Quantcast
Channel: Bouilla Baise Work in progress
Viewing all 1008 articles
Browse latest View live

Goal Posts that do not Participate in the World Cup Photography

$
0
0

Doelpalen die niet meedoen aan het WK
Peter Zantingh
8 juni 2018

See also



De belangrijkste doelpalen van deze zomer staan in Moskou. Om ze te zien stap je uit op het stalinistisch-barokke metrostation Sportivnaja, loop je langs een reusachtig standbeeld van Lenin en ga je samen met 80.000 anderen het olympisch stadion Loezjniki binnen.

REUTERS/Said Tsarnayev

REUTERS/Pavel Rebrov

Om ze te kunnen aanraken zul je Cristiano Ronaldo moeten heten, of Paul Pogba, of desnoods Yasser Al-Shahrani. Want in het Loezjniki is aanstaande donderdag Rusland – Saoedi-Arabië, de openingswedstrijd van het WK voetbal. Ook zes andere wedstrijden, inclusief de finale op 15 juli, worden daar gespeeld.

REUTERS/Ilya Naymushin

REUTERS/Ilya Naymushin

Minder belangrijke doelpalen staan onder meer in Lesnovka, een Russisch dorpje vlak bij Wit-Rusland, nabij het Siberische Krasnojarsk en in Jevpatorija, een badplaats op de Krim. Persbureau Reuters stuurde fotografen naar deze ‘geheime doelen’: ver verwijderd van het grote WK-toneel staan ze zichzelf te zijn, verlaten, verroest, soms voor heel andere doeleinden gebruikt.

REUTERS/Eduard Korniyenko

REUTERS/Pavel Rebrov

Maar toch. De voetbalromanticus zal er schoonheid in zien. Een bal neerleggen op een meter of twintig, een aanloop nemen en ’m goed raken, met de wreef. Een lichte curve in het schot, op zoek naar de bovenhoek.

REUTERS/Pavel Rebrov

REUTERS/Sergei Karpukhin

Wie wil, kan ook hier het gejuich horen opgaan.

Het Negentiende Deeltje 250 Cent Reeks : 19 Stichting PlaatsMaken Hans Eijkelboom Artists Book Photography

$
0
0

Het negentiende deeltje
Kunstenaarsboek. Hans Eijkelboom. - Uitgever: Arnhem : Stichting PlaatsMaken, 1987. - [16] p. : ill. ; 11x15 cm. - Reeks: (250 Cent Reeks ; 19). - Oplage 250 ex. - Een speciale salonuitgave. - In cassette AB01361 (a). Dubbel exemplaar (b) in cassette (1987). ISBN: 9050420249.

soortboek (boeken), kunstwerk, artist's book
vervaardigerEijkelboom, Hans, Stichting PlaatsMaken
datering1987-09
afmetingenhoogte 10.2 cm
breedte 14.8 cm
diepte 0.3 cm

Het kunstenaarsinitiatief PlaatsMaken ontstond in 1984 in een gekraakte loods op het voormalige Nepromaterrein, gelegen aan wat nu de Sonsbeekzijde van het Arnhemse station heet. Hun onvrede betrof het ontbreken van outillage voor net afgestudeerde kunstenaars die na hun academietijd niet langer konden beschikken over de mogelijkheden die de opleiding hen eerder bood, maar ook het gebrek aan tentoonstellingsruimte. Ook de musea pikten hun werk niet op en naarmate de BKR regelingen verder steeds werden aangescherpt, ontstond de drang en het elan ‘om zelf het heft in handen te nemen’. Toen het Arnhemse collectief - bestaande uit Henk-Hans Hilvering, Taco Meeuwsen en Jos van Doorn - in 1984 hun handtekeningen onder de akte van oprichting zetten, kreeg het kunstenaarsinitiatief de naam die nog steeds het credo vormt: stichting PlaatsMaken.


'I photograph a lot, pushing the button, I never feel it as a meaningful act. Probably I have printed now ± 10,000 photographs and I find that a quite annoying activity. But photos, the sheets of paper on which something can be seen that has an unknown relationship with reality, I can look at it a long time. Still I cannot really contain what I see.' 

Hans Eykelboom

In zijn boek “Het negentiende deeltje” (1987) schrijft Eijkelboom: ‘Ik fotografeer veel, het indrukken van de knop ervaar ik nooit als een betekenisvolle handeling. Waarschijnlijk heb ik inmiddels ± 10.000 foto's afgedrukt en ook dat vind ik een tamelijk vervelende bezigheid. Maar foto's, die vellen papier waarop iets te zien is dat een onnoembare relatie heeft met de realiteit, daar kan ik lang naar kijken. Maar nog altijd kan ik niet echt bevatten wat ik dan zie.’















an Impression Schaft! Kunst in de oude Enka Kantine PEK Platform Edese Kunstenaars 16 juni 2018 Architecture

$
0
0


Schaft! Kunst in de oude Enka Kantine PEK Platform Edese Kunstenaars 16 juni 2018

Jubileumtentoonstelling PEK in de oude ENKA kantine
U zult het misschien niet geloven maar de KANTINE van de voormalige ENKA-fabriek gaat in mei en juni vijf weekenden open voor een indrukwekkende tentoonstelling met vijftig Gelderse kunstenaars! Toegang = gratis!

Onder andere beelden, tekeningen, installaties, schilderijen en foto’s zullen er te bewonderen zijn. U bent van harte welkom om deze tentoonstelling te bezoeken in het industriële monument op het ENKA-terrein! Nog één keer kunt u dwalen door de grote ruimte waarin zelfs het oorspronkelijke meubilair soms nog aanwezig is, terwijl u geniet van de kunst en het uitzicht over de omgeving.

Geopend: zaterdagen en zondagen en op 2e pinksterdag
van 19 mei t/m 23 juni tussen 11:00 en 17:00 uur

WEER DAGELIJKS LUNCHEN IN HET ENKA KANTINEGEBOUW
Langs het spoor bij Ede aan de rand van de Veluwe ligt de voormalige kunstzijdefabriek ENKA. De ENKA was lange tijd het grootste fabriekscomplex in Nederland. Op het enorme terrein staan nog altijd diverse monumenten, waaronder de Westhal.

Daarnaast is er op het complex ook een nieuwe woonwijk in ontwikkeling. Middenin deze woonwijk ligt het opvallende Kantinegebouw. Na jaren leegstand krijgt dit bijzondere industriële erfgoed binnenkort weer dagelijks mensen over de vloer die er hun boterhammen eten.


ENKA KantinegebouwENKA Kantinegebouw

Geschiedenis van het ENKA Kantinegebouw
Na beschadiging van de oorspronkelijke schaft- en kleedlokalen van de ENKA in de Tweede Wereldoorlog werd in 1950-1951 een nieuw was-, kleed- en schaftlokaal gebouwd. De vooruitstrevende directie heeft het ca. 4000 m² grote Kantinegebouw destijds laten ontwerpen voor het welbevinden van het personeel. Het ontwerp van de architect D. Masselink was voor die tijd zeer modern en gerieflijk. Het diende dan ook als voorbeeld voor vele andere bedrijfskantines in het land.

Het Kantinegebouw was via loopbruggen verbonden met de productiegebouwen. In de parterre en op eerste verdieping bevonden zich de kleed- en waslokalen. Op de tweede verdieping waren drie schaftruimtes: een grote voor mannelijk fabriekspersoneel, een voor de fabrieksmeisjes en een voor het kantoorpersoneel.  Vanaf 1965 nam de vraag naar kunstzijde af en was er zware concurrentie van lagelonenlanden buiten Europa. Dit leidde uiteindelijk tot het sluiten van de fabriek in 2003.


Herbestemming tot “brede school”
Na de sluiting heeft het Kantinegebouw eigenlijk geen nieuwe bestemming meer gehad. Op dit moment wordt het gebouw tijdelijk bewoond en is het te huur voor evenementen. Het omliggende gebied is gesaneerd en de herbestemming van de Westhal is eind 2016 afgerond.

Het kantinegebouw krijg een maatschappelijke functie in de nieuwe woonwijk. BOEi gaat de komende jaren het gebouw herbestemmen tot een ‘“brede school” met een basisschool, kinderdagverblijf, peuterspeelzaal, buitenschoolse opvang, maatschappelijke voorzieningen en een invulling voor de bovenste verdieping. Beoogd huurder van het gebouw is de gemeente Ede.

See also

Nieuwe tijden Nieuwe schakels: De eerste vijftig jaren van de A.K.U Graphic Design Mart Kempers Cas Oorthuys Company Photography




































THIS IS CAS | VINTAGE PHOTOGRAPHY BY CAS OORTHUYS Henri Cartier-Bresson Werner Bischof

$
0
0

THIS IS CAS | VINTAGE PHOTOGRAPHY BY CAS OORTHUYS
The Nederlands Fotomuseum will present a long-awaited retrospective of Cas Oorthuys’s work from 15 September 2018. Recently, the Nederlands Fotomuseum started digitize all 442 albums of contact prints compiled by Cas Oorthuys, one of the most influential of all Dutch photographers. In recent years, there has been a growing awareness of the historic nature of these fragile albums and the need to conserve them properly as part of the photographic heritage of the Netherlands. For this reason, the museum wishes to stop using them as a working tool in the management of the Oorthuys archive and instead to preserve them as a unique historic artefact. In order to maintain access to the Oorthuys archive, the museum has decided to digitize the entire set of albums. This is of the biggest digitization projects in the history of Dutch photography.  New research being conducted on the albums of contact prints and on the huge archive with its many vintage prints is likely to produce fresh insights, which will be showcased in the exhibition.


Erik Stekelenburg

In het centrum voor moderne kunst De Zonnehof te Amersfoort werd afgelopen zondag de tentoonstelling ‘Licht, lucht en ruimte – Wonen in de jaren vijftig’ geopend. De tentoonstelling in het Rietveldpaviljoen is gericht op Amersfoort en geeft een overzicht van de wijken uit de jaren ’45 tot ’65 van de vorige eeuw. Het biedt een inkijk in de wooncultuur van die tijd en maakt de stedenbouwkundige principes inzichtelijk voor een groot publiek.

Hedwig Saam, adjunct-directeur van De Zonnehof, wees er tijdens de opening op dat de wederopbouwwijken niet delen in de herwaardering van de jaren vijftig, zoals die tot uitdrukking komt in veel retrostijlen. Ze reageerde op de roep tot sloop van woningen uit die tijd en stelde dat als er dan gesloopt zou worden; 'alsjeblieft niet voordat we weten waar we het over hebben'. En met die uitspraak was het doel van de tentoonstelling gegeven.

Centraal op de tentoonstelling staat een opengewerkt voorbeeld van een prefabwoning van J.F. Berghoef, compleet met Bruynzeelkeuken, Tomadorek en meubels van onder andere Rietveld. De niet opgetrokken delen zijn als bouwkundige plattegrond in marmoleum vloerbedekking gesneden. Verder zijn er nog enkele hoekjes ingericht in jaren vijftig-stijl. Elke wederopbouwwijk is aanwezig met een paneel. Er zijn foto's van Cas Oorthuys en Jan Versnel, fragmenten uit het Polygoonjournaal en radiofragmenten. Voor de optimale beleving van het wonen in de jaren vijftig zou er tegenover de grote hoeveelheid tekst wel wat meer beeld, geluid en eventueel geur mogen staan.

Amersfoort bezit een grote diversiteit aan wederopbouwarchitectuur. Houten noodwoningen,  montagewoningen in het Airey-montagewoningbouwsysteem, kleine landhuizen op de Amersfoortse Berg tot de eerste flats in het montagesysteem Bartels en strokenbouw in de Bomenbuurt van het Soesterkwartier. Deze buurt werd als eerste wederopbouwwijk in Nederland, al in 1988, uitgeroepen tot beschermd stadsgezicht. Een openluchtmuseum van de betere architectuur en stedenbouw aan het begin van de wederopbouwperiode (1948-1953) en een bekeerplaats voor degenen die denken dat alle wederopbouwarchitectuur beter kan worden gesloopt. Bij de totstandkoming van de buurt is dan ook het onderste uit de kan gehaald, de ontwerpers, architect Zuiderhoek en stedenbouwkundige Rooimans, kregen bij de opdracht te horen dat de buurt het beste van het beste moest bieden. En dat betaalt zich tot op vandaag uit, zij het nu meer door de architectonische identiteit dan door het collectieve idee dat eraan ten grondslag lag.

In de oorspronkelijke opzet is heel duidelijk dat collectief ideaal af te lezen. Een ruime straat begon al bij de voorgevel waar de straatverlichting (gaslantaarns) aan werd bevestigd. Palen zouden evenals een bomenrij een te grote inbreuk maken op de ruimte. De grootte van het voortuintje zou tegenwoordig het predikaat geveltuin krijgen en brede openbare grasperken met paden overbrugden de afstand tot de straat. De intredende individualisering maakte een eind aan deze situatie. Het grasperk werd geannexeerd door de bewoners en de eigen auto deed zijn intrede, waardoor de straat inmiddels ook is geïndividualiseerd. Bij de renovatie rond 1999 werd de oude situatie niet hersteld. Gelukkig geldt dat niet voor de idealen bij de inmiddels 88-jarige stedenbouwkundige Rooimans. Hij is nog steeds principieel huurder vanuit het idee dat eigendom de collectieve belangen niet dient.

Blijkens een bericht uit het Dagblad van Amersfoort van 1957 deed de individualisering overigens al heel snel zijn intrede. In de gelijktijdig uitgekomen catalogus wordt uit dat bericht geciteerd hoe bewoners van de flats door de eigenaar 'Stichting Centrale Woningzorg' worden gewezen op hun verantwoordelijkheidsgevoel: 'Deze gemeenschappelijke woonaccommodaties (…) zijn een uitstekende oefenplaats voor 't betrachten van gemeenschapszin. Maar al te licht is men geneigd om strikt 'eigen' bezit te onderhouden en vertroetelen en anderzijds aan 'gemeenschappelijk' bezit weinig of geen aandacht te besteden.' Het is alsof je in het CDA verkiezingsprogramma van 2002 zit te lezen.

Wonen in de jaren vijftig is heel actueel. Het is te wensen dat meer gemeenten zich bewust worden van hun erfgoed en in ieder geval bedenken dat er een onderscheid is tussen de beheersproblemen en de kwaliteit van de naoorlogse wijken.

INFO
De tentoonstelling is samengesteld door De Zonnehof en loopt nog tot 18 januari 2004. Bij de tentoonstelling verschijnt een catalogus die is samengesteld door Pauline Opmeer.

www.dezonnehof.nl


Vrede in Europa
Cas Oorthuys en de Contact-, Foto- en Reis-Pockets
by Rik Suermondt
“Cas was altijd onderweg. Hij fotografeerde de torens de bruggen de paarden - de bergen - rivieren -  en altijd stukken van steden en architectuur - van mensen stilstaand, werkend, lachend - huilend, altijd onderweg in hun eigen omgeving.” (Bert Schierbeek; 1)

Cas Oorthuys (1908-1975) heeft als geen andere Nederlandse fotograaf het Europa van na de Tweede Wereldoorlog in beeld gebracht. Reeds in 1946 reisde hij voor ABC Press door het verwoeste Duitsland om de processen van Neurenberg te verslaan. Maar het was vooral een langdurige verbintenis met Uitgeverij Contact die hem tussen 1950 en 1963 in staat stelde een groot aantal Europese landen, regio’s en steden te bezoeken om foto’s te maken voor een veertigtal toeristische foto- en reispockets. De boekjes sloegen enorm aan. Wereldwijd werden er meer dan anderhalf miljoen exemplaren van verkocht.

