen vonden vooral de foto's van Chinese restaurants fantastisch. Hier zit meer in, dacht ik."

Restaurant Lotus Garden in Waalre © Mark van Wonderen

Restaurant Fong Shou in Aarle-Rixtel © Mark van Wonderen

Van Wonderen was ruim een jaar bezig met het fotoproject. De radiojournalist van RTV Noord-Holland besloot tijdelijk minder te gaan werken, om zich op alle Chinees-Indische restaurants in Nederland te kunnen storten. ,,Ja, dan reed ik gewoon naar Oost-Groningen of naar Heerlen toe. Als het echt te gek werd, dan overnachtte ik ergens. Ik deed er dan zo'n vijftien op een dag", vertelt hij. ,,Ik ben blij dat ik er nu vanaf ben. Ik heb weleens gedacht: waar ben ik aan begonnen?"

Schultenbräu
Uiteraard deed Van Wonderen ook de regio Zuid-Oost Brabant aan. De Amsterdammer is vooral een groot fan van Helmond. ,,Ik heb er vrienden wonen en vind het een hele bijzondere stad. Niet per se heel mooi, maar wel met een heel eigen karakter. Daar hou ik van", zegt Van Wonderen. ,,Helmond heeft ook prachtige Chinese restaurants. Een van mijn favoriete foto's die ik heb gemaakt is van Kota Radja op de Markt, tijdens carnaval. Daarop drinken twee mannetjes een blik Schultenbräu-bier voor de gevel. Helaas is die plaat wel met een mobieltje gemaakt, dus we kunnen hem niet groot afdrukken in het boek."

Hoewel het in eerste instantie om een uit de hand gelopen grap ging, stuitte Van Wonderen eigenlijk gewoon op een stukje cultureel erfgoed dat aan het verdwijnen is. ,,Het worden er rap minder. Traditionele Chinees-Indische restaurants zie je buiten de Randstad nog genoeg, maar in Amsterdam zitten er bijvoorbeeld nog maar drie. Steeds vaker zie je wokparadijzen, sushi-zaken en all you can eat-etablissementen." Bovendien heeft de nieuwe generatie er steeds minder zin in om het restaurant van de ouders over te nemen. ,,Toch wel zonde."

Brakke zondag
Het boek werd, om kosten te besparen, in Slovenië gedrukt. Wat mensen mogen verwachten? ,,270 pagina's, puur Chinees plezier", vertelt de fotograaf. Tekst staat er amper in. Hier en daar een bijschrift, plus een korte uiteenzetting over de ontstaansgeschiedenis van deze restaurants in Nederland.

Zelf houdt Van Wonderen helemaal niet zo van Chinees eten. ,,Behalve op een katerige, brakke zondag. Dan wel."

Het boek kan besteld worden op de website chinindspecrest.nl. Een exemplaar van 'Chin. Ind. Spec. Rest.: een verdwijnend Nederlands fenomeen' kost 22,50 euro.

Restaurant China Garden in Asten © Mark van Wonderen

Restaurant China Garden in Bergeijk © Mark van Wonderen

Restaurant Kota Radja in Budel © Mark van Wonderen

Restaurant Azië in Deurne © Mark van Wonderen

Restaurant Azië in Eersel © Mark van Wonderen

Restaurant Golden Garden in Eindhoven © Mark van Wonderen

Restaurant Jin Poo in Eindhoven © Mark van Wonderen

Restaurant Nieuw Chyi Fong in Eindhoven © Mark van Wonderen

Restaurant Tai San in Geldrop © Mark van Wonderen

Restaurant China Garden in Heeze © Mark van Wonderen

Restaurant Kota Radja in Helmond © Mark van Wonderen

Restaurant Lotus in Helmond © Mark van Wonderen

Restaurant Soon Lee in Helmond © Mark van Wonderen

Restaurant Lotus in Leende © Mark van Wonderen

Restaurant De Kroon in Mierlo © Mark van Wonderen

Restaurant Kota Radja in Oisterwijk © Mark van Wonderen

Views & Reviews An Astonishing Force Field Philip Roth

$
0
0

'An astonishing force field': Philip Roth, as remembered by authors and friends
Friends and fans including writers Jonathan Safran Foer and Joyce Carol Oates, and his long-term reader Hermione Lee pay tribute to ‘a towering figure’ of literature

Hermione Lee, Jonathan Safran Foer, Joyce Carol Oates, Gary Shteyngart, Jay Parini, Nathan Englander, Anne Margaret Daniel and Matt Haig

Wed 23 May 2018 11.12 BST Last modified on Wed 23 May 2018 16.28 BST

Philip Roth, walking in woods near his birthplace in Newark. Photograph: Bob Peterson/Time Life Pictures/Getty Images

Hermione Lee, writer and friend
I first met Philip when I did a small book about him for a series for Methuen in 1982, when he was in the middle of writing the Zuckerman series. I got to know him after that, and then I was one of the group of people that read for him when a manuscript was in a penultimate stage. He revised and revised and revised. What seems like amazing spontaneous flow in these novels is massively worked over, over a very intense period of time.

When he was living in England, I would go to his office and give him my thoughts about the books – like live criticism. He would record this and then he would take me out for lunch as a reward, where we would gossip. What made it not intimidating was that he was so eager to get feedback. This was not someone who was precious and protective about his own work. He wanted people to tell him what they thought; I remember him saying, at one point, “There’s no point in this if you’re going to be timid and polite.” He hated English politeness, everyone saying sorry the whole time (he used to do great imitations of English people apologising). He wanted his readers to say exactly what they thought did and didn’t work.

 Everything you said, whether it was useful or not, was grist to this great mill of intellect and energy and imagination
He was an astonishing force field. Everything you said, whether it was useful or not, would be grist to the mill, this great mill of intellect and energy and imagination, churning over. You would find that something you’d said that he rather disagreed with would get put in the mouth of an unsympathetic character. He was very generous, and also fierce and demanding. He was prolific with jokes and stories – he loved to tell stories, and he loved terrible jokes.

His last novel, before he stopped writing novels with that great proclamation, was Nemesis, in 2010, which was dedicated to me as his long-term reader. No one could actually believe he was really going to stop. I went to the celebration of his 80th birthday in 2013. Fittingly it was in Newark, and he made a terrific speech, expressing how pleased he was with having stopped, three years after having done so. He said, “I’ve finished with that stuff, I’ve described my last javelin throw, my last stamp album and my last glove factory and my last jewellery store and my last breast, and my last butcher’s shop and my last family crisis and my last unconscionable betrayal and my last brain tumour of the kind that killed my mother. I don’t have to do this anymore.” And he meant it. He made that decision – nobody could believe it.

It’s an astonishing career. I can remember when Portnoy’s Complaint was the book that everyone identified him with. He was very much part of that great outburst of liberation, freedom and erotic excitement of the 60s. He was the head of that wave. But after the Zuckerman phase, he became much better known as an astonishing historian of America, with books like I Married a Communist, American Pastoral, and the deeply and sinisterly prescient The Plot Against America. This is an old diehard Roosevelt-era Democrat from the 30s, who was appalled by what was going on in the far right in America. Everything fed into the big machine that was Philip’s writing imagination. As told to Alison Flood

Quick guide
The five Philip Roth novels you must read

Portnoy's Complaint (1969)
“Enough being a nice Jewish boy,” declares Alexander Portnoy, as he confesses the guilt-ridden mess of his life to his psychoanalyst. Fizzing with energy, sexual tension, and a whole lot of “whacking off”, it was an immediate scandal, an instant bestseller and made Roth a household name.

The Ghost Writer (1979)
Roth’s alter ego Nathan Zuckerman moves centre stage for the first time as he decides that the young woman he meets at the house of an eminent Jewish writer, EI Lonoff, is in fact Anne Frank. The panel selected The Ghost Writer for the Pulitzer prize, but were overruled in favour of Norman Mailer’s The Executioner’s Song.

American Pastoral (1997)
At a high school reunion, Zuckerman is told the sad story of Seymour "Swede" Levov, the older brother of a former classmate. Roth explores the American political turmoil of the Vietnam war years, with Zuckerman reimagining the life of Swede, a promising young man who thought he'd achieved the American dream – until his life began to unravel around him.

The Human Stain (2000)
Another Zuckerman novel: here Roth's alter-ego observes as his neighbour Coleman Silk, a professor and dean at a nearby college, is accused of racism by two students and forced to resign his job after the subsequent uproar. Considered to be a (very) lightly veiled criticism of campus liberalism, the novel also considers sexual politics, with Silk beginning a relationship with an illiterate janitor working at the college while the US president Bill Clinton and Monica Lewinsky scandal is dominating headlines.

The Plot Against America (2004)
What if the aviator Charles Lindbergh had been elected president of the US? Roth goes back to the 40s to imagine an America that never entered the second world war, signed a non-aggression pact with Germany and began persecuting Jews. Rooted in Roth’s Newark childhood, this fascistic takeover seemed utterly plausible in the wake of 9/11 and is ever more urgent in the era of Donald Trump.

Jonathan Safran Foer, author
Roth was as great as any writer America has produced, in the company of Melville and Dickinson. If I have grandchildren, I hope and assume they will read him, and that their lives will be shaped by his words, as mine has been shaped. He was my hero.

Gary Shteyngart, author
He blew up my conception of the writer as this formal, hectoring creature. You could be warm, honest, real. You could write about Newark, you could write about your so-called ethnic group, and try as they might to silence you at first, they would not succeed. In at least one way, Roth led a life for which most writers would give up both of their typing arms: he completed his life’s project and then he stopped. Could there be a better writing life than that?

Joyce Carol Oates, author

Philip Roth was a slightly older contemporary of mine. We had come of age in more or less the same repressive 50s era in America – formalist, ironic, “Jamesian”, a time of literary indirection and understatement, above all impersonality – as the high priest TS Eliot had preached: “Poetry is an escape from personality.”

Boldly, brilliantly, at times furiously, and with an unsparing sense of the ridiculous, Philip repudiated all that. He did revere Kafka – but Lenny Bruce as well. (In fact, the essential Roth is just that anomaly: Kafka riotously interpreted by Lenny Bruce.) But there was much more to Philip than furious rebellion. For at heart he was a true moralist, fired to root out hypocrisy and mendacity in public life as well as private. Few saw The Plot Against America as actual prophecy, but here we are. He will abide.

Nathan Englander, author
I can remember both times I first met Philip Roth. There was the day, back around 2004 or so, when my friend Hermione Lee tapped me on the shoulder at the New York Public Library and asked me if I wanted to come uptown with her to meet an old friend. That introduction sparked a relationship that lasted until yesterday, when Philip passed away. I miss him, already.

The other time I first met Philip, was as a teenager — a very naïve, very religious teenager with lots of questions about the cloistered world in which I lived, and the culture that defined every aspect that life. That meeting took place in my parents’ bedroom, where I found a copy of Portnoy’s Complaint tucked behind some other novels. I read that novel and was shocked and thrilled and amazed by it — by a voice that powerful, and also, that familiar, in a personal, Jewish way. I went on to read and fall in love with Goodbye Columbus and the Ghost Writer and Operation Shylock, and American Pastoral, and have too many favourites from his vast body of work to name. And it’s that relationship, the one with the books, that has also evolved and grown over the years. And today, it’s that friendship that I look to, the one that never ends.

Jay Parini, novelist, poet and academic
It’s strange that I’m sitting here on a holiday in southern Italy and reading – for the 10th time at least – The Ghost Writer by Philip Roth. It’s a book I can’t stop reading. I have gone back to Roth’s novels again and again over the years for energy and inspiration as a writer. His tangy and intensely palpable voice meant so much to American fiction over the last 50 years. He made poetry out of everything he touched, and even his raunchiest moments – Sabbath’s Theater is nothing if not raunchy – delighted me for the exuberance of its language.

Roth was unafraid, and he wrote exactly what he wanted, as he wanted. He consumed the world, swallowed it whole. I think it’s a mistake to focus on the Jewish side of that Jewish American epithet. He was American to his fingertips, and my generation – the generation who came after him – looked to him with admiration as well as, now and then, frustration. He was uneven as a writer. What writer isn’t? But he was massive in every way. As a grateful reader, I will miss him.

Anne Margaret Daniel, writer
Philip Roth was already sitting at the table in his favourite Portuguese restaurant in his Upper West Side neighbourhood when I walked in. It was the only occupied table in the place. He stood up and smiled, and pulled out a chair for me. “Hey, Geo, get the lady a menu,” he said to a man in the shadows. For the next two hours, he and I and a mutual friend talked about Yankees baseball from the 20s to the present (he liked Tony “Poosh ’em Up” Lazzeri), the excellence of Franklin Delano Roosevelt, Roth’s brief time as a writing instructor at my university, the New School, and dire contemporary days. His eyes were deep and warm and full of sharp thought, his long hands moving often as he talked, his humour swift and glad. He spoke as he wrote, in perfectly turned sentences as he told a story or elaborated on a moment in American history, or in a two or three-word riposte as the conversation sped and shifted.

We walked him back to his apartment. Outside it, three workers were smoothing fresh cement on the wide sidewalk. Our friend said, “Let’s write our initials,” and Roth eagerly agreed. We all compared keys to see which was the sturdiest-looking, and Roth said to one of the cementers, “Excuse me, we’d like to write our initials.” He paused, courtly, for a reply, and the guy shook his head, no, not yet. Then he nodded at Roth, but held up a cautionary finger. “When I’m finish,” he replied.

Roth guffawed. “That oughta be the title of my autobiography.”

The smoothing over, we wrote our three sets of initials, and said our goodbyes.

In fact, he wrote that autobiography in every work of fiction, every essay, every review. No American writer had a richer and righter knowledge of our country’s history, for better and for worse, and was more honest in his telling – The Great American Novel, Our Gang, and The Plot Against America should be required reading in any course on 20th-century US history. No one could turn a sentence and keep it in you like Roth. He is untouchably fierce, funny, and fine. No one else even came close, or will.

Matt Haig, author
Philip Roth was a towering figure because he could do so much: humour, darkness, America, politics, pathos, history, sexuality, identity (particularly Jewish identity). He was brutally honest about himself, via his fictional alter egos, and never shied away from the dark side of the psyche, exploring themes of sex and anger and dysfunction with unflinching honesty. When I first read Portnoy’s Complaint it was 30 years old, but it still felt dangerous and subversive and wildly funny. He was a highbrow writer but never a pretentious one, as he never wanted to impress with fine moral virtues. He just presented life, and the inner life, as he saw it, and made no compromises to what he called the “moral beauty contest” that other writers engage in. With his death it feels a whole era has passed.

Een instituut van naoorlogs Amerika
Philip Roth (1933-2018) | Schrijver

Met Philip Roth (85) overleed de grootste nog levende Amerikaanse schrijver. Hij vertolkte de American dream van de Joden.

Michel KrielaarsThomas de Veen
23 mei 2018

Auteur Philip Roth poseert in New York op een foto uit september 2010. Roth overleed dinsdag op 85-jarige leeftijd in een ziekenhuis in New York.
Foto Eric Thayer/Reuters

Het is van een geruststellende ironie dat de Nobelprijs voor Literatuur dit jaar niet zal worden uitgereikt vanwege een seksschandaal binnen het Nobelprijscomité, net in het jaar dat de Amerikaanse schrijver Philip Roth op 85-jarige leeftijd is overleden. Die onderscheiding, waarvoor hij al decennialang gedoodverfd favoriet was, krijgt hij dit jaar niet, en niemand niet, maar Roth zal hem echt nooit meer krijgen. De schrijver overleed dinsdagavond aan een hartstilstand in een ziekenhuis in New York, zo meldde zijn vertegenwoordiger.

Ook ironisch van die #MeToo-affaire: de laatste jaren was de teneur rond Roths werk vooral die van afkeuring door een jongere generatie critici, om zijn vermeende machoschrijverschap: dat hij in een deel van zijn werk de man, zichzelf, als maat der dingen nam en de vrouw tot object reduceerde, object van lust. Hij was, sinds 2010 als schrijver ‘in ruste’, een instituut dat langzaam maar zeker van zijn voetstuk werd getrokken.

Tot die tijd gold Philip Roth als de voornaamste levende auteur binnen de Amerikaanse literatuur en een van de belangrijkste naoorlogse schrijvers. Philip Milton Roth, geboren als zoon van een verzekeringsagent in Newark (New Jersey) debuteerde in 1959 met Goodbye, Columbus. Deze met de National Book Award bekroonde verhalenbundel, waarin hij de draak stak met de Joodse middenklasse, werd gevolgd door de serieuze, minder geslaagde romans Letting Go (1962) en When She Was Good (1967), waarin moderne liefdesrelaties het onderwerp waren. When She Was Good was gebaseerd op zijn eerste, mislukte huwelijk met een zelfdestructieve vrouw.

Mannelijke lust
Het titelverhaal uit Goodbye, Columbus werd succesvol verfilmd in het jaar dat de voormalige universitair docent Engels een miljoenenpubliek bereikte. Dat gebeurde dankzij het even controversiële als geestige Portnoy’s Complaint (1969), over een van masturbatie bezeten Joodse jongen die zijn (seksuele) frustraties over zijn dominante moeder opbiecht bij een psychiater. Dat was al een cocktail van Roths grote thema’s: mannelijke lust, zelfspot, het leven als Joodse Amerikaan in de twintigste eeuw. De scène waarin Alexander Portnoy masturbeert met behulp van een plak lever, moet daarbij altijd even in herinnering geroepen worden.