Voordat Cas Oorthuys in 1945 de vaste fotograaf werd van Uitgeverij Contact had hij al een uitgebreide leerschool achter de rug. Begonnen als links-geëngageerde ‘arbeidersfotograaf’ en in de ban van Bauhaus en Nieuwe Zakelijkheid, maakte Oorthuys vanaf 1935 naam als fotoreporter voor het sociaal-democratische weekblad Wij.  Aan het einde van de Tweede Wereldoorlog was hij nauw betrokken bij ‘De Ondergedoken Camera’, de illegaal in Amsterdam opererende organisatie die het verzet en het leed tijdens de hongerwinter documenteerde. Na het progressieve fotoboek Een staat in wording  (1947) over de onafhankelijkheidsstrijd van Indonesië, raakte zijn politieke betrokkenheid op de achtergrond. De Koude Oorlog brak aan en Oorthuys ontwikkelde zich in de jaren vijftig tot een humanistisch fotograaf van internationaal aanzien. In Nederland verwierf hij vooral bekendheid met ruim honderd fotoboeken over de wederopbouw, de industrie, de landbouw, de Nederlandse steden en het landschap en de pockets over Europese landen, regio’s en steden. ‘Boeken-Cas’ was de bijnaam die collega-fotografen uit Amsterdam hem in die tijd schertsend gaven. De meeste publicaties kwamen tot stand in nauwe samenwerking met Uitgeverij Contact, waar Gilles de Neve (1904-1973) en zijn compagnon Chris Blom (1904-1995) al sinds 1936 een speciaal beleid voerden op het gebied van fotoboeken. 2)

In 1933 had Gilles de Neve samen met Chris Blom Uitgeverij Contact opgericht. Blom, een fel anti-militarist en dienstweigeraar uit Alkmaar, was in 1927 mede-initiatiefnemer van het op de Nederlandse jeugdbeweging afgestemde tijdschrift De Jonge Gids’. Als een van de weinige Nederlandse uitgevers bouwden De Neve en Blom in de jaren dertig een geëngageerd fonds op, met publicaties die waarschuwden voor het opkomende fascisme in Europa.           

In 1946 maakte Cas Oorthuys zijn eerste reportages in het buitenland. In opdracht van fotopersbureau ABC Press reisde hij naar Neurenberg om de processen tegen de Nazi-oorlogsmisdadigers vast te leggen. De confrontatie met Goering en Seyss-Inquart maakte diepe indruk op hem, evenals de schaal van de verwoestingen in Duitsland. Hij fotografeerde het desolate landschap van Frankfurt, dakloze burgers bepakt en bezakt langs de kant van de weg en getraumatiseerde kinderen die tussen het puin naar bruikbare voorwerpen zochten. Sommige foto’s hebben sindsdien een iconische status gekregen. Bijvoorbeeld het jongetje dat verloren staat temidden van afgebrokkelde muren op een kruispunt van vier wegen; een sprankje hoop voor een verwoest Europa. (p. 118) Of het onwezenlijke straatbeeld van een jonge vrouw en een oorlogsinvalide die op één been en krukken weghinkt tussen de ruïnes, zoals eerder de slachtoffers van de ‘Grote Oorlog’ in de satirische tekeningen van dadaïst George Grosz. (p. 114) Kort daarna reisde Oorthuys naar de Vredesconferentie in Parijs. Daar werd hij getroffen door de felle ogen en het vermagerde gezicht van een krantenverkoper, die het laatste nieuws over de besprekingen aanbood. (p. 131) Ook hier luidt de boodschap: nooit meer oorlog in een toekomstig Europa.   
        
In hetzelfde jaar 1946 was Cas Oorthuys ook vaak in België om het Vlaamse landschap en de steden te fotograferen. Contact had net een kantoor in Antwerpen geopend en Gilles de Neve speelde met de gedachte om naast de serie ‘De Schoonheid van ons Land’ ook aparte monografieën over Gent, Brugge en Antwerpen uit te geven. 3) In de Scheldestad maakte Oorthuys circa zevenhonderd opnamen van historische gebouwen, de haven en karakteristieke inwoners. Vooral in de havenbuurt ontstonden prachtige foto’s van lachende prostituées achter het raam, een breiende vrouw op de hoek van de straat, twee negers bij een bordeel en een jongetje in gesprek met een papagaai. In de haven zelf fotografeerde hij stoere arbeiders en de romantische sfeer bij de kaaien tijdens het ochtendgloren.

In Antwerpen ving Oorthuys de ‘poésie social de la rue’; een uitdrukking die de Franse schrijver Pierre MacOrlan in de jaren dertig bezigde voor de Parijse straat-reportages van Brassaï, André Kertész, Robert Doisneau en Henri Cartier-Bresson, en waarbij arbeiders en het leven in de volksbuurten centraal staan. De geplande monografie over Antwerpen is uiteindelijk nooit verschenen. Wel werd door Contact een dertigtal foto’s opgenomen in De Vlaamse Steden  (1950), dat als deel zes verscheen in de serie De Schoonheid van ons Land.        
    
Met zijn fotoreportages over de hongerwinter in Amsterdam, het volksleven in Antwerpen en de vrijheidsstrijd van de Indonesiërs continueerde Cas Oorthuys zijn politiek en sociaal engagement van voor de oorlog. In 1945 was hij in Amsterdam nauw betrokken bij de oprichting van de GKf, de Vereniging van Beoefenaars der gebonden kunsten, waarvan de kern werd gevormd door de fotografen van ‘De Ondergedoken Camera’. Via hun spreekbuis Piet Zwart pleitten zij voor een ‘documentair humanisme’. Oorthuys, Carel Blazer, Emmy Andriesse en de andere GKf-fotografen waarmee Contact direct na de oorlog zaken deed, hadden een duidelijke voorkeur voor fotoreportages over de mens. In overleg met De Neve en Blom werden drie indrukwekkende fotoboeken over de oorlog samengesteld: Holland and the Canadians  (1946), Amsterdam tijdens de hongerwinter  (1947) en Verwoesting en wederopbouw  (1948).


Maar Gilles de Neve, die in zijn jonge jaren had geschilderd, wilde in zijn eigen projecten vooral het ‘picturale’ element terugzien. Tijdens de voorbereidingen voor De Vlaamse Steden  zette hij in een brief aan Oorthuys en Andriesse zijn gedachten op een rijtje: “De fotoboeken die ik ken uit Holland en buitenland vallen uiteen in twee groepen, eenerzijds vnl. het schilderachtige gevend, anderzijds vnl. reportage-element. Voor-beelden van het eerste zijn er te over. Van het laatste denk ik speciaal aan Naked City van Weegee [...] Onze boeken willen allereerst ‘De schoonheid’ geven. Zoowel het schilderachtige als het abstracte kunnen hierbij tot uitdrukking komen.” 4) Verderop in de brief erkent De Neve dat ‘een zeker reportage-element’ daarbij onontbeerlijk is: “Hierbij is het echter wel van belang alleen datgene naar voren te brengen, wat typisch is voor een bepaalde stad in het bijzonder. [...] De vlaamsche volksvrouw bezit m.i. een meer uitgesproken type dan de man, wat in het boek tot uiting moet komen. Visch-verkoopsters, krantenverlaters, vrouwen die achter een kar met handel loopen, vrouwen bij frituurkraam of ijskar zijn onmisbaar voor het stadsbeeld. En wat voor types!” Uit deze  passage blijkt hoezeer De Neve betrokken was bij de fotoboeken en zich als uitgever bemoeide met de kleinste details.

De eerste pocket van Cas Oorthuys verscheen in 1951 en was getiteld Bonjour Paris. Bonsoir Paris. Au revoir Paris. Parijse begroetingen door Cas Oorthuys en Jan Brusse . In 1948 had Cas Oorthuys in Parijs kennis gemaakt met Jan Brusse, die bekendheid genoot vanwege zijn aanstekelijke radiopraatjes over Frankrijk. Gilles de Neve was ook aanwezig en gezamenlijk ontstond het idee voor een groot fotoboek over Parijs. De opzet was klaar toen de papierprijzen door het uitbreken van de Koreaanse oorlog fors stegen. De Neve durfde een omvangrijk plaatwerk niet meer aan en kwam op het idee om een fotoboekje op pocketformaat uit te geven. 5) Volgens eigen zeggen introduceerde hij daarmee de term ‘pocket’ in de Nederlandse uitgeverswereld. 6)

De titel was een idee van grafisch ontwerper Jan van Keulen, die de typografie verzorgde en de stofomslag ontwierp. 7) Het boekje sloeg enorm aan. Voor de tweede druk bedacht Van Keulen een iets langwerpiger formaat en een geplastificeerde band met een zwart-wit foto omlijst door twee blauwe kleurbanden. De vrolijke kleuren op de voorkant zouden tot 1965 het karakteristieke aanzien van de foto- en reispockets bepalen.          

Er was voor Bonjour Paris  meteen grote belangstelling bij buitenlandse uitgevers. Bruno Cassirer Publishers te Oxford en Axel Juncker Verlag te Berlijn brachten de pocket in 1952 in Engeland en Duitsland uit: This is Paris, from dawn till night’ en Das ist Paris, von Morgengrauen bis Mitternach . Daarna volgde de Franse uitgeverij Flammarion met Voici Paris . En in 1955 bracht Harry M. Abrams het boekje op de Amerikaanse markt. Uiteindelijk haalde de pocket negen edities - waaronder vijf herziene - in vier verschillende talen. Wereldwijd werden er meer dan 150.000 exemplaren van verkocht. 8)

Wat was de reden van dit ongekende succes? Rond 1950 was Parijs een belangrijk reisdoel. Als centrum van de beeldende kunst en haute couture bood de stad aan een cultureel geïnteresseerd publiek de nodige verstrooiïng na de karige jaren van de oorlog en de wederopbouw. De fotopocket was beslist geen reisgids met practische informatie, maar bood een poëtische impressie in woord en beeld van het dagelijkse leven. Parijs zelf was in de tekst van Jan Brusse de hoofdpersoon; een mooie vrouw die in de eerste bladzijden ontwaakt, zich uitrekt en aan het einde van het boek weer gaat slapen. Brusse beschreef wat je zoal op een dag mee kon maken als toerist in je geliefde stad. Oorthuys schetste het decor met foto’s van de Eiffeltoren in de vroege ochtendnevel, het uitzicht vanaf de Notre Dame, het drukke autoverkeer rond Place de la Concorde en de pittoreske schilderswijk Montmartre. Maar bovenal had hij oog voor de Parijzenaar in zijn dagelijkse doen en laten: clochards langs de Seine, een bloemenverkoopster, een trouwerij in de volkswijk Ménilmontant en het studentenleven in het Quartier Latin.                 
       
De formule van Parijs als een mooie vrouw die haar minnaars ontvangt was al in de negentiende eeuw toegepast bij prentenboeken over de stad. Ook de mensen in de pocket van Oorthuys en Brusse voldeden aan een zeker stereotiep beeld van Parijs. Een voorbeeld is de foto van twee clochards die op klaarlichte dag een fles wijn leegdrinken. In de tekst beschrijft Jan Brusse ze als een bezienswaardigheid: “Hoe zij aan die wijn komen? Heel eenvoudig. Zij gaan op een plek zitten waar veel toeristen langskomen. Die toeristen willen altijd fotograferen. En die clochards vormen een geliefde foto. Alleen mag je ze pas kieken wanneer je hun geld gegeven hebt voor een fles wijn.”  Op de volgende pagina krijgt het onderwerp een moralistisch staartje in het portret van Père August, de bekende, sociaal bewogen priester-zwerver die de lezer waarschuwt dat het bestaan van een clochard allesbehalve romantisch is.

Ook armoedige schilders en verliefde paartjes ontbreken niet in Bonjour Paris . Op één pagina vielen deze twee categorieën zelfs samen in het beeldrijm van een jonge kunstenaar achter zijn schildersezel en een meisje dat naakt voor hem en zijn collega’s poseert. Brusse: “Als je op de Académie bent, laat je natuurlijk een baardje groeien. En je ‘petit amie’ is model. Alle schilders mogen haar zien, maar toch is ze van jou. En samen kom je gemakkelijker aan de kost dan alleen.”







Na Parijs verschenen in 1952 in rap tempo drie deeltjes over Amsterdam, Rotterdam en Nederland. De meeste foto’s hiervoor konden uit het archief worden gelicht. Nog hetzelfde jaar reisde Oorthuys met zijn vrouw Lydia naar Londen om te werken aan een pocket over de Britse hoofdstad. Hij ging mede op uitnodiging van George Hill, directeur van Cassirer, die onder de indruk was van Bonjour Paris  en een gelijksoortig boekje over Londen wilde. Cas en Lydia moesten het echter doen zonder een schrijver als gids. Op een ansichtkaart aan Contact schreven zij dat Londen een boeiende stad is “waar een fotograaf wel weet te beginnen maar niet weet waar te eindigen.” Na het bekijken van de eerste resultaten was George Hill heel enthousiast over de fotografische kwaliteiten, maar miste hij een aantal typisch Londense onderwerpen: “no pictures of the East End (Whitechapel), the suburbs (rows of houses), the Docks [...], the London School of Oriental and African Studies with people of all nationalities streaming out at lunchtime”. 9) Oorthuys moest nog een keer terug naar Londen om de collectie te completeren. De tekst werd geschreven door Neville Braybrooke, die de succesformule van Jan Brusse aanhield en Londen karakteriseerde van de vroege ochtend tot de late avond.

Het succes van Bonjour Paris  en Dit is Londen  zorgden ervoor dat Cas Oorthuys van 1953 tot 1963 in opdracht van Uitgeverij Contact een groot aantal reizen kon maken voor nog eens veertig deeltjes over landen, regio’s en steden in Europa. In een concept-contract tussen Oorthuys en Contact, opgesteld in 1956 nadat hij al tien boekjes had gepubliceerd, wordt de werkwijze en de taakverdeling tussen fotograaf en uitgever duidelijk omschreven: “Oorthuys zal per object een ruime keuze foto’s (in gerubriceerde en genummerde contact-afdrukjes) aan ‘Contact’ voorleggen, waarin zoveel mogelijk alle toeristisch belangrijke aspecten, gedurende verschillende seizoenen, zullen voorkomen, zulks van te voren in overleg met ‘Contact’ of de tekstschrijver vast te stellen. Uit deze keus zal ‘Contact’ een eerste keus maken van circa 200 foto’s, waarvan vergrotingen op formaat 18x24 cm zullen worden ingeleverd door Oorthuys. Daarna zal tot definitieve aankoop van de benodigde foto’s worden overgegaan, waarvan het aantal tussen de 80 en 90 foto’s ligt, voor elk boekje afzonderlijk te bepalen.” 10)

Uit het concept-contract blijkt ook hoe de foto- en reispockets tot stand kwamen. Nadat het reisdoel door de uitgeverij was bepaald, kozen Gilles de Neve en Cas Oorthuys in overleg een schrijver en gingen er lijsten met te fotograferen onderwerpen over en weer. Vaak werden vooraf ambassades en ministeries ingeschakeld voor toeristische informatie. Wanneer Oorthuys van een reis terugkwam, werden de films ontwikkeld en gecontact door zijn assistenten. Vaak sneed Lydia de afdrukjes op de maat van 6x6 cm waarna ze door Cas zelf in de juiste volgorde werden opgeplakt op kartonnen vellen en voorzien van informatie en een negatief-nummer. Een cruciaal moment was de fotoselectie, waarbij de gemiddeld drie- tot vierduizend foto’s door De Neve en Oorthuys werd teruggebracht tot tachtig à negentig. In de afsluitende fase controleerden zij gezamenlijk de proeven van de Rotogravure, de drukkerij in Leiden waar bijna alle fotoboeken van Contact in hoogwaardige koperdiepdruk werden vervaardigd. Als het even kon stond Oorthuys naast de persen om het drukproces te volgen.

Gilles de Neve was zeer verguld over de eerste fotopockets. “Speciaal het laatste jaar bent u erin geslaagd een eigen genre fotoboeken - iets heel anders dan een collectie foto’s - te creëren, waarmede U in Nederland een unieke plaats heeft ingenomen, die U, naar ik hoop, ook in het buitenland zult gaan innemen”, liet hij Oorthuys weten. 11) Ook Oorthuys zelf had er schik in. Zo stuurde hij in 1953 samen met Jan Brusse vanuit Monaco een romantische ansichtkaart van een ondergaande zon en een hemelsblauwe zee met op de achterkant de gekscherende tekst: “schoonheid van dit land is niet te fotograferen - boekje moet geheel in kleurendruk uitkomen - desnoods zonder foto’s - tekst volkomen overbodig - winst bank van Monte Carlo maakt honorering verder niet nodig - de zon niet aanwezig.” 12). Oorthuys en Brusse waren in Monaco bezig met de voorbereidingen voor een pocket over de Franse Rivièra.