Behalve succes leverde het boek Roth ook felle kritiek uit de Joodse gemeenschap op, die, net als bij Goodbye, Columbus, vonden dat hij met zijn Joodse personages het antisemitisme bevorderde. Gershom Scholem, de Israëlische literatuurwetenschapper en vriend van Franz Kafka, noemde de roman „het boek waarom alle antisemieten hebben gesmeekt”.

Sindsdien schreef Roth meer dan twintig romans, waarvan er een aantal het leven van zijn alter ego Nathan Zuckerman boekstaaft of dat van een andere terugkerende figuur, David Kepesh, die werd geïntroduceerd in The Professor of Desire (1977), een roman over een literatuurdocent in crisis die in Praag naar zijn Joodse wortels op zoek gaat. Over het Joodse gezin waarin hij opgroeide schreef Roth in 1991 het autobiografische Patrimony, waarin Roth een liefdevol portret schetst van zijn ouders, die er in zijn romans soms genadeloos van langs krijgen.

Roth leefde zijn voorliefde voor spelletjes met alter ego’s en schuivende identiteiten het opvallendst uit in Operation Shylock (1993), waarin een schrijver met de naam Philip Roth in Israël op zoek gaat naar zijn dubbelganger.

In de jaren negentig, toen Roth al in de zestig was, publiceerde hij een losjes samenhangende trilogie over Amerika in de tweede helft van de twintigste eeuw. Het leek alsof hij als schrijver was herboren, zo goed waren ze, zo actueel, zo leek alles ineens in balans. Het zijn die romans die hem de grootste waardering van de literaire kritiek bezorgden: Sabbath’s Theater, over een oude poppenspeler die zijn wereld ineen ziet storten; het Pulitzer-prijswinnende American Pastoral, waarin een braaf Amerikaans gezin kapot wordt gemaakt door de opschudding van de protestbeweging in de jaren zestig; The Human Stain, dat politieke correctheid en (neo-)puritanisme bekritiseert in de vorm van een tragedie over een aandoenlijke professor, die door zwarte studenten van racisme wordt beschuldigd.

Opleving
Voor lezers was zijn invloedrijkste werk toch vooral The Plot Against America (2004), waarin Roth if-history bedrijft door te beschrijven hoe Amerika langzaam steeds antisemitischer wordt wanneer de ex-vlieger Charles Lindbergh in 1940 de Amerikaanse verkiezingen wint. Vooral na de verkiezing van Donald Trump als president maakte die roman een enorme opleving in populariteit door – ook een presidentschap dat naar dystopie neigt.

Hierna was Roth nog altijd niet uitgeschreven. In de volgende zes jaar schreef hij nog vijf korte romans, waarvan Indignation (2008), over een Joodse student die van de universiteit wordt geschopt en naar de Koreaoorlog wordt gestuurd, en Nemesis (2010), over een polio-epidemie in een zomerkamp voor Joodse jongeren, de hoogtepunten zijn. Opnieuw leek Roth te putten uit zijn eigen ervaringen in Joods Amerika. Wanneer hem gevraagd werd of hij zich als een Joodse schrijver of een Amerikaanse schrijver beschouwde, dan antwoordde hij steevast dat hij zich als een Amerikaanse schrijver zag, die over de mensen schreef die hij in zijn omgeving was tegengekomen. Voor hem was dan ook niet Israël het Beloofde Land, maar Amerika. De Amerikaanse droom is dan ook het echte thema van zijn meesterlijke oeuvre.

Philip Roth krijgt een onderscheiding van toenmalig president Barack Obama Foto AFP

Met Philip Roth (1933 - 2018) gaat een van de grootste schrijvers uit de Amerikaanse geschiedenis verloren
Hans Bouman 23 mei 2018, 6:40

Philip Roth krijgt een onderscheiding van toenmalig president Barack Obama Foto AFP
Met het overlijden van Philip Roth, gisteren in een ziekenhuis in New York, hebben de Verenigde Staten een van hun belangrijkste naoorlogse schrijvers verloren. Elk jaar opnieuw zong Roths naam rond gedurende de weken voorafgaand aan de bekendmaking van de Nobelprijs voor Literatuur. Dat de secretaris van de Zweedse Academie, die de prijs toekent, de Amerikaanse literatuur in 2008 had omschreven als ‘insulair’, ‘geïsoleerd’ en ‘te ontvankelijk voor trends in de eigen massacultuur’, deed daar niet aan af. Roth werd door veel literatuurkenners als hors categorie beschouwd. Van een bekroning met de hoogste literaire onderscheiding is het echter nooit gekomen.

Philip Milton Roth werd in 1933 geboren in Newark, als zoon van een Joodse verzekeringsagent van Oostenrijks-Hongaarse komaf. Hij studeerde aan diverse universiteiten en behaalde een master in Engelse taal- en letterkunde aan de Universiteit van Chicago. In Chicago leerde hij die andere grote Joods-Amerikaanse schrijver van zijn generatie kennen, Saul Bellow, alsook zijn eerste echtgenote Margaret Martinson. Hun scheiding in 1963 en Martinsons dood als gevolg van een auto-ongeluk in 1968 zouden een belangrijke invloed vormen in Roths vroege oeuvre, met name in boeken als When She Was Good (1967) en My Life as a Man (1974).

In de tweede helft van de jaren vijftig doceerde Roth Engels, schreef kritieken en diende in het Amerikaanse leger. In 1959 debuteerde hij met Goodbye, Columbus, een bundel bestaande uit de titelnovelle en vijf verhalen, die bekroond werd met de National Book Award.

Roths grote doorbraak kwam in 1969 met de publicatie van zijn derde roman, Portnoy’s Complaint. Het boek heeft de structuur van een monoloog door de jonge hoofdpersoon Alexander Portnoy tegen zijn psychiater. Portnoy vertelt openhartig over zijn seksuele obsessies, met name zijn opmerkelijke masturbatiepraktijken, zoals jezelf aftrekken met behulp van een stuk lever, alsook over zijn buitengewoon intensieve relatie met zijn Jiddische mama. Veel thema’s in dit boek zouden met regelmaat in Roths oeuvre blijven terugkeren.

Uiteraard deed Portnoy’s Complaint veel stof opwaaien, niet alleen vanwege de expliciete seks maar ook door de beschrijvingen van de moederfiguur en de Joodse cultuur in het algemeen. De Joods-Amerikaanse identiteit is van meet af aan een van Roths thema’s geweest, zoals dat ook bij oudere collega-auteurs als Bellow en Bernard Malamud het geval was. Maar bij Roth was er altijd sprake van meer ironie, meer distantie, iets dat hem niet altijd in dank werd afgenomen.

In de jaren zeventig schiep Roth het personage Nathan Zuckerman, een duidelijk op hemzelf geïnspireerde figuur die het eerst opduikt in My Life as a Man en vervolgens de hoofdpersoon wordt in drie romans en een novelle, te beginnen met The Ghost Writer (1979), later gebundeld als Zuckerman Bound (1985). Ook na deze bundel keerde Roth nog bij herhaling naar dit alter ego terug. Het leidt geen twijfel dat Nathan Zuckerman voor hem een essentieel hulpmiddel was bij zijn literaire bespiegelingen over het creatieve proces, de relatie tussen literatuur en werkelijkheid en het leven met de status van befaamd auteur.

Met indrukwekkende Zuckerman-romans als American Pastoral (1997) en The Human Stain (2001), en de alternatieve historische Lindbergh-roman The Plot Against America (2004), bevestigde Roth zijn status van Amerikaans wereldauteur.

Hoewel hij altijd een productief auteur is geweest, leek Roth zijn laatste jaren in meerdere betekenissen des woords te schrijven alsof de dood hem op de hielen zat. Nadat hij eerder in het non-fictiewerk Patrimony (1991) en de roman Sabbath’s Theatre (1995) over het overlijden van respectievelijk zijn vader en de ex-geliefde van hoofdpersoon Mickey Sabbath schreef, waarde de thematiek van dood en verval vervolgens uitvoerig rond in The Dying Animal (2001), Everyman (2006), Exit Ghost (2007) Indignation (2008), The Humbling (2009) en Nemesis (2010).

Roths verklaring voor deze buitengewone productiviteit was simpel: hij wilde het aantal jaren dat hem nog vergund was zo goed mogelijk gebruiken. Dat hij zich, pushing eighty, steeds meer bezighield met het thema teloorgang, was daarbij niet meer dan logisch. In de televisiedocumentaire Op afstand die Michaël Zeeman in 2000 voor de VPRO over Roth maakte, kwam het beeld naar voren van een serieus en buitengewoon toegewijd schrijver, die liefst elke seconde die hem nog was gegeven in zijn schrijfhok doorbracht. Dat hij tijd vrijmaakte om zich door Zeeman te laten interviewen was uitzonderlijk.

In 2011 werd Philip Roth de Man Booker International Prize toegekend ‘voor zijn grote literaire prestaties op het wereldtoneel’. Ook ditmaal had de jury het er maar moeilijk mee. Voor één van hen, Carmen Calil van het feministische uitgevershuis Virago, was het zelfs aanleiding om verontwaardigd op te stappen. In haar ogen was Roth een auteur die al decennialang doorzeurde over hetzelfde onderwerp. ‘Het is alsof hij bovenop je gezicht zit, zodat je niet kunt ademen.’

Najaar 2012 maakte Roth bekend het schrijven te hebben opgegeven ‘omdat hij het gevoel had te hebben gezegd wat hij wilde zeggen’. Vervolgens was hij begonnen zijn eigen oeuvre in omgekeerde volgorde terug te lezen, maar was daar, toen hij was aangekomen bij Portnoy’s Complaint, mee opgehouden.

Roth, die een leven lang buitengewoon energiek en strijdbaar was, maakte bij het bekendmaken van de beëindiging van zijn schrijversloopbaan een uitgebluste indruk. ‘Ik heb geen zin meer in dagen dat ik vijf pagina’s schrijf en ze dan moet weggooien. Ik kan het niet meer opbrengen.’

Zijn laatste jaren hield Roth zich bezig met een ‘e-mailroman’, die hij schreef samen met het achtjarige dochtertje van een vroegere vriendin, en het schrijven van lange notities en memo’s voor zijn biograaf Blake Bailey. De biografie is beloofd voor 2022.

5 essentiële Philip Roth-titels

Goodbye, Columbus (1959)

De bundel met een novelle en vijf verhalen, waarmee Roth op 26-jarige leeftijd debuteerde. De titelnovelle vertelt over een jongeman uit New Jersey die verliefd wordt op een rijk meisje.

‘Actually we did not have the feelings we said we had until we spoke them – least I didn't; to phrase them was to invent them and own them.’

Portnoy’s Complaint (1969)

Roths doorbraak: de controversiële roman over ik-figuur Alexander Portnoy, die tegenover zijn psychiater vertelt over onder meer zijn seksuele obsessies.

‘I am the Raskolnikov of jerking off – the sticky evidence is everywhere!’

Sabbath’s Theater (1995)

Het verhaal van de verlopen en verdorven poppenspeler Mickey Sabbath – trots op zijn status van vieze oude man – die zijn sekspartner Drenka verliest. Zelfs Martin Amis was geschokt door de vunzigheden die hij aantrof.

‘Many farcical, illogical, incomprehensible transactions are subsumed by the mania of lust.’

American Pastoral (1997)

Het leven van de Joods-Amerikaanse zakenman Seymour Levov – WOII-verteraan, voormalig atleet, modelburger – wordt verwoest door een samenloop van persoonlijke en maatschappelijke omstandigheden.

‘The tragedy of the man not set up for tragedy—that is every man’s tragedy.’

Everyman (2006)

Een oefening in sterven, zo is deze roman over het allegorische personage Everyman (Elckerlyc) samen te vaten. Deels bittere, deels berustende terugblik op een leven, gevolgd door dood op de operatietafel.

‘Old age isn't a battle: old age is a massacre.’



















Open Ateliers Bennekom 2018 an Impression Photography

$
0
0

Kunstenaars ateliers in Bennekom open op 26 en 27 mei
Gepubliceerd: Dinsdag 22 mei 2018 13:26


Kunstenaars ateliers in Bennekom open op 26 en 27 mei
De Bennekomse ateliers openen hun deuren op 26 en 27 mei 2018.  Tijdens de Kijkdoos Open Ateliers kunt u rondkijken in tien ateliers van Bennekomse kunstenaars. Sommigen demonstreren hun technieken, anderen hebben een gastexposant of muzikanten uitgenodigd. In Villa Erica is er ook een overzichtsexpositie met werken van kunstenaars en gastexposanten. Expositie en ateliers zijn gratis te bezoeken van 11 – 17 uur op beide dagen.

Diversiteit beeldende kunst
De Kijkdoos organiseert het atelierweekend met de kunstenaars: Cees van Beukering (beelden van hardsteen en hout), José van Loon (textielkunst), Josien Eulderink (textiele wandpanelen en objecten), Lia Stouten (grafiek op handgeschept papier, boeken en installaties), Maya Siepel (weefkunst, textiel en papier), Nicole Bischoff (houten beelden), Pieter Vermeulen (schilderijen en zeefdrukken), Roberto ten Hoedt (fotografie en tekeningen), Wim den Hertog (keramiek), Wim Hoogenboom (stenen beelden, werk in staal).
Gastexposanten zijn: Alma de Vries (beelden albast, serpentijn), Frans Beelen (textielsieraden), Frida Stad (schilderijen met gemengde techniek), Monique Grolle (mixed media), Mouafk Khazaal (schilderijen en gedichten), Trudi Windau (kunstzinnige hoeden), Marjan van Holthe (textiele portretten). Met demonstraties van Ellen Reuver, Ingeborg Mans, Hanneke Santegoed, Rene Pasman en Marcel Kop (beelden).

Bepaal zelf uw route
U kunt starten bij de expositie in Villa Erica (Ericapark 1, Bennekom), of bij één van de deelnemende kunstenaars. Alle ateliers staan in de folder Kijkdoos Open Ateliers 2018, die u kunt downloaden op www.dekijkdoosbennekom.nl/kijkdoos-open-ateliers-2018. Aangegeven is welke ateliers rolstoel-toegankelijk zijn. De gedrukte folder met beschrijving en plattegrond ligt in mei klaar bij o.a. VVV’s, bibliotheek, boekhandel Novita, Villa Erica en de deelnemende ateliers.

Gedichten, verhalen en muziekoptredens
Harry Oonk, stadsdichter gemeente Ede, draagt op 26 mei gedichten voor in de ateliers. Muziekoptredens vinden plaats bij de ateliers van Pieter Vermeulen (pianiste Eline Verkuyl om 16 uur), bij Wim Hoogenboom (combo ‘So What’ vanaf 14 uur) en Roberto ten Hoedt (nr. 9). In het atelier van José van Loon (nr. 2) vertelt Truus Berends verhalen voor groot en klein om 13 en 15 uur.
Informatie en folder: www.dekijkdoosbennekom.nl/kijkdoos-open-ateliers-2018

See also











See also
Views & Reviews St Nicholas' Eve Magic Realist Draughtsman Painter Dick Ket Museum Arnhem

Welcome to Friesland The Netherlands Lonely Planet Leeuwarden European Capital of Culture 2018 Photography

$
0
0
Welcome to Friesland 
At first, Friesland seems typically Dutch: it's flat, it's green and there are plenty of cows (the namesake black-and-white variety). But explore a bit and you'll find its differences. For one, the province has its own language, as you'll see on
road signs. Even by Dutch standards, Frieslanders are a very self-reliant bunch. Here they didn't just have to build dykes to protect their land, they had to build the land as well. North Friesland segues into the Waddenzee in such a subtle way that the transition from watery mud to muddy water is elusive – albeit Unesco recognised. Across this shallow body of water stretches what is arguably the country's supreme summertime destination: the slender Waddenzee Islands, each an appealing combination of forest, dunes and glorious beaches, ripe for exploration and threaded with many miles of cycling paths. At the province's centre is Leeuwarden, the sort of beguiling old Dutch town where you soon settle in and have a favourite cafe. Elsewhere, craggy old fishing villages like Hindeloopen are finding new life as evocative tourist destinations.


11Fountains in Friesland
Europe’s ancient tradition of building city center water fountains can be traced all the way back to the ancient Romans, who believed water to be a gift from the gods and so erected them to honor their deities. In Friesland, the ground-breaking 11Fountains program aims to re-invent these traditions for the 21st century, as 11 world-class artists each create a unique fountain that will be placed in or around the center of Friesland’s 11 cities. As one of the largest art projects of Leeuwarden-Friesland 2018, the region’s European Capital of Culture celebrations, 11Fountains has set out to create a legacy for the Frisian community to treasure, and to convey enchanting stories to new visitors.


Tour Friesland’s beguiling cities and see unique fountains created by 11 world-renowned artists.
Be inspired by a specially commissioned collection of fountain sculptures that explore and help define Friesland’s history and people.