In 1953 begon Contact ook reispockets uit te geven. De tekst werd bij alle twaalf deeltjes verzorgd door Evert Zandstra, en bevat in tegenstelling tot die van de fotopockets wél concrete toeristische informatie over een streek of land. De circa dertig foto’s van Oorthuys fungeerden als illustratiemateriaal.  Met de reeks fotopockets richtten De Neve en Blom zich nu in sterke mate op de landen rondom de Middelandse Zee. Oorthuys reisde vaak samen met Nederlandse schrijvers, die het gebied kenden en de taal spraken. Als eerste verscheen in 1954 Dit is de Franse Rivièra , met een tekst van Jan Brusse. Daarna volgden in kort tijdsbestek Florence  (met Benno Premsela), Rome  (René Patris), Hart van Spanje  (Bert Schierbeek), De Italiaanse Rivièra  (Marise Ferro) en - met A. den Doolaard - JoegoslaviëGriekenland. het vasteland  en de eilanden  enVenetië.

Vooral tussen Oorthuys en Den Doolaard was sprake van een intense samenwerking die zou uitgroeien tot een hechte vriendschap. Oorthuys ontmoette Den Doolaard in 1955, toen deze voor de Vredesbibliotheek te Oslo een tekst aan het schrijven was voor het boek De toekomst in uw handen  over de gevaren van het atoomtijdperk. Den Doolaard vroeg hem het boek met archiefmateriaal te illustreren, waarbij Oorthuys vooral putte uit zijn foto’s van de hongerwinter, de verwoestingen in Duitsland en - als contrast - het voorspoedige herstel van de Europese landbouw. Beiden waren overtuigd pacifist en ook zoon van een predikant.

In de zomer van 1955 reisden Oorthuys en Den Doolaard per auto dwars door Joegoslavië, een land dat Den Doolaard tot in alle uithoeken kende en waar hij al in de jaren dertig over had geschreven in reisreportages en zijn zogenaamde ‘Balkan-romans’. In zeven weken legden zij ruim 8.000 km af over doorgaans slechte wegen. Onderweg moest menige lekke band worden geplakt. De toeristische ontsluiting van de kustgebieden was net begonnen, maar het uitgestrekte binnenland was nog terra incognita.
In De Gelderlander  beschreef Den Doolaard een typische dag van de reis: “Op een zaterdag hebben wij in Nisj [Zuid-Joegoslavië, RS]  de jaarlijkse markt ‘gedaan’ waar houten gerief verkocht wordt; lepels, vorken, ploegen, wannen, nappen, hooivorken enz. alles met de hand uit hout gesneden. Tijdens het fotograferen wordt Cas op de voet gevolgd door een verbolgen partijfuncionaris, die tandenknarsend protesteert tegen het feit dat een vreemdeling zoveel aandacht schenkt aan deze ‘achterlijkheid’: ‘Een schande! Ga mee naar de moderne metaalfabriek! Bemoei je toch niet met die domme vlooien-zigeuners’. Cas kan de man die ons als een bromvlieg achtervolgt, gelukkig niet verstaan, maar hij wordt er wel kriegel van. Het volgende punt is een kerkelijk feest bij het klooster Sopocani, meer dan 200 km bewesten Nisj. Dus krassen we vroeg in de middag op, en bonken in mijn oude Dodge nog vijf uur lang kuil in kuil uit, elkaar om het uur afwisselend, omdat handen en armen doodmoe worden van het hotsen en zwengelen. [...] Er is zoveel moois te zien binnen en buiten het klooster dat Cas compleet fotogek wordt. [...] Hij verschoot rol na rol en aan het eind van de dag, kon ik hem wel bijvegen. toen moest de tent nog worden opgezet, waarin hij, te moe om echt te eten, als een blok in slaap viel.” 13)

Den Doolaard, die ook zelf fotografeerde, was zeer geboeid door het enorme tempo waarmee Oorthuys in het orthodoxe klooster te werk ging. “Ik bewonder zijn snelle techniek: zo vlug beweegt hij zich van groep naar groep dat niemand de gelegenheid krijgt om onnatuurlijk te doen. Voor de mensen een gelegenheidsgezicht kunnen trekken of een pose innemen staan ze er al op.” 14) De snelheid van handelen werd nog bevorderd door de extra apparatuur. Bij iedere reis nam Oorthuys minstens vijf camera’s  mee, waaronder drie Rolleiflex 6x6 toestellen, ieder uitgerust met verschillende lenzen, een panorama-kop, filters, een flitsinstallatie en meerdere films. Met deze relatief zware middenformaat-camera’s en toebehoren was een extra taak weggelegd voor de auteurs die hem vergezelden. Over hun reis door Midden-Spanje herinnerde Bert Schierbeek zich: “schrijvers worden gauwer moe - want je klauterde, klom en liep wat af. Voor die moeheid was wel een reden: Cas liep met één fototoestel en ik droeg die andere vier.” 15)         
  
In het licht van de recente geschiedenis, maar ook in het perspectief van Oorthuys’ eigen achtergrond als links-geëngageerd fotograaf is Joegoslavië  een van de meest interessante boekjes uit de reeks. Op een moment van politieke dooi in de Koude Oorlog, verbleef de oud-communist Cas Oorthuys voor het eerst in een Oost-Europees land. Onder maarschalk Tito had Joegoslavië in 1948 gebroken met de Kominform en toenadering gezocht tot het westen. Het was een opkomend toeristenland, zeker nadat Tito vanaf 1956 een politiek van vreedzame coëxistentie voerde binnen het federale verband van Servië, Kroatië, Bosnië, Montenegro, Slovenië en Macedonië. In de tekst van de pocket, die pas in 1957 verscheen, onderstreepte Den Doolaard het multi-culturele karakter van Joegoslavië, en ging hij voorbij aan recente politiek ontwikkelingen. De naam Tito werd bijvoorbeeld niet genoemd. In zes aparte hoofdstukjes karakteriseerde hij op de hem bekende, meeslepende wijze iedere deelrepubliek; hun geschiedenis, de verschillende godsdiensten, klederdrachten en de volksaard. Oorthuys maakte vele prachtige portretten van karaktervolle koppen die hij onderweg aantrof. In een enkele foto werd de industriële vernieuwing en de aanleg van nieuwe hotels getoond. De pocket Joegoslavië  vormde daarmee een eerbetoon aan de vreedzame wijze waarop Serven, Kroaten, Montenegrijnen, Slowenen, Bosniërs en Macedoniërs ieder binnen hun eigen gemeenschap samenleefden.

Het thema vrede loopt als een rode draad door het naoorlogse werk van Cas Oorthuys, en dat geldt evenzeer voor het fonds van Uitgeverij Contact. Hun blik op de wereld was getekend door de Tweede Wereldoorlog en het idee dat ontmoetingen van mensen uit verschillende landen en culturen tot meer wederzijds begrip zou leiden. Oorthuys onderschreef ten volle het optimisme van de fameuze, door Edward Steichen samengestelde tentoonstelling ‘The Family of Man’ (1955), die in vijfhonderd foto’s van 273 fotografen toonde dat mensen overal op de wereld broeders van elkaar zijn. Ook zelf behoorde hij tot de deelnemers met de bekende foto uit de hongerwinter van een uitgeteerde Amsterdamse vrouw met een homp brood.         
  
Tegen de achtergrond van de fotopockets speelden de gespannen verhoudingen tussen oost en west. Net zoals ‘The Family of Man’ waren de boekjes a-politiek. De keuze voor een pocket over een politiek gevoelig land,  zoals bijvoorbeeld het Spanje van de rechtse dictator Franco, werd pas gemaakt nadat het land in 1955 was toegetreden tot de Verenigde Naties. Desondanks kwamen De Neve en Blom in 1957 toch in de problemen toen zij een fotopocket over Moskou lieten drukken van hun tweede vaste fotograaf Hans Sibbelee. Het al in 1956 geplande boekje werd precair nadat in oktober van dat jaar de Hongaarse volksopstand bloedig was neergeslagen door het Russische leger. Vooral in Nederland laaide de anti-communistische stemming in alle hevigheid op. Beide uitgevers vreesden problemen bij de Nederlandse boekhandel, en boden Axel Juncker Verlag en Flammarion aan de publicatie over te nemen. Dezen durfden een uitgave wél aan, en zo verscheen in 1959 alsnog Das ist Moskau / Voici Moscou  in de series ’Contact Fotobücher der Welt’ en  ‘Contact avec le Monde’. Door alle consternatie was op de titelpagina van de Duitse editie per ongeluk Cas Oorthuys vermeld in plaats van Hans Sibbelee.

Een telkens terugkerend aspect bij een groot aantal pockets over landen en steden was de aandacht voor de moderne infrastructuur. In een brief aan het Griekse ministerie van buitenlandse zaken ter voorbereiding van het boekje over Griekenland benadrukte De Neve: “We plan to allot in the books much more space to the modern aspect of Greece than it is usually given in the numerous publications which concern themselves first of all with Hellas, and much less so with present day life.” 16) Dat moderne bleef in Griekenland  uiteindelijk beperkt tot enkele overzichtsfoto’s van winkelboulevards in Athene. De pocket over Brussel werd daarentegen helemaal afgestemd op de actualiteit van de Wereldtentoonstelling van 1958. In een apart katern waren zestien foto’s opgenomen van de openingsplechtigheid door koning Boudewijn, de landen-paviljoenen en het futuristische Atomium. Ook een ander hoofdstukje met foto’s van kantoorgebouwen, viaducten en brede wegen onderstreepte het moderne, op de toekomst gerichte karakter van de aankomende hoofdstad van Europa.

In Brussel  kon Oorthuys zich volledig uitleven in zijn liefde voor functionalistische architectuur. De gebouwen op de Wereldtentoonstelling stimuleerden hem tot indrukwekkende composities. (pp. 159 en 169) Op hun beurt ontlokten de foto’s de auteur Berthe Delépinne enkele lyrische bijschriften. Zo vergeleek zij de vloeiende lijnen van het Philips paviljoen van Le Corbusier met “zilvergrijze vleermuisvleugels, die het spel van het licht volgen”. Oorthuys, een groot bewonderaar van Le Corbusier, was het hiermee niet eens en gaf in een brief aan De Neve als alternatief: “Hoe de nieuwe mogelijkheden van het beton, al of niet voorgespannen, de moderne architect verleiden tot fantastise vormen, bewijst Le Corbusier met zijn Philips paviljoen.” 17) Het bijschrift van de door De Neve ingehuurde Delépinne werd echter gehandhaafd. Het voorval geeft aan hoezeer Oorthuys een exponent bleef van de Nieuwe Zakelijkheid.

De afstemming van de foto’s op de tekst in de pockets verliep veelal zonder  problemen wanneer Oorthuys op reis ging met bevriende schrijvers als A. den Doolaard, Evert Zandstra, Bert Schierbeek of Jan Brusse. In 1957 werd hij echter alleen op pad gestuurd voor de pocket over Zwitserland en moest H.J.A. Schintz, die hem had geïnstrueerd, achteraf de tekst schrijven. In een brief aan De Neve klaagde Schintz dat het voor hem een handicap was dat “de foto’s gemaakt zijn waar ik niet bij was. En Cas kiekt wel maar hij schrijft niet of nauwelijks, en dan is het later voor een ander niet zo eenvoudig om er een goede tekst bij te schrijven.” 18) Ook vond Schintz het jammer dat de tekst ondergeschikt was aan de foto’s. In zijn reactie liet De Neve hem weten dat de schrijvers wel degelijk een verantwoordelijke taak hadden bij de pockets, “ten eerste het aangeven van de compositie in grote trekken: het accent valt hierbij geheel bij de auteur; ten tweede het schrijven van de gemiddeld tien hoofdstukjes en van de onderschriften.” 19)            

In een tweede brief stelde Schintz een ander wezenlijk aspect van de fotopockets aan de orde. Namelijk dat de boekjes altijd een positief beeld van het land en volk moesten geven. In de tekst had hij over het karakter van de Franstalige Zwitsers opgemerkt dat ze betrouwbaar en charmant zijn maar dat het heel vervelend is dat die twee eigenschappen nooit samengaan. De Neve eiste een verbetering. Schintz bond in, maar voegde er wel aan toe: “Ik ben de Zwitsers zeer genegen - hetgeen mij dikwijls onder de neus gewreven wordt, o.a. door Den Doolaard en Oorthuys - en deze genegenheid blijkt dunkt mij ook duidelijk uit mijn tekst. Maar ik moet ervoor waken dat de lezer niet gaat zeggen: die Schintz is wat Zwitserland betreft niet helemaal te vertrouwen, hij ziet alleen de goede kanten. (Een bezwaar dat men tegen de schrifturen van Den Doolaard over Joegoslavië heeft)”. 20)

Begin jaren zestig verschenen nieuwe deeltjes over gebieden waar het toerisme in opkomst was, zoals de Elzas, de Provence, Bretagne, Napels en de Balearen. Thuis in Amsterdam besteedden De Neve en Oorthuys veel tijd aan het actualiseren van de pockets bij de talloze nieuwe edities. Meestal gebeurde dit in overleg met de buitenlandse co-uitgevers, die het recht hadden om kleine veranderingen aan te brengen. Zo verwijderde George Hill van Cassirer bij een nieuwe editie van Dit is Londen  een van de twee foto’s van een Bobby, waarmee het boekje begint en eindigt. Deze kritiek op het al te stereotiepe beeld was hem ingefluisterd door de schrijver Graham Greene. 21) In 1963 maakte Jan Brusse De Neve er attent op dat het verstandig is om bij een volgende (zevende) herdruk van Bonjour Paris  hier en daar wat foto’s aan te passen: “enkele jongere kunstenaars, César, Françoise Hardy etc. moeten misschien de oudere garde [Cees van Dongen, Zadkine en Yves Montand, RS] vervangen.” 22)

Met De Italiaanse Meren  kwam er in 1965 een einde aan het succes van de foto- en reispockets. Andere uitgeverijen hadden inmiddels ook reisgidsen op de markt gebracht met practische tips voor de groeiende stroom toeristen. Mensen namen bovendien steeds vaker een eigen camera mee. De behoefte aan een fotoboekje ter voorbereiding, oriëntatie en als herinnering aan een vakantie nam af.  
         
Met de circa 100.000 foto’s, grotendeels gemaakt tijdens zijn reizen voor Contact, was Cas Oorthuys een van de weinige fotografen die Europa in de jaren 1945-1965 in kaart heeft gebracht. In de pockets over het buitenland werden uiteindelijk ongeveer 2.500 foto’s gepubliceerd. Later selecteerde Oorthuys nog enkele honderden andere opnamen uit zijn Europa-collectie voor exposities, boeken en catalogi. Zo gebruikte hij in 1969 voor zijn retrospectieve tentoonstelling ‘Mensen/People’ 35 Europa-foto’s die niet in de pockets van Contact waren opgenomen. In zeven Europese landen - Denemarken, Noorwegen, Zweden, IJsland, Ierland, Tsjechow-Slowakije en Hongarije - ontstonden reisreportages zonder de directe bedoeling van een boekje. Ook over Duitsland verscheen nooit een pocket, terwijl Oorthuys wel in opdracht van Contact fotografeerde in de Eiffel en het Duitse Rijn- en Moezel-gebied.


Achteraf keek Cas Oorthuys met gemengde gevoelens terug op de lange reeks Contact-Foto- en Reis-Pockets. Enerzijds was hij trots op het internationale succes en de waardering in brede lagen van de bevolking: “waar je in de wereld ook kwam, je kon overal mensen tegenkomen met een boekje van jou in de hand. Een neger in Leopoldsville met mijn boekje over Brussel.” 23) Anderzijds beschouwde hij het als een gemis dat deze opdrachtfotografie hem weinig kansen bood om zijn eigen visie op een onderwerp te ontwikkelen. “Als ik aan de eindeloze serie fotopockets denk die ik rond de Middellandse zee heb gemaakt dan word ik wel eens moe als ik aan de toekomst denk. [...] Ik wil de totale opdracht. Ik zou wel eens helemaal mijn eigen gang willen gaan”, biechtte hij in 1969 op aan collega-fotograaf Ralph Prins. 24)     
       
Ondertussen was in de tweede helft van de jaren vijftig een nieuwe generatie fotografen opgestaan die ook de schaduwzijde van de welvaart fotografeerde. Ed van der Elsken, Johan van der Keuken, William Klein en Robert Frank maakten compromisloze fotoboeken over jongerencultuur, eenzaamheid en anonimiteit in de grote stad en de cultuurshock van het verblijf in verre landen. Het waren artistieke projecten waarbij zij de foto-selectie, de layout en het verhaal volledig in eigen hand hielden. Oorthuys moest vrijwel altijd - zelfs bij zijn meesterwerk Rotterdam Dynamische Stad  (1959) - rekening houden met de wensen van Gilles de Neve en het grote publiek.      
                 
De mens in zijn omgeving is altijd het grote onderwerp geweest binnen het oeuvre van Cas Oorthuys. Een van zijn grote voorbeelden was Henri Cartier-Bresson, en dan met name diens naoorlogse periode als fotojournalist voor fotopersbureau Magnum. In 1955 had Cartier-Bresson het fotoboek The Europeans  gepubliceerd, een portret van een continent waarin het landschap nog werd overschaduwd door de oorlog, overal ruïnes waren en de honger op de gezichten van de mensen stond. Oorthuys koesterde de uitgave in zijn boekenkast, net zoals de catalogus vanThe Family of Man .


In interviews heeft Cas Oorthuys altijd gezegd dat de esthetiek van een foto ondergeschikt moet zijn aan de inhoud. Van de ideeën van de Subjektieve Fotografie, de beweging die in de jaren vijftig zelfexpressie, psychologische diepgang en vormexperimenten propageerde, moest hij niets hebben. Wel liet Oorthuys zich inspireren door Cartier-Bressons theorie van ‘het beslissende  moment’; de in 1952 geformuleerde gedachte dat een fotograaf intuïtief, in een fractie van een seconde een gebeurtenis vastlegt en tegelijkertijd zorgt voor een strenge compositie die de gebeurtenis visueel aantrekkelijk maakt. Met de relatief zware Rolleiflex was dat veel lastiger dan met de handzame Leica 35 mm van Cartier-Bresson. Toch bereikte Oorthuys enkele aansprekende resultaten. Een voorbeeld is een straatscène in Madrid uit 1955. (p. 83) In sfeervol strijklicht schrijdt een in donker pak gestoken man een jonge vrouw in witte schort tegemoet, die met twee mandjes in haar armen aan komt lopen. Zijn lange slagschaduw valt precies in de smalle baan zonlicht die reflecteert op de natgespoten keien en de brillantine in zijn haar. Dit fenomenale moment van een mogelijke ontmoeting - een kortstondig oogcontact - verliest ook in het vierkante Rolleiflex-formaat niets aan spanning. In 1958 maakte Oorthuys aan de Italiaanse Rivièra een soortgelijke foto van een groepje kinderen aan het strand en een jonge priester die zich tijdens een wandeling verdiept in een boek. Het contrast van de witte petjes en het zwarte priestergewaad, van vrolijk spelende kinderen en een serieuze jongeman bepaalt de charme van deze foto. Om dit samenzijn nog te versterken versneed Oorthuys het vierkante negatief tot een staand beeld, waarbij links en rechts een stukje strand met een paviljoen en andere badgasten werd weggelaten. (p. 182)


Cas Oorthuys was niet zoals Henri Cartier-Bresson een kameleon die zich onzichtbaar maakte om plotseling vanuit het niets toe te happen op zijn prooi. Hij toonde zich openlijk als fotograaf, omhangen met twee of drie camera’s. Ondanks zijn taalhandicap had hij geen enkele moeite om mensen te benaderen. “Cas wist snel vertrouwen te winnen en bezat een diepe intuïtie voor karakters”, aldus A. den Doolaard. 25) Bij veel reportages portretteerde hij de mensen van dichtbij, in close up, zonder daarbij de omgeving uit het oog te verliezen. De door weer en wind getekende kop van een Noorse boer, poserend voor een verweerde houten schuurdeur, krijgt een vervolg in een foto waarop een buurman de bandenspanning van zijn oude Ford meet in een verlaten landschap. In een derde opname zien we zijn vrouw een kruiwagen voortduwen op een eenzaam landweggetje. (pp. 31, 48 en 49) De serie vormt een eerbetoon aan van het barre landleven in een uithoek van Europa en brengt de beroemde documentaire van Walker Evans in herinnering over verarmde boerengezinnen in de zuidelijke staten van Amerika tijdens de crisis.

Een enkele keer koos Oorthuys voor een conventionelere aanpak. Bijvoorbeeld bij een in de Elzas gemaakte foto van een boer en boerin die krom voorovergebogen naast hun ossenspan - ‘in het zweet des aanschijns’ - het veld aan het ploegen zijn.  Hun verbondenheid met de aarde doet denken aan de negentiende eeuwse boeren-taferelen van de Franse schilders Millet en Courbet, zónder nostalgisch te worden. (p. 26) Andere foto’s roepen zelfs associaties op met klassieke sculpturen. Zo fotografeerde hij in Athene een krachtpatser die qua houding overeenkomt met de ‘Borghese gladiator’, het beroemde Hellenistisch beeld van een atleet in actie. (p. 125) In een tweede foto zien we dezelfde gespierde man omringd door een nieuwsgierige menigte. Beide foto’s tonen aan hoezeer Oorthuys met zijn camera om een onderwerp heen draaide, en net zolang bleef cirkelen totdat hij alle gezichtspunten had vastgelegd.

Een typerende Oorthuys-foto uit de naoorlogse jaren is die waar hij vanuit een hoog standpunt met gekantelde camera uitkijkt op een markt, plein, winkelstraat of een kruispunt met druk verkeer. Het ging hem daarbij zeker niet alleen om het abstracte, formalistische lijnenspel, zoals bij de Nieuwe Fotografie uit de jaren twintig, maar om de samenhang tussen de mens en omgeving - zowel ruimtelijk als sociaal. Een voorbeeld is de foto van het eenzame jongetje op een kruising van vier wegen in het platgebombar-deerde Frankfurt. (p. 118) Of de wandelaars op het San Marcoplein te Venetië, wiens schaduwen met wiskundige precisie op het plaveisel vallen. (p. 91) En de foto gemaakt op de Rotterdamse Lijnbaan, waar een modelgezin uit de jaren vijftig samen met een agent is gevangen in het diagonale ritme van de stoeptegels. Het is het standpunt van de architect dat Oorthuys bij deze foto’s inneemt. De drang tot ordening van het leven in een helder lijnenspel. Hier wordt de maakbaarheid van de samenleving gepredikt, waarbij ieder mens recht heeft op geluk in een veilige en vertrouwde omgeving.

Cas Oorthuys wist een feilloos oog voor compositie te combineren met een gevoel voor het verhalende. In de kern van de zaak wilde hij het leven betrappen op een moment dat symbolisch werkt. Zijn beste foto’s overstijgen daardoor de gebondenheid aan tijd en plaats en krijgen een universele geldigheid. En als we dan veertig, vijftig jaar later terugkijken naar de duizenden contactvellen van zijn Europa-reizen, blijkt een groot aantal  foto’s verrassend eigentijds en een rijkdom aan associaties op te roepen. Vooral vergelijkingen met films dringen zich op. Zo verschijnt de brute boeienkoning Zampanò uit Fellini’s La Strada  (1954) met zijn act in de straten van Parijs. (p. 127) En roept de nachtopname van een eenzame man op een terras in Trastevere de dramatische slotscene van deze film in herinnering, waarin Zampanò zijn verdriet verdrinkt na de zelfmoord van zijn trouwe metgezellin, het clowntje Gelsomina. (p. 109) Beide beelden hebben de kwaliteiten van een filmstill. Hetzelfde geldt voor de foto van een Orson Welles-achtige man en twee matrozen die vanaf het Trocadero uitkijken over Parijs. Maar ook ontstaan er associaties met het werk van hedendaagse regisseurs en fotografen. Zo verschijnt de kleine Oscar uit Volker Schlöndorffs’ film Die Blechtrommel  (1979) in de straten van Las Palmas als trommelaar van de plaatselijke fanfare. (p. 85) En zweeft de op een aardse vrouw verliefd geworden engel Damiel uit Wim Wender’s Der Himmel über Berlin  (1988) in een skilift in de Zwitserse Alpen zijn eigen sterfelijkheid tegemoet. (p. 164) De satirische kijk op het  massa-toerisme van de Engelse fotograaf Martin Parr uit de jaren negentig anticipeerde Oorthuys met foto’s van bezoekers bij de scheve toren van Pisa, strandgasten voor hun droomeiland in de Middellandse Zee en een souvenir-kraam met kitsch aan de voet van de Acropolis. (pp. 167, 180 en 184)

Het Europa van Cas Oorthuys is de plek waar mensen zich thuis voelen: paters in een Romeinse nieuwbouwwijk, kinderen in een speeltuin in Norrköping (Zweden), een slapende man op het Sint Pietersplein, Kosovaarse jongens zwemmend in de rivier tussen hun buffels, een Roma-familie voor haar tent ergens op de hoogvlakten van Joegoslavië en schaatsers in het warme winterlicht in het binnenhaventje van Spakenburg. Niemand is op drift. Iedereen maakt deel uit van een sociale gemeenschap. In die zin vormt de documentatie van Cas Oorthuys uit de periode 1945-1965 een afgesloten geheel. Zij toont ons een Europa dat langzaam opkrabbelt uit de naoorlogse armoede, weer welvarend wordt en aantrekkelijk voor toeristen. Een Europa dat voor een belangrijk deel landelijk is. Niet mondain maar volks. Waar mensen in plaatselijke klederdracht rondlopen en de uniformiteit van de spijkerbroek en de Mac Donalds cultuur haar intrede nog niet hebben gedaan. Een Europa zonder protestbewegingen en immigranten, maar met per regio grote culturele verschillen. Een Europa dat ondanks de Koude Oorlog grotendeels in het teken stond van de vrede.

1 Bert Schierbeek, ‘Met Cas op reis - Spanje’, ‘Openingswoorden bij tentoonstelling Cas Oorthuys, ‘Mensen en hun omgeving’, Stichting Wonen, Amsterdam, 6 augustus 1982
2 Rik Suermondt, De fotoboeken van Uitgeverij Contact, doctoraal-scriptie kunstgeschiedenis, Universiteit Utrecht, 1987
3 Brief van Contact aan Oorthuys, 5 augustus 1946, in: het ‘Contact correspondentie-archief’ van het Letterkundig Museum te Den Haag. De hieronder vermelde correspondentie is eveneens afkomstig uit dit archief.
4 Brief van De Neve aan Oorthuys en Andriesse, 27 mei 1946
5 Sybrand Hekking, Cas Oorthuys fotograaf 1908-1975, Amsterdam 1982, p. 55
6 R. Boltendal, Boekmakers, portretten van uitgevers, Amsterdam 1965, p. 129
7 Mondelinge mededeling Jan van Keulen, 14 maart 1986
8 Sandra van Voorst, Weten wat er in de wereld te koop is. Vier Nederlandse uitgeverijen en hun vertaalde fondsen 1945-1970, proefschrift Rijksuniversiteit Groningen 1997, pp. 178-184
9 Brief van George Hill (Cassirer) aan Contact, 19 november 1952
10 Concept-contract voor de Contact-Foto-Pockets, z.d. (1956)           
11 Brief van Contact aan Oorthuys, 18 augustus 1952
12 Prentbriefkaart Oorthuys en Brusse aan Contact, 9 april 1953
13 A. den Doolaard, ‘Cas Oorthuys zestig jaar’, in: De Gelderlander Pers, 9 november 1968
14. A. den Doolaard, op. cit. (noot 13)
15. Bert Schierbeek, ‘Met Cas op reis – Spanje’, op. cit. (noot 1)
16 Brief van Contact aan het ‘Information Department’ van het Griekse ministerie van buitenlandse zaken,  10 september 1956
17 Brief van Oorthuys aan Contact, 22 mei 1958
18 Brief van Schintz aan Contact, 10 maart 1960
19 Brief van Contact aan Schintz, 30 maart 1960
20 Brief van Schintz aan Contact, 15 maart 1960
21 Brief van Contact aan Oorthuys, 31 mei 1960
22 Brief van Brusse aan Contact, 30 november1963
23 Het Parool, 11 november 1969
24 Ralph Prins, ‘Met foto’s vertellen’, in: Wereldkroniek, 27 december 1969
25 A. den Doolaard, ‘Met Cas Oorthuys in Joegoslavië’, radioprogramma ‘Met het oog op morgen’, z.d.






Ik zag je pas toen je groen was Childrens Photobooks: Not Just for Children Artists Book Luuk Wilmering Photography

$
0
0

Haarlem : Wilmering; [20] p, 24 cm;

Luuk Wilmering’s (Haarlem 1957) work includes amongst others installations, collages, photography, drawings and paintings. In his work, he continually investigates, not without humour, his position as a person and as an artist. The mirror-effect between the artist and his public is an important element in his work. In his collages, he takes his images out of context in the same way as he repeatedly takes himself as artist out of the context of general artistic practice.
Het boek 'Ik zag je pas toen je groen was' (Eigen publicatie 2004, oplage 250) heeft Wilmering voor kinderen gemaakt naar aanleiding van een monumentale kunstopdracht voor een zogenaamde brede school. Daarin zaten een kinderdagverblijf, een peuterspeelzaal, een naschoolse opvang en een basisschool. Kinderen in de leeftijd van 0 tot en met 12 jaar brengen daar hun dagen door. In het boekje gaat Wilmering in over de weerkaatsing en de snelheid van het licht en over kleuren. Titels kiest hij altijd op intuïtie. Wilmering: "Dit boekje biedt een ingang voor kinderen in het denken over waarneming. Het mooist vind ik het wanneer een titel een klein tipje van de sluier oplicht maar tegelijk alles in nevelen hult. Voor het kiezen van de titel 'Ik zag je pas toen je groen was' heb ik proberen te denken in kindertaal".

See also

Views & Reviews We are all Leopold Bloom The man who Never Experienced Anything Luuk Wilmering Artists Book Photography















Kicking off Plastic Great Pacific Garbage Patch Kim Preston Plastic Trees Eduardo Leal Plastic Army: Invasion Dirk Krüll Photography

$
0
0


NRC over plastics
22-06-2018
Plastic is een wondermiddel. Het houdt ons eten vers, maakt auto’s en vliegtuigen lichter en ziekenhuisvloeren schoner. Maar plastic is inmiddels ook een enorm probleem. Het wordt gemaakt van olie (die op raakt), het komt op straat terecht als zwerfvuil of in de zee als minuscule deeltjes die in de voedselketen belanden. NRC publiceert een reeks artikelen rondom plastics.

plastic rietjes

Plastic opruimen en recyclen is moeilijk en duur. De Europese Commissie wil plastic producten die eenmalig worden gebruikt en waar betaalbare alternatieven voor bestaan verbieden. Denk aan: wattenstaafjes, plastic bestek, roerstaafjes, rietjes, borden en ballonstokjes.

Hoe zijn we zo verslaafd geraakt aan plastic? Waarom is recyclen zo moeilijk? En wat zijn oplossingen voor het probleem? NRC geeft antwoord op deze vragen in de volgende serie:

Plastic doet precies wat we willen
De plastic-industrie: slecht imago en populair tegelijk
Weg met plastic in laagjes: dat is niet te recyclen
Van Afrika tot China: plastic is overal, maar de wil om op te ruimen begint te komen
Geen deksel meer op fruit: dat scheelt 300.000 kilo plastic


Plastic Pacific by Kim Preston
This series explores the devastating impact of plastics accumulation in our oceans by transforming everyday household objects into the sea creatures choking to death in the Great Pacific Garbage Patch.








The world consumes 1 million every minute, it was consider by Guinness World Book of Records as “the most ubiquitous consumer item in the world”, but the all useful plastic bag as become the main source of pollution worldwide. It can be found everywhere on the planet from seaside, the bottom of the ocean, the arctic and even at the top of the world, on Mount Everest. Since most of the plastic isn’t biodegradable and it is a durable material it can last for hundreds of years in the environment.

The problem is even more acute in developing countries where waste management infrastructures are not really developed and where the population used to throw everything away, was not educated to the long life of this material. This accumulation of plastic bags on the environment cause deterioration of the landscapes, agriculture soils and it is associated to the death of domestic and wild animals.

Plastic Trees series was made to call for the attention on this problem, focusing on the spreading of the plastic bags on the Bolivian Altiplano, where millions of bags travel with the wind until they got entangled in native bushes, damaging the beautiful landscapes.

Sadly these images don’t portrait an isolated case, they can be seen in many countries all over the world.

Eduardo Leal is a Portuguese documentary photographer focusing on Latin America social and environmental issues, politics and traditions. He graduated in Journalism at Escola Superior de Jornalismo (ESJ) and has a Masters in Photojournalism and Documentary Photography from the London College of Communication. Since 2009, Eduardo is a consultant to The Arpad A. Busson Foundation on the Cuban in Revolution and The Struggle During the Apartheid photography collections, being an assistant curator for the exhibitions at International Center of Photography (ICP) in New York, 2010, and at the Garage CCC in Moscow, 2011 and as an editorial and design assistant on Cuba in Revolution book, published by Hatje Cantz in 2013.