Creating a new history in Friesland with 11Fountains
Water has been a defining element for Friesland and the Frisian people, whether it’s reclaiming land from the sea with polders and dykes, navigating canals or vaulting over water to keep dry. In fact, Frisian people have more words for bodies of water than for bread. But rather than driving them apart, water has brought the Frisian people ever closer together. And no event unifies Friesland’s cities and communities more than the legendary ‘Elfstedentocht’, known in English as the Eleven Cities Tour. This open-air skating competition, which covers more than 200 kilometers and tours all 11 historical cities of the province, can be held at most once a year, and only when the ice is at least 15 centimeters thick. Because of this, sometimes it isn’t held for years or even decades – the last edition took place in 1997. So the 11Fountains project aims to create a new type of Elfstedentocht for Friesland and its community. One which takes place not over ice, but along sparkling, bubbling water: fountains.

A new way to help break down borders in Friesland and beyond
For 11Fountains, this idea of water as a catalyst for community spirit will see 11 world-class artists create a fountain for each of Friesland’s cities. Here the water is running, not frozen, like the exchange of ideas between the Frisian communities and artists who have helped create each unique monument. From May 2018, each work of water art will be unveiled in the heart of the cities, a gathering point symbolizing the sense of open community − or ‘mienskip’, as the Frisians call it in their local tongue – that’s a defining aspect of life in the province.

Communities inspiring art at Leeuwarden-Friesland 2018
The Friesland people’s definition of culture is a broad and inclusive one, embracing all kinds of artistic and cultural expressions. This is perfectly encapsulated with the 11Fountains project, in which the 11 selected artists were connected to the Frisian cities and their residents. The city’s respective communities were represented in the creation of each work by a so-called Fountain Committee, which suggested locations for the works, met with the artist and acquainted them with their history. By immersing themselves in their respective city’s history, culture and community, each artist has designed a fountain that helps define it, and in turn helps to define Friesland.

A lasting legacy for Friesland and its 11 cities
The project features world-renowned artists including Spain’s Jaume Plensa, Japan’s Shinji Ohmaki, and American Mark Dion, resulting in a collection of fountains and artworks that will communicate stories to locals and internationals visitors in the years to come. The full list of cities and artists includes:

•Leeuwarden: Jaume Plensa (Spain)
•Bolsward: Johan Creten (Belgium)
•Dokkum: Birthe Leemeijer (the Netherlands)
•Franeker: Jean-Michel Othoniel (France)
•Harlingen: Jennifer Allora & Guillermo Calzadilla (United States, Cuba)
•Hindeloopen: Shen Yuan (China)
•IJlst: Shinji Ohmaki (Japan)
•Sloten: Lucy Orta & Jorge Orta (UK, Argentina)
•Sneek: Stephan Balkenhol (Germany)
•Stavoren: Mark Dion (United States)
•Workum: Cornelia Parker (Great Britain)


Friese steden verbonden door fonteinen
Vrijdag werden tien van de elf fonteinen van het Friese kunstproject 11fountains in werking gesteld. „Hoe meer je erover wrijft, hoe mooier hij wordt.”

Karin de Mik
23 mei 2018

Leeuwarden: Love van Jaume Plensa

Een Duitse toerist belde dit weekend ongerust de gemeente Harlingen: er lag een walvis in de haven! Hij wist niet dat het de vrijdag onthulde fontein was van het kunstenaarsechtpaar Jennifer Allora en Guillermo Calzadilla.

Het levensechte waterkunstwerk spuit vandaag overigens niet, vanwege een technisch mankement. Maar normaal komt er een paar keer per uur een waterstraal uit de sculptuur.

De Walvis is een van de elf fonteinen van het kunstproject 11fountains, dat deel uitmaakt van Leeuwarden-Fryslân Culturele Hoofdstad 2018. Vrijdag werden er tien – De IJsfontein van Birthe Leemeijer in Dokkum is pas dit najaar gereed – tijdens een feestelijke opening achter elkaar in werking gezet.

In Bolsward schudde de Belgische kunstenaar Johan Creten – tijgerprint pak, rode schoenen en op zijn revers een speld van een vleermuis – handen op het plein voor de Broerekerk. Daar staat zijn fontein De Vleermuis, die vooral veel moet worden aangeraakt, zei hij. „Hoe meer je erover wrijft, hoe mooier hij wordt. Dan ga je een goudkleur zien,” legt hij de bezoekers uit. Nog voordat de vleermuiskop water spuwt, klauteren kinderen met vleermuismaskers er al op.

Behalve De Vleermuis en de Walvis spuwen vanaf nu twee heraldische leeuwen (De Woeste Leeuwen van Cornelia Parker in Workum), een carnavaleske kabeljauwkop (De Vis van Mark Dion in Stavoren) een walvis, en twee vogelbekjes op een levensboom (Flora en Fauna van Shen Yuan in Hindeloopen) water.

De twee metershoge witte kinderkopjes (Love) in Leeuwarden van de Spaanse kunstenaar Jaume Plensa worden door mist omhuld. Diverse kinderen liepen er dit weekend doorheen. „Dat is ook de bedoeling: ze maken dan deel uit van het kunstwerk,” zei Plensa vrijdag in een videoboodschap vanuit de VS.

Water stroomt of druppelt al of niet in een nevel ook uit grote kleurige bloemen (Onsterfelijke Bloemen, Rikka van Shinji Ohmaki in IJlst), een goudkleurige Oortwolk, (van Jean-Michel Othoniel in Franeker), een hoorn des overvloeds, vastgehouden door een man op een ronddraaiende gouden bal (De Fontein van Fortuna, van Stephan Balkenhol in Sneek) en uit een stapel kratten waarop een man staat. Op zijn schouders staat een meisje dat een kievit vasthoudt (Kievit van Lucy en Jorge Orta in Sloten).


De elf fonteinen
De 11fountains moeten kunstliefhebbers en toeristen naar Friesland trekken voor het maken van een culturele Elfstedentocht. Minister Van Engelshoven van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (D66) noemde de fonteinen vrijdag in Bolsward „nieuwe bakens in een veranderende leefomgeving” zijn. Ze verwacht dat de kunstwerken „een uitstraling tot over de landsgrenzen” zullen krijgen.

Dat is niet onmogelijk, want de internationale reisgids Lonely Planet maakte dinsdag bekend dat Friesland – als eerste ooit van Nederland – in de top drie van Europese bestemmingen is opgenomen. Volgens Lonely Planet is de provincie een „verborgen parel”, die ten onrechte door veel buitenlandse toeristen over het hoofd wordt gezien.

Het 11fountains-project werd vijf jaar geleden bedacht door kunstcritica Anna Tilroe. Zij trok internationale topkunstenaars aan, juist omdat zij met een frisse blik naar Friesland kijken. Ze lieten zich inspireren door de historie en het karakter van de steden. Bewoners in fonteincommissies waren betrokken bij het nieuwe waterkunstwerk, ook om draagvlak onder de bevolking te creëren. Meestal ging dat goed, al ontstond in sommige steden discussie over de locatie, zoals in Sneek, Workum, Bolsward en Dokkum, of over het kunstwerk zelf.

Tilroe blikt enthousiast terug. „De fonteinen zijn prachtig geworden. Ik zag vandaag alleen maar opgetogen bewoners en kunstenaars. Het is uniek dat de elf Friese steden nu ook door kunstwerken met elkaar verbonden zijn. Dit is nieuw cultureel erfgoed.”

Maandag maakte ze een rondje met alle kunstenaars langs de fonteinen. Onbekenden deden dit weekend zeepsop in het water van De Vleermuis en De Vis in Stavoren. De Amerikaanse maker Mark Dion vond het schuim dat zijn grote vissenbek spuwde „hartstikke leuk”, stelt Tilroe. „Zo ziet de zee er soms ook uit, zei hij”. Er zal een anti-foammiddel worden gebruikt om het schuim weg te krijgen.

11Fountains kost 5,6 miljoen euro, waarvan LF2018 4,5 miljoen bijdraagt. De rest van het geld moet komen van sponsoren. Het onderhoud van de kunstwerken komt voor rekening van de gemeenten.

De IJsfontein van Birth Leemeijer is nog niet klaar; met zonne-energie moet nog ijs gemaakt worden die de basis van de fontein is. Hoe zonniger, hoe eerder de IJsfontein klaar is.


In Harlingen heeft de nieuwe fontein de vorm van een gestrande walvis aangenomen: De Walvis van Jennifer Allora & Guiller Calzadilla.

Een goudkleurige fontein is Oortwolk, van Jean-Michel Othoniel in Franeker.


'De Onsterfelijke Bloemen - Rikka', zo heet de fontein van Shinji Ohmaki in IJlst.


Love, in de vorm van twee metershoge witte kinderkopjes in Leeuwarden omhuld door mist. Gemaakt door de Spaanse kunstenaar Jaume Plensa.

De Vleermuis van Johan Creten in Bolsward: hoe meer de fontein aangeraakt wordt, hoe goudkleuriger hij wordt.


Twee vogelbekjes op een levensboom: Flora en Fauna van Shen Yuan in Hindeloopen.


'Kievit' van Lucy en Jorge Orta in Sloten. Water stroomt uit een stapel teilen, kratten en kruiken, met een man bovenop. Op zijn schouders staat weer een meisje dat een kievit vasthoudt.


De Vis voor Stavoren van Mark Dion: een verwijzing naar de vis die de ring van het Vrouwtje van Stavoren inslikte. 


De Woeste Leeuwen van Cornelia Parker in Workum.

De Fontein van Fortuna van Stephan Balkenhol in Sneek.

Poetry in Print The Next Call Hendrik Werkman Graphic Design

$
0
0

The Next Call. Avant-garde geschriften van Hendrik Werkman uitgegeven van september 1923 tot november 1926 / Avant-garde writings by Hendrik Werkman published from September 1923 till November 1926.
WERKMAN, H.N. - JAN MARTINET.
Utrecht, Swertz, 1995. Reprint. Portfolio, 36 x 23 cm [VERY slightly discolored] with booklet [text in Dutch and English] with the Facsimiles Numbers 1 - 9 + the 'manifest: Aanvang van het violette jaargetijd'. 1923 - 1926. In several colors. With a study by / Met een studie door Jan Martinet. Edition of 600 copies.

Poetry in Print 
Hendrik N. Werkman, Master Printer

illustratie
Hendrik N. Werkman, ‘De Ploeg in Pictura’ Poster. 1925. Hand-press, 92.5 × 41 cm. Groninger Museum.

If he hadn't hit upon the idea of using his printing tools in a radically new way, it's almost certain that Hendrik Nicolaas Werkman (1882-1945) would never have carved himself such a unique place for himself in Dutch art history. He may have been known in the annals of the Groningen art association De Ploeg (The Crew) as a painter of some distinction, but today he is remembered as a master printer who managed to fashion an entirely unique world with his experiments in type.

He produced his printed works from 1923 until his death in 1945. Working with the letters in his typecase, inking rollers and stencils, he made countless illustrations and compositions, all of them infused with a wondrous beauty.

Over dit hoofdstuk/artikel
AUTEURS
Saskia Bak
over H.N. Werkman

VERTALERS
Nancy Forest-Flier

Werkman the Crew man
Werkman started his art career rather late in life. In the milieu in which he grew up, a life as an artist was not regarded as a possible livelihood. At first he earned his living as a journalist, and from that background he moved on to the world of printing, where he succeeded in building up a thriving business.

When he was thirty-five, Werkman made his first hesitant attempts at painting during his free time, and two years later he was accepted as an active member of De Ploeg. This association was founded in the city of Groningen in 1918, and its primary goal was to increase the opportunities for artists to exhibit their work. De Ploeg became the stronghold of modern, expressionist tendencies in the northern part of the Netherlands.

Werkman became a prominent Ploeg member, a ‘Crew man’, partly because he was extremely active and undertook all the printing for the group. As a painter he was far from the most conspicuous member. He set his subjects in compositions consisting of large surfaces worked in a limited number of often subdued tones.

In 1921 Ploeg member Jan Wiegers returned from Davos where he had become acquainted with the work of Ernst Ludwig Kirchner, and Werkman,

[p. 172]

illustratie
Hendrik N. Werkman, Churchgoers in the Snow. 1919-1920. Canvas, 50 × 60 cm. Groninger Museum. 
Hendrik N. Werkman, View of a Town in the Snow. 1922. Canvas, 70.5 × 48.5 cm. Groninger Museum.

illustratie
Hendrik N. Werkman, Composition. 1924. Hand-press, 70 × 42 cm. Groninger Museum.

[p. 173]
like so many other Ploeg painters, fell under the expressionist's spell. He too began painting in bright colours, and he also adapted the techniques Kirchner had developed for painting large, evenly covered surfaces. Kirchner diluted oil paint with petrol, which quickly soaks into the absorbent layer beneath, creating a matt surface. He also mixed diluted oil paint with beeswax, a mixture that spreads easily and dries quickly.

Werkman employed this technique for the first time in the painting Sunflowers with Painting, dated 1921. Besides that of Kirchner, this work also betrays influences of Vincent van Gogh and Edvard Munch in its choice of theme and its elongated, lively brush strokes.

Typeface and inking rollers
His first printed work dates from 1923, when Werkman was going through a serious crisis. He had become entangled in financial problems, forcing him to dismiss almost all his employees and to relocate the large, thriving printing business to a single floor of a warehouse.

Seen in retrospect, this period was an extremely fortunate one for the development of Werkman's artistry. He began to experiment with materials in his typecase and discovered the expressive possibilities inherent in the letters and inking rollers. He started using letters as pure forms and even inked the other sides of the type, printing with a hand-press. What emerged were compositions constructed entirely of rectangular forms in a wide range of colours and tones. An example is Composition, dated 1924. This printed work consists of elongated rectangular shapes in black and red, combined with narrower and shorter rectangles and black line segments. The work is filled with staples and twists, thickly printed areas and very transparent surfaces.

Later, writing about this period in a letter to his friend August Henkels, Werkman commented: ‘But like a wet poodle I shook off everything that was in the way, and for a while I was almost completely alone. To tell the truth, I sometimes didn't even understand myself. But there was one thing I never forgot: everything you don't lose is profit.’

The painter Hendrik Nicolaas Werkman experimented with the expressionist styles that had by then pervaded all of the northern Netherlands. But the printer Hendrik Nicolaas Werkman was his own man. Since he had mastered the art of printing down to the minutest detail, he enjoyed an unparalleled knowledge of the expressive possibilities inherent in the materials, which gave him enormous freedom.

The technical limitations he confronted as a painter were no longer a hindrance to him. The materials in the typecase held possibilities that forced him in a new direction, with his compositions now determined by the rectangular shapes of the letters. He no longer looked for inspiration in expressionistic styles but in the abstract geometric language of constructivism. He also found himself somewhat outside the artistic currents that had become so interesting to members of De Ploeg. His little publication entitled The Next Call, which Werkman printed in a limited edition and distributed among friends and kindred spirits, was hardly taken seriously within his old circle.

[p. 174]

illustratie
Hendrik N. Werkman, The Next Call 6. October-November 1924. Hand-press, 27.2 × 21.5 cm / 44.5 × 50 cm (leaflet). Groninger Museum.

[p. 175]
In The Next Call, Werkman printed his compositions alongside accompanying text. The compositions often formed the basis of the larger coloured works he executed later. With their transparency, bright colours and frequently tumbling shapes, these works possess a casual quality, as if they had emerged entirely on their own. But in fact quite the opposite was the case. First the most important coloured surfaces were applied. Werkman was able to create endless nuances by printing either heavily or very lightly, by inking the blocks with a thick or a thin layer, or by making an initial printing with the block first before printing on the original. After this he started in on the detail, and even then he used every means at his disposal in order to achieve just the right colour, tone and transparency. Frequently a single print would make fifty passes under the hand press. And this is where Werkman's mastery became apparent. Despite the enormous amount of labour that went into his work, each one was clear, light and sensitive.

Undogmatically abstract
Although Werkman received only very limited support within De Ploeg, he was increasingly appreciated in international avant-garde circles. He exchanged The Next Call with journals such as Merz and Zenith and occasionally had contact with champions of abstract geometric art such as Michel Seuphor of the magazine Het Overzicht and later Les Documents de l'Esprit Nouveau. Even so, Werkman felt isolated. In 1943 he wrote to August Henkels: ‘In one of my airings in “The Next Call” I once wrote, “einen wirklichen Freund habe ich nie besessen” (I have never had a real friend). I regret that this is the bitter truth in my case, which I nevertheless was able to write at the time without any hesitation.’

Nor did Werkman throw himself heart and soul into the avant-garde world. Often it was Seuphor who re-established contact with the Groningen artist and drew him in. This timidity may have had to do with the fact that Werkman was never a convinced abstract geometric artist. The typesetting material seemed to elicit abstract work almost automatically, but unlike so many other international avant-garde artists he was not preoccupied with questions about how to separate himself from his work. Frequently even images from Werkman's daily life, such as the roof with its chimneys that he viewed from his window, resulted in a composition. ‘I alternate between abstract and non-abstract, first without any particular subject, then with a subject taken from nature. The technique lends itself most particularly to abstraction, and that's the way I like to work, because the results can often be pure expressions. Yet it's surprisingly difficult to find just the right abstract form for what you want to say or communicate.’