Website: www.eduardoleal.co.uk






Een leger van petflessen marcheert in strak gelid over het strand. Over zee komt een enorme vloot oorlogsschepen aangevaren, de zeilen – de plastic tassen van allerlei winkelketens – fier in de wind. In de duinen hebben de soldaten zich al in grote getalen verspreid; roze, groene, gele, paarse plastic zakken, zover het oog reikt. Kijk maar goed uit, want we worden overvallen en overspoeld door plastic, wil de Duitse fotograaf Dirk Krüll maar zeggen.

Met de even geestige als verontrustende fotoserie Plastic Army: Invasion (2018), waar hij momenteel samen met zijn partner Susanne Polzin aan werkt, wil Krüll de aandacht vestigen op de ‘catastrofale milieuvervuiling’ die de mens veroorzaakt.

Krüll fotografeerde de serie op en rond het Es Trenc strand bij Ses Covetes, een dorpje op Mallorca, dat op vakantiesites wordt aangeprezen als een nog onbedorven strook natuur. Als je naar deze foto’s kijkt, dan vrees je dat dat niet lang meer zo zal blijven.

Rianne van Dijck





Kleurenavontuur op 0,025 mm: magische ondiepte Nederlandsche Rotogravure Mij 1/100 Dutch Photographic Publications from the Wingender Collection Meinard Woldringh Company Photography

$
0
0

Andere auteursStudio Fiem (Ontwerper)
[Leiden], [N.V. Nederlandsche Rotogravure Mij.] 1958


Collectors Mania 1/100 Dutch Photographic Publications from the Wingender Collection Photography

This publication highlights over 70 hidden gems from the Wingender collection, one of the most comprehensive collections of Dutch photobooks today. Since 1956 Jan Wingender accumulated 7000 photobooks, ranging from the 19th century to now.

The collection comprises photo books by photographers such as Ed van der Elsken and Eva Besnyö, as well as rare vernacular publications such as photographically illustrated company books, schoolbooks, and political pamphlets. As such it offers an overview of a rapidly transforming visual culture in the Netherlands, and makes the development of applied Dutch photography insightful. The collection was acquired by the Nederlands Fotomuseum in 2013.




Meinard Woldringh was in de periode 1940-1968 een vooraanstaand Nederlands vakfotograaf, met vele contacten en een goede naam in het buitenland. Gedurende tien jaar had hij een atelier voor portret- en dansfotografie. Vervolgens was hij twintig jaar als specialist in de kleurenfotografie verbonden aan de Nederlandsche Rotogravure Maatschappij. Daarnaast maakte hij vrij werk: intrigerende landschaps- en natuurfoto's in zwart-wit en in kleur. Woldringhs technische kennis en artistieke visie, die hij in beelden en woorden wist te vertalen, werden door velen ter harte genomen. Met name in zijn functies van secretaris en voorzitter van de NFK en redacteur van het tijdschrift Camera Europhot heeft hij een brede, stimulerende invloed gehad

De werkwijze en de persoon van Meinard Woldringh zijn niet in enkele woorden te vangen. Zijn opvattingen over fotografie waren helder en principieel, zijn karakter was gecompliceerd. Het gezegde 'ruwe bolster, blanke pit' was wellicht van toepassing op deze door verlegenheid soms stug optredende en koppige, maar desondanks bescheiden en gevoelige Groninger. Hij was een beschouwelijke fotograaf, die zich rekenschap gaf van de specifieke kwaliteiten en eigenschappen van de fotografie. Volgens de kunsthistoricus Jos. de Gruyter had hij een onvoorstelbaar geduld in zijn werk, was een perfectionist, kritisch en zelfkritisch, en hoogst zelden tevreden met het behaalde resultaat. In 1943 schreef Woldringh: „Ik beschouw het als mijn taak als fotograaf om meer en beter te zien dan een ander". Dit moet niet worden opgevat als een hoogmoedige uitspraak, maar als een van oudsher als kenmerkend beschouwde opvatting over het kunstenaarschap. Woldringh koos voor de fotografie en vond het daarom vanzelfsprekend hoge eisen aan zichzelf en aan de kwaliteit van zijn werk te stellen. Tegelijkertijd verwachtte hij van medewerkers en collega's diezelfde inzet en dat leidde soms tot heftige botsingen, zowel in zijn werkkring bij de NRM als in bijeenkomsten van de NFK. Niet zelden werd zijn kritische instelling als arrogant ervaren.

Vanaf het moment dat hij besloot fotograaf te worden, zocht Meinard Woldringh de beste mogelijkheden om het vak tot in de perfectie te leren beheersen, zowel in technisch als in artistiek opzicht. Een goede fototechnische opleiding kon in de jaren dertig alleen bij een gedegen vakman of aan een opleidingsinstituut in het buitenland verkregen worden. Om zich te oriënteren op de verschillende richtingen in de fotografie en basiskennis op te doen, werkte hij als volontair bij een reclamebureau en bij de fotografen Nico Zomer en Marius Meijboom. Terwijl zijn werkgevers Zomer en Meijboom enige jaren daarvoor de Reimann Schule in Berlijn hadden bezocht, een particuliere school met het karakter van een kunstacademie, koos Woldringh voor de Staatslehranstalt für das Lichtbildwesen in München, een in Bedrijfsfotografie dikwijls aangeprezen opleiding. Deze opleiding besteedde veel aandacht aan praktische fotografie, maar ook 'künstlerische Bildung', fotochemie, optiek, perspectiefleer, natuurkunde en tekenen waren in het programma opgenomen. Meinard had in zijn 'aanloopperiode' vóór München al zoveel kennis en ervaring opgedaan, dat hij zonder moeite twee studiejaren van de Staatslehranstalt in één jaar afrondde. In zijn tweede studiejaar specialiseerde hij zich verder in reclamefotografie en in kleurentechnieken en was werkzaam voor zijn leraar Otto Hans Beier. Reclamefoto's van onder andere sigaretten, handschoenen en gereedschap, die hij in deze periode maakte, vertonen de typische kenmerken van de Nieuwe Zakelijkheid: soms vanuit een hoog standpunt gefotografeerd, soms als tweedimensionale objecten op een plat vlak weergegeven. Neutrale achtergronden, slagschaduwen en licht-donkercontrasten waren de ingrediënten waarmee hij deze foto's vorm gaf. Niet bekend is, of Woldringh zich deze nieuwzakelijke werkwijze eigen maakte onder invloed van de Münchense opleiding of onder invloed van zijn leraar Beier. Meinards speciale belangstelling voor de ontwikkelingen in de kleurenfotografie was al gewekt tijdens zijn opleiding bij Nico Zomer. In het laatste studiejaar in Duitsland volgde hij ook nog een korte praktijkcursus kleurenfotografie bij het bedrijf Jospé in Bremen, waar onder meer fotografisch papier voor het kleurendrukprocédé duxochrome werd vervaardigd.

Enkele maanden na zijn terugkeer uit München opende Woldringh op aanraden van Otto Hans Beier een eigen studio in Den Haag. Hij was van plan reclamefotografie in kleur te gaan maken, maar het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog verhinderde de uitvoering van dit plan. Hij ging zich noodgedwongen toeleggen op portret- en dansfotografie in zwart-wit. Kleurenfotografie bleef door materiaalschaarste op de achtergrond.

Woldringhs vakmanschap bezorgde hem in Den Haag in korte tijd een goede naam en vele klanten. Met de weinige middelen die hem tijdens de bezettingstijd ter beschikking stonden - films, fotopapier en chemicaliën waren schaars - was hij in staat goed portretwerk te leveren. De eerste oorlogsjaren gaven de portretfotografen over het algemeen veel werk: mannen die elders te werk gesteld werden, achterblijvende vrouwen, verloofdes en familieleden wilden als aandenken een portret van hun dierbaren en bovendien waren pasfoto's voor legitimatiedoeleinden nodig.

In zijn portretfotografie koos Woldringh in het algemeen voor gestileerde, rust uitstralende poses, waaraan belichting enige dramatiek gaf. Gewaagde perspectieven, extreme close-ups of onverwachte standpunten, favoriete beeldmiddelen van de generatie vóór hem, treft men bij Woldringh niet aan. Hij maakte effectief gebruik van natuurlijk lijnenspel, contouren, licht-donker-gradaties en een camerastandpunt op ooghoogte.

In deze beginfase van zijn fotografische loopbaan is er verwantschap te zien tussen Woldringhs sfeerrijke portretfotografie en het portretwerk van Haagse collega's als Willy Schurman en Jan Stokvis.

Woldringhs kwaliteiten in de portretfotografie bezorgden hem tevens opdrachten voor dansfotografie. De Berlijnse danseres Ilse Meudtner werd door Rein Meijer naar hem verwezen en via haar kwam ook de danser Harold Kreutzberg met Woldringh in contact. In opdracht van deze dansers maakte hij foto's van hen in zijn studio: hij maakte de opnamen tijdens wervelende 'onemanshows' van zowel Ilse Meudtner als - op een ander tijdstip - Harold Kreutzberg. De in Den Haag wonende Indiase danser Indra Dev Prasad wendde zich eveneens tot studio Woldringh voor zijn dansfoto's en moedra's (boeddhistische en hindoeïstische rituele dansuitbeeldingen door middel van alleen de handen).

Vele van deze dansfoto's hebben dezelfde ingehouden, verstilde sfeer als zijn portretten, voornamelijk doordat bewegingsonscherpte ontbreekt, maar zij bezitten desondanks veel spanning, omdat Woldringh de tot het uiterste opgevoerde dynamiek van de dans op de meest 'explosieve' momenten vastlegde. Een verhoging van de dramatiek werd daarnaast bewerkstelligd door de belichting.

Meinard Woldringh trachtte direct na de oorlog zijn werkterrein te verleggen van de portretfotografie naar de reclamefotografie en zo mogelijk de draad van de kleurenfotografie weer op te nemen. Zijn kansen daartoe kwamen, toen hij - bekend als hij reeds was vanwege zijn technische vaardigheden en experimenten met kleurenfotografie - door de heer D. Lambinon, directiemedewerker van de Nederlandsche Rotogravure Maatschappij in Leiden, werd benaderd om voor dit bedrijf te gaan werken. De NRM had de beschikking over een twee man sterke fotoafdeling.

Aanvankelijk werd overeengekomen dat Woldringh werkzaamheden op freelance basis zou uitvoeren, zodat hij daarnaast zijn eigen atelier kon handhaven. Deze combinatie bleek door de gestage toename van de werkdruk bij de NRM niet verenigbaar. Woldringh aanvaardde daarom in 1950 een vaste betrekking bij de NRM en sloot zijn Haagse atelier. Hij kreeg de leiding over de fotostudio, die hij na enkele jaren geheel naar eigen idee opnieuw mocht inrichten met moderne apparatuur en faciliteiten. De NRM was destijds de grootste gespecialiseerde drukkerij in koperdiepdruk in Nederland. Er werden geïllustreerde weekbladen gedrukt, waaronder Margriet, Eva en Televizier, en daarnaast werd er drukwerk gemaakt voor boeken, catalogi, kalenders en reclamefolders. Belangrijke opdrachtgevers waren onder meer de RVD, de KLM, de Keukenhof, kwekerij Moerheim, glasblazerij Leerdam en V&D. De NRM liet Woldringh ook drukwerk voor relatiegeschenken maken. Een hoogstandje op het gebied van reclamefotografie en druktechniek was de publicatie Kleurenavontuur op 0,025 mm, dat door samenwerking van Meinard Woldringh en Frans Vink tot stand kwam. Ook de NRM-kalenders verzorgde Woldringh, waarvoor hij onder meer natuurfoto's uit zijn eigen archief gebruikte: het landschap van Noorwegen voor de eerste NRM-kalender, bomen voor de tweede; de derde kalender was gewijd aan druktechniek en in de vierde zou het thema strand centraal staan. Deze laatste kalender is er niet gekomen. Van de foto's die Woldringh hiervoor in zijn laatste levensjaar maakte, is een twaalftal postuum, in 1985, in een portfolio uitgegeven; Harm Botman maakte daarvoor de afdrukken.

De reproductie- en reclamefotografie voor het drukwerk van de NRM werd voor een groot deel in de eigen NRM-studio gemaakt. Woldringh maakte ook opnamen 'op locatie', zoals kleurendia's van bloemen in de Keukenhof en van planten en bloemen bij kwekerij Moerheim. Het werk voor de NRM-studio nam zo snel in omvang toe dat Woldringh in korte tijd de leiding had over een team van acht a negen mensen. Onder hen waren de fotografen Ludo Bergmans, Hans van Dordrecht, Jan den Hengst, Taeke Henstra, Hans den Hertog, Marcel Minnee, Chris Paul Stapels en Frans Vink.

Woldringh werkte dikwijls met een technische camera, bij voorkeur de lichtgewicht Brandcamera, een Amerikaans product. Deze camera nam hij heel vaak mee naar buiten voor zijn vrije werk. Hij hechtte belang aan de beheersbaarheid van de opnametechniek, die toeneemt met het opnameformaat en de optische verstelmogelijkheden van de technische camera. Toch werkte hij ook dikwijls met een 6x6 cm Hasselbladcamera. Het grootste deel van zijn negatieven- en dia-archief, dat hij buiten opdracht van de NRM maakte, is op 6x6 cm film. Ook bezat hij een Contax kleinbeeldcamera, waarmee hij vooral in de oorlog fotografeerde, omdat kleinbeeldfilm het best verkrijgbaar was en de Contax een lichtsterke lens had. Hij werkte graag met handcamera's, wanneer hij de vrijheid wilde hebben om om zijn onderwerpen heen te lopen.

Het gevarieerde en soms gecompliceerde studiowerk bij de NRM stelde professionele eisen aan de apparatuur. Woldringh beschikte daar over het Sinar technische camera systeem met alle opnameformaten tot 20x25 cm, een installatie voor elektronenflits en een lampenarsenaal tot ruim 30 kilowatt.

In zijn eerste jaren bij de NRM moest Woldringh kleurenfoto's maken met een Bermpohlcamera, een zogenoemde one-shotcamera. Met deze platencamera konden met behulp van ingebouwde spiegels en filters met één belichting tegelijk drie deelnegatieven gemaakt worden. Het lichtverlies door de spiegels en filters was groot en de komst van de drielaagsfilm in grote formaten voor de technische camera was dan ook een aanzienlijke verbetering. Woldringh gebruikte in de NRM studio vooral diapositieve Kodak Ektachrome vlakfilm, die hij vanaf 1958 in het eigen lab van de NRM fotostudio kon verwerken. Met zijn laboranten maakte hij zelfde kleurvergrotingen en experimenteerde veel op dit gebied.

Voor zijn vrije werk gaf Woldringh de voorkeur aan het kleurnegatief-positief procédé, omdat hem in dat procédé formaatkeuze, uitkadering en kleurbeïnvloeding ter beschikking stonden om zijn visie tot uitdrukking te brengen. In zijn vrije kleurenfotografie zocht hij compensatie voor het soms geforceerde, geënsceneerde reclamewerk. Het was voor hem een uitdaging de essentie van de dingen op karakteristieke punten te vangen. De techniek, zwart-wit- of kleurenfotografie, gebruikte hij om zijn boodschap kracht bij te zetten: hard, contrastrijk zwart-wit wanneer het het stoere karakter van bomen en rotsen betrof, tere kleuren wanneer het verfijnde structuren in de natuur betrof, bijvoorbeeld kleurcombinaties die zich konden voordoen op enkele vierkante centimeters rotspartij.