During the thirties Werkman discovered the stencil, infinitely increasing the possibilities for his printed work. He made abstract lyrical compositions with an endless variety of forms, but he also produced figurative works. For example, between 1935 and 1937 there appeared the ‘South Sea Islands’ series in which Werkman depicted an earthly paradise. During that period he and a group of others had plans to follow in the footsteps of Gauguin and go to live in Tahiti.

The most narrative of his works are the prints he produced for Hasidic

[p. 176]

illustratie
Hendrik N. Werkman, Ballad for an Imprisoned Poet. October 1943 (30). Stencil, 32 × 24.5 cm. Groninger Museum.

Legends. During the first years of the war, Werkman made two series of ten prints in an edition of twenty for the underground printer known as De Blauwe Schuit (The Blue Barge). This business had been set up in reaction to the anti-Jewish regulations issued by the Nazi occupier in 1940. August Henkels, one of its founders, had Werkman read Martin Buber's The Legend of Baal Shem, which describes the stories and deeds of Baal Shem Tov, a simple man from Poland who managed to provide the Jewish community there with faith and trust in difficult times and was the father of Hasidism. Werkman was touched by the stories and designed illustrations to accompany them. They form a moving account of episodes from the life of Baal Shem, but they are also magnificent prints quite apart from the story.
This underground work was to have fatal consequences. Werkman was arrested for producing illegal printed material and shot by the Germans on 10 April 1945.

saskia bak

Translated by Nancy Forest-Flier.















PRELUDIUM facsimile Reprint 1982 H.N. Werkman Graphic Design

$
0
0

H.N. Werkman # PRELUDIUM # facsimile Reprint, 1982
Artist/ Author: H.N. Werkman Title : Preludium Publisher: Reflex, 1982 Number of pages: 20 pages plus wrapper ( see picture) Text / Language: dutch Measurements: 9.3 x 6.2 inches

H.Werkman - Preludium - eigen uitgave - 1938 - ongep. - geniet - 23 x 15 cm - uitstekende staat. stansgaatje achterblad.

Preludium, een eigen uitgave van Werkman, verscheen in september 1938 ter gelegenheid van het twintigjarig bestaan van De Ploeg. De teksten, door Werkman zelf geschreven, vormen een reactie op het Vrije Bladen-cahier De Ploeg 20 jaar, met artikelen van Hendrik de Vries en Johan Dijkstra. Het voor- en het achterplat zijn versierd met sjabloondruksels.















1935 tiental Kinderliedjes gezongen door Jacob Hamel s A.V.R.O. Kinderkoor Piet Marée 1/100 Dutch Photographic Publications from the Wingender Collection Photography

$
0
0

1935 Tiental Kinderliedjes Gezongen Door Jacob Hamel's A.V.R.O. Kinderkoor
by Maree, Piet

[31] p. : ill.; 28 cm. Illustrated with photos.
Contents: 1. De dansende Haasjes / Prinses Julianna. --2. De kleine Muzikant--3. Het dansende Boerinneke. --4. Baas Jan de Timmerman. --5. Theevisite. --6. Tamboertje. --7. Op de autoped. --8. De Mondharmonica--9. Op Rolschaatsen. --10. De kleine chauffeur. 32 unnumbered pages, illustrations (some color), music, portrait, 28 x 20 cm

From Wikipedia (translated): Jacob Hamel ( Amsterdam, October 20, 1883-Sobibor, July 9, 1943 ) was a Dutch musician and conductor. At the age of six he got violin lessons. At the age of sixteen, he sang as tenor in the men's choir Zanglust. At seventeen he became conductor of the mixed choir Arti et Charitate. He became known as AVRO employee, for which he led the AVRO's children's choir since 1929. After the war this choir was renamed in the Children's Choir Jacob Hamel.

In May 1940, immediately after German occupation, the Jewish Jacob Hamel was fired by AVRO Director Willem Vogt. Three years later, on July 6, 1943, Hamel was taken away with his wife Jeannette Hamel-Cohen from Westerbork to the Sobibor Destruction Camp in Poland, where they arrived on July 9 and killed the same day. Another well-known AVRO employee, sports reporter Han Hollander, was also involved in this transport and underwent the same fate.

Song Books; Dutch. Songs. Children's songs.



















(Groeten uit) Vlissingen Ruben Oreel Photography

$
0
0

Vlissingen : ADZ Vlissingen; [124] p, 24×24 cm;


The city
The name Vlissingen had already appeared by the year 620. It was then a fishermen’s settlement. Only from 917 could it be considered to be a village. Its strategic location (on the estuary of the Westerschelde and at the entry to the North Sea) ensured for the city a rich and eventful history in the centuries to follow.

Both modern and ancient
Vlissingen in the 21st century is a modern city, with an ancient centre. Separated and some distance from the city, is the industrial and port area Vlissingen-Terneuzen. After Rotterdam and Amsterdam the 3th port of the Netherlands. The Municipality of Vlissingen (44,500 residents) forms together with the Municipality of Middelburg, the urban region Vlissingen/Middelburg. With in total 90,000 residents, it's the civic and economic heart of Zeeland. Vlissingen also includes the villages Oost-Souburg (10,000 residents) and the nearby Ritthem (600 residents). 
The city owes its charm, its structure, its character and its attractiveness to its seaside location. Vlissingen is all in all a lively seaside and tourist resort, with an unmatched esplanade and lovely beaches.

Maritime atmosphere
Vlissingen’s maritime atmosphere is set by shipping traffic, the pilot service on the quay immediately in front of the esplanade, the activities in the ports, the presence of shipyards and the yachts in what used to be the medieval fishermen’s harbour. But also to Arsenaal with its attractions, the sheltered shopping mall and the constant interplay of wind, water and clouds …. All flavour Vlissingen with the tang of salt.





Frits Baarda — Geplaatst in fotografie op Thursday 27 November 2014, 11:25

Stationsbrug Middelburg….kan nog net - © Ruben Oreel  Boerin met blote billen tijdens folkloristische dag met ringsteken, Middelburg 1988 - © Ruben Oreel  Gemeentereiniger uit Vlissingen 1981 - © Ruben Oreel  Gans en schaap op boerenerf, Walcheren 2003 - © Ruben Oreel  Aangespoelde bruinvis met hondje, Zoutelande 1985 - © Ruben Oreel  Walcherse (gierige) boer, rond 1985 - © Ruben Oreel  Walcherse (gierige) boer, rond 1985 - © Ruben Oreel  Prinses Juliana en de dalai lama tijdens de four freedoms awards, Middelburg 1994 - © Ruben Oreel  Redersechtpaar zwaait hun vissersvloot uit, Vlissingen 1988 - © Ruben Oreel  Lijkauto op het strand van Westkapelle staat klaar om aangespoelde slachtoffers uit de ‘Harold of Free Enterprice’ op te halen, maart 1987 - © Ruben Oreel  Zwerver met één been, Vlissingen 2011 - © Ruben Oreel
INTERVIEW Al 35 jaar fotografeert Ruben Oreel voor de PZC. Vanuit zijn standplaats Vlissingen bestrijkt hij Walcheren. Nooit gaat hij hier weg, niet uit zijn geliefde stad en niet bij de krant. Met zijn camera dompelt hij zich onder in de samenleving. Als de spits van v.v. Arnemuiden scoort, gaan ook zijn handen omhoog.

Ruben Oreel weet allerlei manieren om thuis te komen. Zeeland telt veel dijken en wegen, hij kent ze allemaal. Maar uit welke windrichting de fotograaf ook terugrijdt, voor hem leiden alle wegen naar dat ene punt, de boulevard van Vlissingen. Het is een strook vol leven. Elke dag is er anders. De schepen, de golven, de wolken, het licht, de mensen, de waterstanden – alles beweegt, alles verandert. Hij kan er kijken zonder op foto’s te jagen. Eenmaal op de boulevard is hij thuis.

Ruben Oreel (1949) is geboren in een stad waarvan hij de naam bijna terloops uitspreekt: Middelburg. Op 18-jarige leeftijd verhuisde hij naar Vlissingen. Het is zijn standplaats als freelancer, al 35 jaar werkt hij op vaste basis voor de Provinciale Zeeuwse Courant. Walcheren is zijn werkterrein. Nooit gaat hij hier weg, niet uit zijn geliefde stad en niet bij de krant. ‘Nee, natuurlijk niet’, zegt hij op een toon dat andere antwoorden uitsluit. ‘Hier heb je alles, hier gebeurt alles.’ In Vlissingen wordt gewerkt, in Middelburg bestuurd. Het is Rotterdam tegenover Den Haag. ‘Hier ruik je de zee. Als ik geen camera had gehad, had ik in de haven kunnen werken. Bij het gewone volk.’