Van huis uit was Woldringh een natuurliefhebber. Zijn kinderjaren bracht hij voor een deel op de boerderij van zijn oom door. Zijn liefde voor het buitenleven bepaalde aanvankelijk zijn keuze voor de Landbouwhogeschool. Het was zijn angst later achter een bureau terecht te komen, die hem deed besluiten fotograaf te worden. Als compensatie voor het opdrachten werk ging Woldringh er regelmatig op uit om te fotograferen. Hij reisde, al dan niet met collega's, naar Engeland, Schotland, Noorwegen, Zuid-Frankrijk, Bretagne en Zwitserland. Maar of hij nu in het buitenland of in eigen land fotografeerde, zijn drijfveer was dezelfde: zoeken naar het wezenlijke van de uiterlijke verschijnselen. De stam en de voet van een forse beuk, ranke sparren, een grillige den (hij hield vooral van bomen), een takje in de sneeuw, eikenbladeren in het zonlicht, bomijs aan de slootkant, een steenmassa of geribbeld zand aan de vloedlijn, dat alles trok zijn aandacht. Met zijn camera onderzocht hij als het ware de natuurwetten. „Het cameraoog dwingt ons n.1. uit de veelheid van verschijnselen het essentiëele te herkennen en te isoleeren", zei hij in 1943 en naar deze stelregel richtte hij zich zijn gehele leven. Hij zocht de perfecte vorm en het verstilde beeld. Hij probeerde de natuur te analyseren door details te isoleren en te abstraheren. Zijn onderwerp kaderde hij dan met de camera zo 'krap', dat er geen storende omgeving zichtbaar was. Met selectieve scherptediepte 'drukte' hij niet ter zake doende achtergronden weg. Soms bracht hij zijn onderwerp van zo dichtbij in beeld, dat de driedimensionaliteit van het gefotografeerde detail bijna geheel uitgebannen werd; ook dat was een vorm van abstrahering. In zijn vrije werk kon hij daarin veel verder gaan dan in opdrachten. Hij kwam uiteindelijk op een punt waar slechts rimpelingen in het zand, herinneringen aan het spel van zand, wind en water, genoeg waren om zijn gedachten over te brengen.

Het was na de oorlog in Nederland niet direct vanzelfsprekend voor een vakfotograaf om zich intensief met natuur- en landschapsfotografie bezig te houden. Meinard Woldringh, Martien Coppens en Wim Noordhoek onderscheidden zich hierin dan ook van de grote groep fotografen die ons land rijk was. Het is niet verwonderlijk dat zij alle drie veel contacten in het buitenland hadden, met name met Duitse collega's. De in 1949 geformeerde Duitse groep Fotoform, waarvan fotografen als Otto Steinert, Ludwig Windstosser, Peter Keetman en later ook Heinz Hajek Halke deel uitmaakten, besteedde veel aandacht aan de natuur, zonder twijfel als reactie op de pijnlijke oorlogsjaren. In hun opvattingen over fotografie kon Woldringh zich vinden: zij zochten naar nieuwe uitdrukkingsmogelijkheden door hun motieven te isoleren en te abstraheren en deze, verwijderd uit hun oorspronkelijke context, een op zichzelf staande, subjectieve betekenis te geven. Zij gebruikten het experimenteren met perspectief, tonaliteit en grafische effecten eveneens als middel om tot nieuwe uitdrukkingsvormen te komen. Deze opvattingen werden in 1951 in beelden vertolkt in de eerste tentoonstelling Subjektive Fotografie die Dr. Otto Steinert organiseerde. Ook Woldringh en Coppens behoorden tot de negen Nederlandse fotografen die op deze tentoonstelling vertegenwoordigd waren. In de vervolgtentoonstellingen die Otto Steinert maakte over subjectieve fotografie, te weten Subjektive Fotografie 2 en Images inventées, werden deze ideeën opnieuw uitgedragen door de deelnemende exposanten onder wie Woldringh. De geestverwantschap met deze Duitse fotografen is ontegenzeggelijk aanwezig, al is in Woldringhs werk veel minder sprake van bewuste desoriëntatie door kanteling van de camera of chaos in de vormen.

Woldringhs werk toont ook overeenkomsten met dat van contemplatieve Amerikaanse fotografen als Brett Weston, Minor White en Harry Callahan.

Zijn opvattingen over fotografie heeft Meinard Woldringh bij verschillende gelegenheden aan het papier toevertrouwd. Zijn uitgangspunten hebben hun wortels in de jaren dertig, de periode van de Nieuwe Zakelijkheid en de Nieuwe Fotografie. Enkele basisprincipes van de Nieuwe Fotografie, zoals het rechtstreeks weergeven van het onderwerp zonder manipulaties, het eerbiedigen van het mechanisch karakter van de techniek en het gebruiken van de specifiek fotografische toonschaal als een essentieel element van de beeldvorming, is Woldringh in zijn gehele oeuvre trouw gebleven. Met uitzondering van zijn reclamefoto's was hij tamelijk terughoudend ten aanzien van bijzondere camerastandpunten en fotomontage. Hij was van mening dat men de gebondenheid van de foto aan de realiteit geen geweld moest aandoen met trucages. Hij zag compositie, kader en belichting als stijlmiddelen die het oog van de beschouwer naar de essentie moesten geleiden en niet als middelen om een esthetisch doel te bereiken. Hetzelfde gold voor de techniek die tot in de perfectie beheerst moest worden, maar altijd hulpmiddel bleef tot het eigenlijke doel. Iedere afleiding van het doel, de foto, moest worden vermeden. Om die reden was Woldringh een tegenstander van (witte) randen om het beeld, zowel bij originele foto's als bij drukwerk; hij benutte het totale oppervlak van het fotopapier en liet foto's in drukwerk bij voorkeur 'aflopen' tot de rand. Ondanks de aantoonbare overeenkomsten met de opvattingen van de Nieuwe Fotografie heeft het formalisme van die tijd bij Woldringh plaats gemaakt voor andere interpretaties van de fotografische grenzen, mede onder invloed van de Subjektive Fotografie van Otto Steinert.

Meinard Woldringh gaf zich niet alleen met hart en ziel aan het fotograferen, maar was ook een actief lid van verscheidene (fotografische) organisaties. Kort na de oorlog werd hij lid van de Nederlandse Vereniging voor Kleurenstudie, voor welke groep hij onder meer lezingen over kleurenfotografie hield. Hij maakte deel uit van de Culturele Commissie van de Vakgroep fotografie in deze jaren vlak na de oorlog en raakte daardoor betrokken bij de gedachtevorming onder de vakfotografen over een nieuwe of vernieuwde vakvereniging, een tendens die men in diverse Europese landen waarnam. Met zijn vrienden Willy Schurman en Nico Zomer zette Woldringh zich in 1947 actief in voor een reorganisatie van de verouderde Nederlandse Fotografen Kunstkring. Het drietal vormde een werkgroep, die de doelstellingen opnieuw formuleerde, de toelatingseisen verzwaarde en een actief beleid uitstippelde voor bijeenkomsten, tentoonstellingen en wedstrijden. De naam van de vereniging werd (door Nico Zomer) omgedoopt in Nederlandse Fotografen Kring. Woldringh maakte eenentwintig jaar deel uit van het bestuur, eerst als secretaris en de laatste driejaar als voorzitter. Hij werd door de leden van de NFK altijd als een belangrijke spil beschouwd. Zijn collega's hechtten veel waarde aan zijn leidinggevende capaciteiten en aan zijn kritische, maar eerlijke beoordeling van hun werk. Woldringh beijverde zich ook voor de economische belangen van de NFK-leden, zoals het naleven van copyrights. Met Mr. Nico Brink en Willy Schurman werkte Woldringh mee aan de totstandkoming van Burafo. Binnen de NFK maakte Woldringh zich altijd sterk voor toelating van amateurfotografen. De wisselwerking van gebonden en ongebonden fotografie achtte hij van grote waarde. Ook was hij, niet gauw afgeschrikt door andere opvattingen, één van de weinige NFK-leden die contacten onderhield met leden van de Amsterdamse vakorganisatie, de GKf.

Van de Europese vereniging voor vakfotografen, Europhot, was hij eveneens actief lid. Hij bezocht trouw de Europhot-assemblees, onder meer in Milaan, Engeland, Bürgenstock (Zwitserland), Luik, Garmisch-Partenkirchen en Wageningen en hield voor enkele congressen een lezing. Namens Europhot werd hij afgevaardigd als redactielid voor de speciale nummers Camera Europhot, die enkele malen per jaar verschenen in het Zwitserse tijdschrift Camera. Woldringh was één der initiatiefnemers tot de oprichting van deze Europhot-publicatie. Hij pleitte dikwijls voor een gezamenlijk Europees vakblad op hoog peil in plaats van de vele nationale fotobladen van matige kwaliteit.

Ten behoeve van de NFK en van Europhot zette hij zich actief in voor de deelname aan en organisatie van tentoonstellingen, steeds met het doel voor ogen de vakfotografie op een hoger peil te brengen. Hij zag dit als een opvoedende taak zowel naar de fotografen als naar het publiek toe. De belangrijkste tentoonstellingen die hij mede organiseerde, waren Fotoschouw '52 in 1952 in het Haags Gemeentemuseum, de door Edward Steichen gepresenteerde tentoonstelling Family of Man in 1955 en de Europhotten toonstelling op de Photokina in Keulen in 1963. Woldringhs deskundigheid, zijn organisatietalent en zijn gave om ideeën in woorden en in beelden (niet alleen zijn eigen foto's, maar ook die van anderen) te kunnen vertalen, maakten hem bij uitstek de geschikte man om ten behoeve van al deze manifestaties de belangen van Nederlandse fotografen te behartigen. Het mag in dit verband niet onvermeld blijven dat Woldringh van de directie van de NRM altijd alle vrijheid en ondersteuning kreeg voor de vele activiteiten waaraan hij buiten het bedrijf deelnam.

Als auteur maakte Woldringh velen deelgenoot van zijn opvattingen over (kleuren) fotografie in talrijke artikelen in diverse tijdschriften en jaarboeken. Ook stelde Woldringh zijn kennis aan anderen ter beschikking door lezingen te houden, onder meer voor amateurfotografenverenigingen.

Woldringh vervulde een betekenisvolle rol in de opleiding van jonge fotografen. Voor vele individuele fotografen is zijn rol als leermeester in de praktijk - in zijn Haagse studio en later in de NRM-studio - van onschatbare waarde geweest. Hij stelde zich vele malen ter beschikking als examinator bij de examens van de Fotovakschool en van de Academie St. Joost in Breda en nam jarenlang zitting in het bestuur van de MTS voor fotografie en foto techniek in Den Haag; bij de pensionering van Carel Tirion in 1968 werd Woldringh voorgedragen als voorzitter van het bestuur, maar zijn plotselinge dood verhinderde de uitvoering van dit plan. In dit laatste levensjaar was hij ook nog enkele maanden docent aan de Academie St. Joost.

Meinard Woldringh is in de naoorlogse decennia een fotograaf van betekenis geweest met een internationale reputatie. Hij heeft een oeuvre van bijzondere kwaliteit nagelaten, dat hij met geschriften over zijn opvattingen, voorkeuren en kwaliteitsgevoel deskundig heeft onderbouwd. Hij was een voorstander van internationale uitwisseling onder (vak)fotografen en zette zich daarvoor bijzonder in. Zonder twijfel heeft hij een stempel gedrukt op de NFK, zowel op de activiteiten als op het peil en de stijl van de fotografie van deze vereniging. Minder tastbaar gebleven voor het nageslacht waren zijn collegialiteit en zijn karaktertrek om als een rots in de branding te staan voor de belangen van de fotografie en van hen die haar beoefenden.


Uitgaven van de Nederlandsche Rotogravure Maatschappij
In 1913 werd in Leiden de Nederlandsche Rotogravure Maatschappij opgericht. Voor dit diepdrukprocédéwerd de drukpers uitgerust met koperen cylinders; het af te drukken vlak ligt verdiept in de drukplaat. De overtollige inkt werd door 'rakels' weggestreken.

Met voorlopers van deze techniek konden wel afbeeldingen worden gedrukt, maar geen teksten. In 1910 patenteerden de Duitsers August Nefgen en Ernst Rolffs een uitvinding om beide te combineren in rasterdiepdruktechniek.

De nieuwe vinding werd ook in Leiden al snel toegepast, dankzij een licentiecontractmet de Deutsche Photogravure AG. Daardoor kon de NRM als enige in Nederland het procédé gebruiken. De resultaten werden voor iedereen zichtbaar in de eerste aflevering van het tijdschrift Panorama.

Vanaf 1918 kon de NRM ook in kleur drukken. In 1931 verscheen een reclame-uitgave, geschreven door directeur Levie Levisson: Licht en donker. Hierin werd het procédé toegelicht in tekst en afbeeldingen.

Een beroemd - en speels - voorbeeld van het rotogravureprocédé is een door Piet Zwart vormgegeven reclame-uitgave voor het post- en telefoonbedrijf: Het boek van PTT. Het werd in 1938 speciaal voor de jeugdgedrukt in vier kleuren. Tekst en beeld waren geïntegreerd, waarbij Zwart combinaties maakte van tekeningen, kleurenfoto’s (onder andere van speciaal vervaardigde poppen), zwart-wit foto’s, fotomontages en moderne asymmetrische typografie.
(Paul van Capelleveen)

Beschrijving:
L. Levisson, Licht en donker. Leiden, Nederlandsche Rotogravure Maatschappij, 1931. Aanvraagnummer: 2299 F 102.

Getoond met:
Het boek van PTT. Samengesteld door Piet Zwart. Leiden, Nederlandse Rotogravure Mij. 's-Gravenhage, Rijksuitgeverij, 1938.Aanvraagnummer: 1107 C 86.
en:
Panorama. Geïllustreerd weekblad in koperdiepdruk. Jrg. 1, nr. 1 (2 juli 1913). Aanvraagnummer: 2281 A 131.























Subtle Photographer of South African Reality David Goldblatt (1930-2018) Photography

$
0
0

'Colour was too sweet for apartheid': the austere genius of David Goldblatt
The South African photographer, who died this week, caught apartheid’s grotesqueness without ever letting anger take over. His portrait of a place and a time is without equal in modern photography

Sean O'Hagan

Tue 26 Jun 2018 17.26 BST Last modified on Tue 26 Jun 2018 23.05 BST

Symbolic brilliance … miners’ shovels retrieved from underground. Photograph: Photograph by David Goldblatt

“I didn’t regard the camera as a weapon in the liberation struggle,” the veteran South African photographer David Goldblatt once said. He described his approach, instead, as a dialogue “between myself and whatever I photographed and my compatriots”. That dialogue began 60 years ago, when the teenage Goldblatt began to photograph miners and the landscape of gold-mining in and around Randfontein, the whites-only town where he was born, and ended a few days ago with his death, at the age of 87. In between, he created a body of work that is without precedent in postwar photography.

David Goldblatt, the photographer who was South Africa's conscience – in pictures

As his recent retrospective at the Pompidou in Paris made clear, South Africa was Goldblatt’s sole subject and his life’s work. I can think of no other photographer who has left behind such a deeply resonant expression of a country’s complex identity. For most of his working life, Goldblatt created a stark, but subtle depiction of the abnormality of apartheid without ever allowing his own anger at the injustices he witnessed to surface in his work. Instead, his detached documentarian’s eye captured the everyday experiences of ordinary people caught up in a landscape determined, like everything else in South Africa, by race laws created to reinforce and perpetuate white rule.


A farmer’s son with his nursemaid, Heimweeberg, Nietverdiend, Western Transvaal, 1964. Photograph: David Goldblatt

One of his earliest series, made while he was still a teenager, documented the lives of black workers in the country’s gold-mining areas. The industry defined the environment he grew up in and, by the time he had become a professional photographer in the 60s, it defined white South Africa’s wealth, too, with nearly half the world’s gold being produced there. That wealth made the apartheid system, under which the black miners’ lives were controlled and devalued, even more grotesque.

In 1973, he published On the Mines, which included an essay by Nadine Gordimer, who he later said had influenced his work more than any photographic predecessor. It was the first of several starkly evocative, black and white photobooks made by Goldblatt. In his commercial work, Goldblatt was not averse to shooting in colour, but photographically at least he saw South Africa in black and white. “During those years,” he said, “colour seemed too sweet a medium to express the anger, disgust and fear that apartheid inspired.”

The monochrome tones and meticulous compositions of his landscapes and portraits emphasise not just his formal detachment, but his abiding sense of psychological isolation. His parents were Jewish leftwingers who had fled religious persecution in Lithuania, their experience surely informing his work. He famously described himself as “a self-appointed observer and critic of the society into which I was born”.

Dancing-master Ted van Rensburg watches two of his ballroom pupils swinging to Victor Sylvester and his Orchestra at the old Court House, Boksburg, 1980.