We zitten aan een rode tafel in de smalle keuken van zijn hoekwoning, ruwweg gelegen tussen winderige havenbekkens en de Boulevard Bankert. Achter hem hangt een verjaarstekening en een vergeelde krantenkop tegen een kast: ‘Kampioen Oreel voelt zich thuis’. De fotograaf zuigt onrustig aan een elektronische sigaret, terwijl zijn vrouw Helge belangstellend binnenkomt. Ze leunt tegen het aanrechtblad, gaat weg, komt terug en schuift uiteindelijk een stoel bij. Haar aanwezigheid ontspant hem. Zijn lach begint schor te rollen. Helge Prinsen werkte ruim twintig jaar als presentator bij omroep Zeeland, treedt op als dagvoorzitter en neemt interviews af op culturele festivals. Samen vormen ze al 25 jaar een stel.

‘We zijn wereldberoemd in Zeeland’,  zegt ze ironisch. Zondags komen ze graag samen op de boulevard. Dan gaan ze bij haar moeder in het zomerhuisje zitten, of op een terras. Als er maar mensen voorbij komen. Wel twintig, dertig keer moeten ze hun hand opsteken om te zwaaien. Hardop tellen ze de bekende hoofden. Na de soep is het anders. In de middag komen de mensen van buiten, van Souburg, Middelburg en de dorpen. Hun handen blijven vaker omlaag.

Helge is aan de boulevard geboren, maar haar actie­radius reikt verder dan Zeeland. Oreel keert bij de grens van Walcheren en Zuid-Beveland om. In Zeeuws-Vlaanderen, aan de overkant, zul je hem helemaal niet vinden. ‘Moet er niet aan denken. Daar gebeurt niets’, zegt hij. ‘Vroeger wel, toen voer de boot nog. Maar de tijd die je kwijt was om er te komen!’

Op Walcheren heeft hij honderden contacten opgebouwd. De vijfhonderd man publiek bij een voetbalwedstrijd kennen hem allemaal. De man met camera naast het doel. Bij Arnemuiden gaan bij een doelpunt ook zijn handen omhoog. Als fotograaf is hij betrokken, één van hen. Als de spelers na afloop de kleedkamers opzoeken, mag hij als enige mee. Hij kent hun mentaliteit en het dialect, en weet dat Arnemuidenaren niet graag praten. Zo heeft hij zich alle dialecten van het eiland eigen gemaakt. Op Walcheren dragen ze de fotograaf op handen, al zou hij dat zelf nooit zeggen. ‘Mijn vak is veel meer dan alleen op een knopje drukken. Ik ben deel van de samenleving.’

Oreel schuwt geen enkel onderwerp. Honderdjarigen, ringstekers, getooide vrouwen, gestrande bruinvissen of vrachtschepen, herdenkingen, blinde hardlopers in de duinen – hij gaat overal met evenveel plezier op af, ook na al die jaren. Denk niet dat alle nieuws op Walcheren klein bier is. Grote namen verschenen voor zijn lens, onder wie Mandela, Beatrix en Máxima en de dalai lama. Ze kwamen naar Middelburg – dat heeft de stad dan weer wel. ‘Al die collega’s uit de Randstad, topfotografen, moeten dan dat hele eind naar Zeeland rijden. Ik ben er al. Hier gebeurt het.’ Zijn rafelige lach schalt door de keuken. Helge kijkt vergenoegd toe.

Samen met collega Lex de Meester deelt hij voor de PZC op Walcheren de opdrachten. Om de week hebben ze ieder een piketdienst erbij. Dan moeten ze overdag én ’s avonds werken. Het aantal opdrachten kan per dag van drie tot acht uiteenlopen. ‘Stervensdruk’,  zegt hij. ‘Maar mij hoor je niet klagen. We leven er goed van.’ Helge rekent hardop uit dat het neerkomt op tachtig tot honderd foto’s per maand. ‘In de zomer véél meer’, vult hij aan. Alle negatieven zijn vanaf 1978 keurig op jaar en gebeurtenis gearchiveerd. Helge loopt naar de naastgelegen kamer, waar haar man dagelijks de foto’s bewerkt. Ze komt terug en zet een plastic opbergdoos van de Prijsmepper op tafel. Achter de Walt Disney-figuurtjes staan honderden witte envelopjes gerangschikt. ‘Al het werk van zo’n beetje een half jaar’, zegt ze. ‘Zo hebben we nog tientallen doosjes staan.’

Zijn eerste krantenfoto leverde hij af, toen hij 17 was. De opening van de jachthaven in Kamperland haalde De Stem, editie Zeeland. Fotograaf was hij al langer, alleen zonder werkende camera. ‘Mag ik die anekdote over je speelgoed vertellen, Ruben?’ vraagt Helge. Een klein knikje. Op zijn 10e verjaardag kreeg hij Lego, vertelt ze. Het eerste wat hij bouwde was een camera en een projector.

Oreel zet de nicotinevrije sigaret tegen zijn lippen, zuigt en neemt het betoog naadloos over. ‘Als jongen liep ik al brandweerwagens en politieauto’s achterna. Als ik niet wist waar de brand was, ging ik eerst naar de kazerne. Een volle tankwagen laat altijd druppels vallen. Het spoor van de druppels volgend kwam ik altijd uit bij de brand.’ Later zou hij voor de krant tientallen branden en ongelukken fotograferen. Dat doet hij steeds minder. De meeste foto’s komen niet meer in de krant. Een paar jaar geleden, op een Pinksterdag, moest hij nog wel uitrukken voor een dodelijk ongeval. In Middelburg was een man met auto in de gracht gereden. Oreel had zich geweldig geërgerd, toen hij bij de rampplek aankwam. ‘Aan de overkant van het water zaten tientallen mensen met camera’s en mobieltjes te wachten, totdat de auto met het lijk uit het water zou worden getakeld. Wachten tot ze een dood iemand zien. Ik was zó kwaad. Ik heb mijn camera op die mensen gericht en afgedrukt. Die foto stond de volgende dag wél in de krant. Foto’s van mobieltjes komen gewoon niet in de krant.’

Piëteit met overledenen en nabestaanden heeft Oreel altijd gehad. Zijn beroemdste foto toont geen dode en toch is de dood overal. In 1987 was de fotograaf een paar dagen na het kapseizen van de veerdienst Harold of Free Enterprise, voor de kust van Zeebrugge, langs de zee gaan rijden. Bijna tweehonderd opvarenden waren verdronken. De ramp hield hem in zijn greep. Turend over een dijk zag hij plotseling drie lijken drijven. Drie vrouwen. In plaats van te fotograferen wachtte hij de komst van de eerste lijkwagen af. Het beeld van de auto, de zee en een passerend schip haalde de New York Times.  ‘Een drama zonder lijken is ook een drama.’

De foto zal een prominente plaats krijgen in het overzichtsboek, dat volgend voorjaar zal verschijnen. Een samenvatting van een werkzaam leven in 650 foto’s. De publicatie markeert zijn 65-ste verjaardag, een leeftijd om aan later te denken. Als de onvermijdelijke vraag hem bereikt, lacht hij die weg. ‘Stoppen? Wat moet ik dan! Er zijn genoeg uitdagingen, ik mag blijven werken voor een fijne krant.’

Helge lacht met hem mee en zoekt met haar ogen toenadering tot hem. ‘Ruben gaat door tot hij erbij neervalt. Hij sterft in het harnas.’ Vanachter de tafel klinkt instemmend een schorre lach. ‘En dat op de boulevard, ha, ha, ha!’

Ruben Oreel
1949, Middelburg
Freelance fotojournalist. Opleiding Fotovakschool Den Haag
Opdrachtgevers Provinciale Zeeuwse Courant, gemeente Vlissingen, Zeeland Seaports, VNG Magazine
Boekpublicaties o.m.: Vlissingen De Boulevard, Vlissingen op straat, Kermis Westkapelle, Water en vuur











Momenten Sferische zwart-wit Portretten Rotterdam Amsterdam Parijs en Madrid Ton van Vliet Photography

$
0
0

Ton van Vliet
1987
ISBN: 90-5042-016-8
In de publicatie Momenten zijn sferische zwart-wit portretten gebundeld van de hand van fotograaf Ton van Vliet. Hij maakte de foto’s in verschillende steden als Rotterdam, Amsterdam, Parijs en Madrid. Hij portretteerde overwegend volwassenen in geënsceneerde en terloopse houdingen in hun dagelijks omgeving. De invloeden van meesters als André Kertesz en Robert Frank zijn goed zichtbaar en maken de foto’s aangenaam om te bekijken.

Ton van Vliet Momenten (1987) from Plaatsmaken Arnhem on Vimeo.














Viewing all 1008 articles
Browse latest View live


<script src="https://jsc.adskeeper.com/r/s/rssing.com.1596347.js" async> </script>