Wandering through that recent retrospective of his work was to see it unfold with a cumulative power that instilled a sense of almost devotional quietude. Goldblatt had a keen eye for symbolic objects: a stacked arrangement of miners’ shovels in a salvage yard, shelves full of canned goods in a shop in Soweto. I was struck, too, by the austere poetry of his images. It is a language of suggestion, of atmosphere, of small but telling details: the craggy, unreadable faces of many of the older white Afrikaners; the stern, almost imperial look of those three young white landowners on horseback; the languorous but defiant gaze of the young, black, female shop assistant, born into a system where oppression and humiliation was a given. Goldblatt photographed them all with equal attentiveness, his detached but democratic eye allowing the viewer the space to see beyond the frame and sense the grotesque – but normalised – society that defined his subjects to such a degree.

As a boy, Goldblatt had worked as a shop assistant in his father’s clothing store, where the customers were Afrikaners. He described them in years later as “austere, upright, unaffected people” who nevertheless supported the ruling National Party and its apartheid policy. “I had great difficulty,” he recalled, “in getting my head and heart around these contradictions.”

Anna Boois, goat farmer, with her birthday cake and vegetable garden, Kamiesberge, near Garies, Namaqualand, Northern Cape, 20 September 2003. Photograph: David Goldblatt

That conflict is there, too, in his work, but one always sensed where his sympathies lay. In his portraits of his fellow white South Africans, there is a sense of a society in stasis, unchanging and doggedly resistant to the inevitable sweep of history and the increasingly clamorous global protests that apartheid provoked.

When everything changed swiftly and dramatically in the wake of Nelson Mandela’s release from prison, Goldblatt continued photographing the world around him with critical fascination. He made contact with ex-prisoners who had served time for often violent assaults, recorded their own stories of survival and photographed them at the scenes of their crimes. It was an attempt to understand life in post-apartheid South Africa where, he said, the values “are not the same values that Mandela stood up for; they are greed and self-congratulation”.

South African photographer David Goldblatt dies aged 87

It is for his images of apartheid-era South Africa, though, that he will be remembered, not least because their quiet observational power and moments of arresting drama – a 15-year-old boy staring straight into the camera, both arms encased in plaster following his arrest and detention by security forces – add up to an extended portrait of a place and a time that is without equal in modern photography.

He was, above all, a master of the extended series, each building on the last until a portrait of an entire society, in all its contradictions, emerges. “I would look at Edward Weston’s work,” he said, “and envy the freedom to be lyrical … to photograph a landscape apparently without concern for the implications of its possession.” Those implications, though, are at the very core of photography, and he made us aware of them again and again.

David Goldblatt
Foto Mikhael Subotzky.

Subtiel fotograaf van de Zuid-Afrikaanse werkelijkheid
Necrologie David Goldblatt (1930-2018) legde Zuid-Afrika fotografisch als geschiedschrijver vast. Zoals de zware arbeid onder de grond en het sociaal getormenteerde leven in de zwarte mijnwerkershostels.

Peter Vermaas
25 juni 2018

Het was wat je in het Frans een “dialogue des sourdes” noemt: een gesprek tussen doven. Aan de ene kant David Goldblatt, de vader van de Zuid-Afrikaanse fotografie die dinsdagochtend op 87-jarige leeftijd in zijn huis in Johannesburg overleed. Aan de andere kant van de tafel in een tentoonstellingszaal afgelopen februari in Centre Pompidou de verzamelde Franse kunstpers. Wat zijn kunstopvatting was, wilden de journalisten weten. Bij welke stroming in de fotografie hij zich het best thuis voelde. En of hij zich op zijn minst toch wel in Bourdieu herkende.

„Ik ben fotograaf”, antwoordde Goldbatt, steeds even bescheiden als afgemeten. „Als jullie dit kunst willen noemen, dan moeten jullie dat doen. Ik ben zelf niet zo geïnteresseerd in so-called art. Mijn foto’s gaan over de werkelijkheid.” Die werkelijkheid, het reële, was in het Zuid-Afrika dat hij als fotografisch geschiedschrijver zeventig jaar lang vastlegde, al begoochelend genoeg. „Ik zoek niet naar complexiteit”, antwoordde hij op een nieuwe poging hem in een kunsthistorisch hokje te plaatsen. „Die is er.”



„Mijn foto’s gaan over de werkelijkheid.”
Foto’s David Goldblatt

David Goldblatt werd in 1930 in een Joodse familie geboren in het onooglijke Afrikaner mijnstadje Randfontein, aan de westkant van Johannesburg. Zijn grootouders waren aan het eind van de negentiende eeuw Litouwen ontvlucht, zijn vader runde in Randfontein een kledingzaak. Al op jonge leeftijd ging hij er met zijn camera op uit om de wereld om zich heen te registreren. Eerst de indrukwekkende mijninstallaties, waar hij als geprivilegieerde witte jongen in het Zuid-Afrika van de rassenscheiding vrij kon rondstruinen. Later vriendjes, familie en eigenlijk iedereen die hij tegenkwam.

Lees ook: ‘Dit gaat om beknotting van de vrijheid van meningsuiting’

Het in niets onschuldige Zuid-Afrikaanse landschap, de mijnen en de Afrikaners – het werden de terugkerende thema’s in zijn werk. Als hij in 1963, na de verkoop van de winkel van zijn vader, fulltime als fotograaf aan de slag kan, werkt hij nauw samen met mijngigant Anglo American en krijgt hij toestemming de zware arbeid onder de grond en het sociaal getormenteerde leven in de zwarte mijnwerkershostels te fotograferen. Samen met de latere Nobelprijswinnaar Nadine Gordimer bundelt hij dat werk in 1973 tot het veelgeprezen boek On the Mines.

De foto’s van Afrikaners, die als Goldblatt achttien wordt met hun Nasionale Party de apartheid institutionaliseren, komen twee jaar later in Some Afrikaners Photographed. Het zijn vaak tedere foto’s, die de kijker met de kennis van nu vaak op het verkeerde been zetten. Over de armoede in boerengezinnen in de jaren zestig of, later, de witte middenklassedroom in het stadje Boksburg tegen het decor van een brandend land dat de risee van de internationale gemeenschap was geworden.

„Het waren racisten in hun kleinste vezels”, zei Goldblatt in de vorig jaar door David Zimbler met de Goodman Gallery in Johannesburg gemaakte documentaire. „Maar ik kon hun warmte en generositeit niet ontkennen.”

Ik zoek niet naar complexiteit. Die is er.

Goldblatts foto’s zijn door en door politiek. Maar ook subtiel. Tijdens de struggle tegen apartheid verweten activisten hem soms niet explicieter partij te kiezen. In de jaren tachtig riep het ANC in Londen zelfs even op tot een boycot van een tentoonstelling in die stad. Contacten van Goldblatt bij de bevrijdingsbeweging in Zuid-Afrika zelf maakten met Gordimer de ophef ongedaan. Nog voor de apartheid voorbij was, richtte hij in Johannesburg de Market Photo Workshop op, een fotoschool die de basis legde voor de nu zo bloeiende Zuid-Afrikaanse fotoscene. Wereldsterren als Zanele Muholi volgden er hun opleiding.

Maar toen in 2011 het ANC van toenmalig president Jacob Zuma hem met een nationale orde wilde onderscheiden, weigerde hij die in ontvangst te nemen. Hij was ontzet over de plannen van Zuma’s regering om de toegang tot overheidsinformatie te beknotten. Op een koude winterdag in 2011 liep de internationaal gevierde David Goldblatt licht gebocheld door de straten van Johannesburg mee in een demonstratie tegen de wet. „No information means no accountability”, stond er op een bord dat hij omhoog hield. Het was zijn eerste demonstratie. „Waarom niet?”, zei hij daarover in zijn tot de nok met archieven gevulde huis in Orange Grove in Johannesburg. „Laat de strijd van al die jaren niet vergeefs zijn geweest.”



Een boerenzoon met zijn kindermeisje, Heimweeberg, Nietverdiend, West-Transvaal (1964).


Een ouderling van de Nederduitse Gereformeerde Kerk met zijn gezin op weg naar huis na de zondagdienst, George, Kaapprovincie (1968).


Op weg naar huis, de route Marabastad-Waterval: voor de meeste mensen op deze foto begint de cyclus morgen opnieuw, tussen 2 en 3 uur ’s nachts (1984).


Boss Boy, detail, Battery Reef, Randfontein Estates Gold Mine, 1966.


Ploegbaas (links) en directeur (rechts) op een trapwagentje, platinamijn Rustenburg, 1971. 


Opgegraven spades. Elk korreltje zand dat het landschap van Witwatersrand vormgaf en elk korreltje goud dat de streek zijn rijkdom gaf, kwam uit een rots via de schop van een zwarte man die onder de grond werkte. Central Salvage Yard, Randfontein Estates, Randfontein, 1966.


Hoewel zijn halve gebouw was gesloopt als gevolg van de Apartheidswet, die zijn buurt ‘wit’ had verklaard, bleef slager Hassimia Sahib toch doorwerken. Hij weigerde te verhuizen tot hij de plek kreeg die hij had uitgekozen in een ‘Aziatische’ buurt, waar hij zich moest vestigen. Pageview, Johannesburg, 8 maart 1986.


Flushing Meadows en lichtmasten, Site B, Khayelitsha, Kaapstad, 1987.


Zuidoostvleugel van een hostel voor zwarte arbeiders, gebouwd tijdens de apartheid als onderdeel van een plan om Johannesburg en de buitenwijken wit te maken. Township Alexandra, 1988.


Vrouw, voor de gelegenheid gekleed, Joubert Park, Johannesburg, 1975.


 Vrouw die schelpen verzamelt, Port St Johns, Transkei (1975). 


Yaksha Modi, de dochter van Chagan Modi, in haar vaders winkel aan 17th Street, Fietas, Johannesburg, voor de sloop op grond van de Groepsgebiedenwet (1976).


Zaterdagmiddag in Sunward Park, Boksburg (april 1979)


De onttroning op 9 april 2015 van Cecil John Rhodes, nadat menselijke uitwerpselen naar het standbeeld waren geworpen en de Universiteit van Kaapstad instemde met het verzoek van studenten om het te verwijderen.


Mexico 70 World Cup Pim Westerweel Guus de Jong Tonny Strouken Photography

Your Personal Guide to the Dordrecht BookMarket 2018 Photography

Dogon: Mythen Maskers Magie Bij Het Volk Van de Dogon Benno Wissing Graphic Design Herman Haan Aldo van Eyk Architecture Photography

$
0
0

Dogon: Mythen Maskers Magie Bij Het Volk Van de Dogon.
Wissing, Benno (verzorging), Herman Haan (foto's rotswand) and Aldo Van Eyk (foto's dansen)
1961, Africa, Art, Museum Voor Land - en Volkenkunde, no page count (36 pages)

Dogon inspireerde Haan tot huizenlandschap
Herman Haan, ontdekkingsreiziger in Afrika, bouwer in Nederland. Arcam-galerie, Waterlooplein 213 Amsterdam, tot en met 15 april. Boek: Herman Haan door Piet Vollaard....

JAAP HUISMAN 17 maart 1995, 0:00
'Herman Haan had aan een leven niet genoeg', begint het boek over leven en werk van een architect die niet gerekend kan worden tot de kopgroep die na de oorlog het gezicht van Nederland heeft bepaald. Het heeft alles te maken met het driedubbele leven dat Haan leidde. Behalve architect, was hij ontdekkingsreiziger en archeoloog. Als hij niet in Nederland verbleef, trok hij door de binnenlanden van Afrika, waar hij stuitte op culturen waarvan het bestaan nog nauwelijks tot Europa was doorgedrongen.

Op 7 januari 1964 vertrok een expeditie die door Haan was georganiseerd naar het legendarische Tellem-volk in Mali. Heel Nederland was getuige van deze onderneming, omdat de NCRV de reportages semi-live uitzond op het enige net dat 'Hilversum' bezat. In de Arcam-galerie in Amsterdam, waar nu een expositie over Herman Haan is ingericht, zien we dat tv-verslag opnieuw. Regisseur Kees van Langeraad met een vuistdikke microfoon op de Maaskade in Rotterdam, die de koene ploeg aan het publiek voorstelt: fotografe Violette Cornelius met een soort Agfa Click als wapenuitrusting, de huisarts Herman Hefting, echtgenote Hansje Haan, architect Jan Rietveld, een paar antropologen en niet te vergeten schrijver Bert Schierbeek, die voor het Algemeen Dagblad over het avontuur zou berichten. Tot de bagage behoorde een enorme aluminium bol, waarin de archeologen zich tegen overhellende rotswanden omhoog lieten hijsen. Zo konden zij in de holen spieden waar zij resten van het oude Tellem-volk vermoeden.

De beelden roepen herinneringen op aan veel oudere ontdekkingsreizen. Hansje Haan moet vanwege een ernstige ziekte in de woestijn afhaken. Ze raken verzeild in een gewapend conflict op de grens van Algerije en Marokko. De Revue (tegenwoordig Nieuwe Revu) meldt naderhand dat 'ze door een hel zijn getrokken op hun speurtocht naar de grotten van de Tellem.''De barre tocht werd een succes. Maar voor zover ze waren moesten ze stof slikken, raadsels oplossen en waanzin weerstaan.'

Welke invloed hebben dergelijke verkenningen in het Dogon-gebied op de architectuur van Haan? Ogenschijnlijk geen enkele. De villa's die hij na de oorlog in en rond Rotterdam bouwt, volgen een ijzeren stramien van rechthoeken en vierkanten.

Oneerbiedig gezegd zijn het dozen die in elkaar schuiven, en die vrijwel altijd op een sokkel of op kolommen staan. De villa's lijken te zweven in een door-en-door Hollands landschap. En dan is het rotslandschap van Mali met de kegelvormige bouwsels ver weg.

Toch dringt later wel degelijk een element van de Dogon-bouwstijl door in de gebouwen van Haan, enigszins vergelijkbaar met de manier waarop ook Aldo van Eyck de Afrikaanse cultuur interpreteerde. Een huizenlandschap creëerden ze beiden, Van Eyck met het Burgerweeshuis in Amsterdam en Haan met de studentenwoningen op de campus van de Technische Universiteit Twente.

Haan stapelde daar begin jaren zeventig studentenwoningen in piramides en mastaba's, een vorm van gemeenschappelijk wonen die ook een zekere privacy liet.

Zowel die studentencomplexen als de villa's weerspiegelen een - verdwenen - tijdgeest. De kubistische huizen van Haan zijn één modernistisch manifest. Grote, vaak openschuivende ruiten noden de omringende wereld binnen waardoor er een diffuse overgang ontstaat tussen interieur en exterieur. Als contrast met zoveel transparantie gebruikt Haan ruwe gevelvlakken, waarin behalve natuursteen en hout zelfs hergebruikte straatstenen voorkomen.

Ook het interieur gooit Haan, met uitzondering van de slaapvertrekken, open: de hal verheft hij tot snijpunt in de kubussen, als verbinding tussen woonkamer en 'slaapdoos' of zelfs als verlengstuk van de woonkamer.

Haan scheidt niet, hij verbindt ruimtes, met de bedoeling om ook kleine woningen een ruimtelijke werking te geven. In kleine details penseelt hij de lijnen; trapleuningen die doorslingeren als balustrade, een vloer van flagstones (typisch jaren vijftig) die van buiten naar binnen loopt, en zwevende boekenkasten als semi-transparante scheidingswanden.

Een opmerkelijke man komt uit boek en tentoonstelling naar voren. Architect Joop van Stigt haalt herinneringen op uit de tijd dat Haan nog woonde in een brugwachtershuis van de Maasbruggen en voor zijn ochtenddouche uit zijn huis in de Maas dook.

Zijn expedities en zijn voorliefde voor de archeologie hebben een mogelijke sterstatus verijdeld, hoewel het de vraag is of er na 1965 nog veel rek zat in het rigide, minimalistische bouwen. Voor Haan bleef niet veel anders over dan te opereren in de schaduw van grootmeesters als zijn docent Willem van Tijen, Ben Merkelbach, Jaap Bakema, Herman Hertzberger en Aldo van Eyck. Dat neemt niet weg dat expositie en boek een soort eerherstel betekenen voor een man die blaakte van ondernemingsdrift.

Jaap Huisman




















Views & Reviews Unleashed Bonnefantenmuseum Maastricht Hans Lemmen and Roger Ballen Photography

$
0
0

Hans Lemmen and Roger Ballen - Unleashed
01.06.2018 – 02.12.2018

Unleashed: letting powerful forces run free, off their constrains, liberated and sometimes out of control. Unleashed dogs are after their prey. The liberated human mind reveals a hidden territory, the artist brings us to uncharted zones.

In a certain sense, the Dutchman Hans Lemmen (1959, Venlo) and the American living in South Africa Roger Ballen (1950, New York) are soulmates, where it concerns their shared interest in the raw and wild forces that govern us. They create powerful mythological creatures and various symbolic and non-symbolic animals, which form a reflection of our fragile civilisation. For Unleashed, the artists stepped out of their comfort zone and entered into an experimental collaboration in order to create new work. Blending together photos and drawings, both artists experimented with new techniques, compositions and materials. The visitor goes on a journey through this daring creative work process and discovers both the new joint work and the individual work of the two artists. The exhibition was created in collaboration with guest curator Jan-Philipp Fruehsorge and Musée de la Chasse et de la Nature, in Paris.


Beschaving is een gruwel, maar waarom?
Beeldende kunst Duistere beelden uit de samenwerking per post van fotograaf Roger Ballen en de tekenaar Hans Lemmen, nu in Bonnefantenmuseum Maastricht.

Thomas van Huut
14 juni 2018

De collage Rip van Hans Lemmen en Roger Ballen, Rip, 2016
MARGUERITE

Unleashed, Roger Ballen en Hans Lemmen
Bonnefantenmuseum, Maastricht.

T/m 2 december.

Inl: bonnefanten.nl

●●●●●

‘Toen de mens besloot samen te leven, moest hij zijn driften onderdrukken”, zegt de Amerikaanse fotograaf Roger Ballen in de video die hoort bij de tentoonstelling Unleashed. De mens is een dier, vult de Nederlandse tekenaar Hans Lemmen aan: „Een dier met een groter brein. Dat past niet altijd goed. Daar komen problemen van: oorlog, maar ook interne psychologische conflicten.”

Het is een duister mensbeeld dat de al dertig jaar in Zuid-Afrika wonende Ballen (New York, 1950) en Lemmen (1959, Venlo) presenteren. Hun kleine tentoonstelling (twee zalen en een videoruimte) in het Bonnefantenmuseum in Maastricht is het resultaat van samenwerking op afstand: ze stuurden elkaar kunstwerken per post, die de ander voltooide.

Een bijzondere combinatie is het: de één een internationaal werkend fotograaf, de ander een min of meer in afzondering in Vlaanderen levende Nederlandse tekenaar. Maar thematisch liggen Ballen en Lemmen helemaal op een lijn: ze verbeelden menselijke driften. De serie grimmige collages in zwart-wit wordt bevolkt door angstige figuren, agressieve honden, hongerige mensapen, faunen en andere mythische wezens. Dat duistere resultaat is geen verrassing voor wie het werk van Roger Ballen kent: hij maakt al vijf decennia foto’s van gruizig geënsceneerde taferelen. Hans Lemmen is minder bekend, maar zijn heldere en fantasierijke tekeningen sluiten verrassend naadloos aan bij de foto’s van Ballen.

Hoogtepunt: Rendez-vous
Schitterend is het gezamenlijke werk Rendez-vous uit 2016. Een man die berustend op zijn rug op de grond ligt, een skeletlichaam hurkt op zijn buik. Hun hoofden hebben ze tegen elkaar aan. Het skelet raakt met zijn hand de hand aan van de liggende man. Het is liefdevol en beangstigend tegelijkertijd. Het duistere skelet als innerlijke demon, die door de beschaafde mens wordt onderdrukt en tegelijkertijd gekoesterd.

Rond de gedachte dat de moderne samenleving bestaat uit ‘getemde mensen’ heeft het Bonnefantenmuseum toevallig tegelijkertijd twee tentoonstellingen lopen. Eind april opende The Death of Melanie Bonajo, de eerste grote overzichtstentoonstelling van kunstenaar Melanie Bonajo (1978, Heerlen) – ondertitel: How to unmodernize yourself and become an elf in 12 steps. Met speelse, aansprekende video-installaties, vol memes en andere internetverwijzingen, bekritiseert ze het idee dat vooruitgang iedereen ten goede komt.

Geknipte en geplakte griezels
De collages op papier van Lemmen en Ballen zijn veel traditioneler. De beelden met mythische verwijzingen ogen tijdloos (ze doen soms denken aan de illustraties van Gustave Doré), maar door de knip-en-plaktechniek ook wat gedateerd. De collages hebben nog een zwakte. Visueel zijn ze sterk, vaak zelfs aangrijpend, maar wat er precies zo afschrikwekkend is aan de menselijke beschaving wordt niet echt duidelijk. Waar de griezels vandaan komen? Dat blijft schimmig.

Het is verleidelijk om, zonder op de bordjes te kijken, te proberen te zien welk werk van welke kunstenaar is. Is dit een tekening van Hans Lemmen die is bewerkt door Roger Ballen? Kijk je naar een foto van Ballen die door Lemmen onderhanden is genomen? Het is niet eenvoudig te zien. Zo erg lijken de werken die Ballen en Lemmen samen maken het resultaat van één kunstenaar. Samenleven mag dan problematisch zijn, samenwerken blijkt uitstekend te kunnen.


























Greetings from Kerkrade 300 Succulents from Madagascar the Becher Approach Photography

$
0
0

About the Stichting Botanische Tuin Kerkrade

The garden was established in 1939 on initiative of the State Coal Mines and is situated in the city of Kerkrade. The size of the garden is 1,6 ha which includes a conservatory, rockgarden and a small arboretum. The collection counts 4000 accessions, including about 300 endemics from Madagascar,mainly succulents. The English landscape garden is a national monument,  designed by the Dutch landscape architect John Bergmans (1892-1980).

De Botanische Tuin uit 1939 is aangelegd door tuin- en landschapsarchitect John Bergmans. In de Engelse Tuin staat een verscheidenheid aan planten, bomen en heesters.

De Coniferenlaan laat je zo'n 250 soorten cultuurvariëteiten zien. De Botanische Tuin heeft ook een kas waar een collectie Madagascar-planten te zien is. Deze planten zijn onderdeel van de Nationale Plantencollectie.

















Greetings from the Island of Schiermonnikoog Noorderlicht John Gossage Photography

$
0
0

Island
The island of Schiermonnikoog by 7 photographers

Catalogue accompanying an exhibition about Schiermonnikoog, the smallest inhabited Dutch Wadden Sea island. New work by Jem Southam, John Gossage, Jehsong Baak, Angelika Barz, Gerco de Ruijter, Leo Divendal and Ton Broekhuis. All seven spent time on the island in the spring of 2005. They were asked to let the life, landscape and light there take them by surprise.

It is the outcome of a commission granted by the Dutch Ministry of Agriculture, Nature and Food Quality, on the occasion of the 10th International Ministerial Conference on the Wadden Sea.

The catalogue is published by Noorderlicht in co-operation with the Ministry.

From the introduction by Eddie Marsman:

Make no mistake about it, said the photographer who had just returned from his stay on the island to the photographer who was just about to depart for his. On the map of The Netherlands it may be just a spot, on that of Europe - if it is there at all - it is nothing more than a dot.

But Schiermonnikoog has more horizon than you would think. (Was there indeed just one horizon?, he had once even asked himself.)

And then the light, which is as changeable as the weather and the clouds in the sky, and could suddenly alter the appearance of everything (was there indeed only one island?) - how could something so small be so infinite?

After he too returned, the photographer who was about to leave admitted his colleague's words had made him laugh at the time. But now he had seen it with his own eyes.
It was true.

See also

Texel Raimond Wouda Photography




De mysterieuze kanten van een vakantie-eiland

Illand Pietersma

Expositie: 'Eiland', foto's. Met: Jem Southam, Ton Broekhuis, Angelika Bartz e.a. Te zien in: Tent aan Langestreek in Schiermonnikoog. Open: Dag. 10-17 uur, t/m 28/8. Catalogus: EUR 21,50.

'Het lijkenhuis moet weg', stond er vorig weekend geklad op de tentoonstellingstent op Schiermonnikoog waar de foto-expositie Eiland te zien is. Er hangt werk van zeven internationale fotografen, die het afgelopen voorjaar zijn uitgenodigd een frisse blik te werpen op het eiland.

Lijkenhuis verwees met name naar vijf oude foto's van drenkelingen - vermoedelijk neergeschoten Engelse vliegeniers uit de Tweede Wereldoorlog. Fotograaf Leo Divendal heeft die foto's opgedist uit een archief op Schiermonnikoog en ingepast in een reeks andere strandvondsten. Het is een ontroerende en aangrijpende serie, waarmee Divendal een ode brengt aan het strand en de drenkelingen, en tegelijk de vergankelijkheid van het leven verbeeldt. 'De zee geeft en de zee neemt' lijkt hij te willen zeggen met de afsluitende foto van een witschuimende golf die het strand oprolt.

Schokkend

Daarbij ogen de foto's van wegrottende kadavertjes van vogels en konijnen misschien niet aangenaam. Maar de opgeblazen of in verregaande staat van ontbinding verkerende drenkelingen worden als schokkend ervaren. "Natuurlijk spoelt hier nog wel eens een visserman aan", beaamt een eilandbewoner. "Leven en dood liggen nu eenmaal dicht bij elkaar op een eiland. Maar de fotografen zouden hier vier maanden werken. Toen is er geen lijk aangespoeld. Dus horen die foto's uit de oorlog er gewoon niet in thuis", zo verwoordt hij de verontrusting op het eiland.

Maar Divendal betrok foto's uit een verleden dat bij de geschiedenis van Schiermonnikoog hoort. Gezien de uitgebreide herdenking van 60 jaar bevrijding, in mei, rond de begraafplaats Vredenhof waar Duitse soldaten en geallieerde piloten naast elkaar liggen, is dat verleden nog steeds actueel.

Jutter

Ook de Amerikaanse fotograaf John Gossage interesseerde zich voor wat de zee geeft en neemt. Vondsten van een jutter legde hij vast, zoals boeien, een verzameling petten of een kromme plank. Gossage combineerde die in poëtische tweeluiken met details uit het dagelijks leven die hij zelf vond op het eiland: een verweerde sluiting van een schuur, een zonneschittering in een raam of een symmetrisch doorkijkje in een bos.

Gerco de Ruijter fotografeerde Schiermonnikoog juist zoals zelfs weinig eilandbewoners het ooit zullen hebben gezien. Met een camera aan een vlieger maakte hij opvallende luchtfoto's. Omdat je in de recht van boven genomen beelden geen horizon ziet, is het heel moeilijk om goed de afstand te bepalen en diepte te schatten. Vooral de twee meter brede panoramafoto's van geulen, slenken en duinen doen je echt duizelen.

Melancholie

De Koreaan Jehsong Baak raakte op zijn eerste bezoek aan de Wadden overweldigd door de melancholie van het eiland. Bij nacht en met weinig licht maakte hij op eenzame zwerftochten donkere, grofkorrelige zwart-wit foto's. Uit de serie spreekt een mysterieuze en onheilspellende sfeer. Alsof Baak net als Divendal wil zeggen dat Schiermonnikoog niet alleen een mooi vakantie-eiland is, maar ook zijn duistere kanten heeft. Schiermonnikoog fotografeert zichzelf

Zelf

Tegelijk met de zeven fotografen kregen de bewoners de gelegenheid hun eiland te fotograferen met wegwerpcamera's. Honderden opnames zijn tot november te zien in de expositie 'Schiermonnikoog fotografeert zichzelf' in het Bezoekerscentrum. Daar is tevens een dvd-presentatie van foto's die zullen verschijnen in een boek over het internationale Waddengebied. De drie fotoprojecten, onder de titel 'Schiermonnikoog Herkenbaar Anders', dienen als opmaat van de Waddenconferentie die de ministers van Natuur van Nederland, Duitsland en Denemarken op 2 en 3 november op het eiland gaan houden.

15 juli 2005


















Views & Reviews These Children Struggle between Hope and Despair We Love Where We Live Louise Honée Photography

$
0
0

Louise Honée - We Love Where We Live
29 juni t/m 29 augustus
In We Love Where We Live zijn de hoofdpersonen jonge mensen in de mijnstreek van McDowell County in West Virginia (VS). Hun identiteit is nauw verbonden met de plaats waar ze opgroeien.

Ooit was hun geboortegrond een van de rijkste gebieden van Amerika dankzij mijnbouw, nu een van de armste, omdat de mijnen zijn gesloten en de mensen hun banen zijn kwijtgeraakt. Omdat velen zijn weggetrokken zijn huizen en gebouwen verlaten en zijn de steden door de leegstand spooksteden geworden.

"In de lijnen van het landschap, met de sporen en herinneringen aan het verleden, zocht ik naar de persoonlijkheid en de kwetsbaarheid van de kinderen die opgroeien in de heuvels van de Appalachen. De meesten van hen worden grootgebracht door grootouders of andere familieleden, omdat hun ouders worstelen met hun eigen sociale problemen.

Terwijl ik me concentreerde op de individualiteit van deze kinderen, werd ik geraakt door hun schoonheid, onschuld en kwetsbaarheid. Het resultaat is een serie van portretten en landschappen, waarin ik hun leven tussen hoop en wanhoop heb gedocumenteerd."

www.louisehonee.com


‘Deze kinderen worstelen tussen hoop en wanhoop’
Fotograaf Louise Honée portretteert kinderen die opgroeien in oude mijnstreken. Ze gaat op zoek naar de poëzie in de scherpe randjes.

Rianne van Dijck
5 juli 2018

Uit de serie Angels of the North, over het voormalige mijngebied in Noordoost-Engeland. Het meisje heet Lillie.
Foto Louise Honée 

Jaylon danst in zijn zondagse pak over straat. Zwarte broek, zwart giletje, kraakheldere witte bloes. Zeven jaar. Licht als een veertje. De wind onder zijn vleugels. Met slechts één voet, in glanzend gepoetste schoenen, raakt hij de weg. Die is beroerd onderhouden, een stoep is er niet, onkruid woekert over de randen. De huizen langs de straat zijn in deplorabele staat, de verf afgebladderd, de ijzeren hekken kapot.

Jaylon woont in Thorpe, McDowell County, West Virginia. Midden in de weelderige natuur en de dichte bossen van de Appalachen – een paradijs, zou je denken. Zeker als er in de ochtenden een lichte nevel boven de takken blijft hangen. Maar wat ooit een van de rijkste gebieden van Amerika was dankzij de steenkoolmijnen, is nu een van de armste plekken van het land, met een hoge werkloosheid, drank en drugs, leegstand en spookdorpen waar de natuur het kalm maar gedecideerd overneemt van de mens.

Uit de serie Angels of the North, over het voormalige mijngebied in Noordoost-Engeland.
Foto Louise Honée

De Nederlandse fotograaf Louise Honée (44) reisde drie keer naar McDowell County om foto’s te maken van voornamelijk de kinderen die daar opgroeien. Eerder deed ze een dergelijk project (Angels of the North) in Noordoost-Engeland, dat een vergelijkbare problematiek kent van kleine mijnwerkersplaatsjes waar armoe heerst, waar winkelpanden zijn dichtgetimmerd en kinderen vaak door ouders aan hun lot worden overgelaten. Een van de dorpen die ze daar bezocht was Easington – het dorp waar de dansfilm Billy Elliot werd opgenomen. Honée’s eigen zoon, ze heeft vier kinderen, was een van de jongens die in de Nederlandse musical Billy Elliot danste – om maar even de context te schetsen van hoe alles begon.

„Ik ben pas laat in mijn leven gaan fotograferen, op mijn 37ste studeerde ik af aan de Fotoacademie. Mijn hart ligt bij sociaal-documentaire onderwerpen. In Billy Elliot wordt een prachtig verhaal verteld. Dat kind heeft een droom en weet te ontsnappen uit een wereld die hem weinig kansen biedt. De meeste kinderen hebben die mogelijkheid niet. Ik besloot dat ik daar iets mee wilde doen.”



Foto’s uit de serie We Love Where We Live, gemaakt in de Appalachen,McDowell County (VS). Boven links en rechts: Caden en python Dobby. Onder: Jaylon.
Foto’s Louise Honée

Als Honée naar Engeland en Amerika gaat, reist ze in haar eentje. In Nederland doet ze research naar het gebied, naar de sociaal-economische omstandigheden. „Als ik eenmaal daar ben, laat ik me leiden door wat er op mijn pad komt. In Easington hingen veel kinderen rond op straat. Beetje sigaretjes roken, beetje rotzooi trappen. Ik sprak hen aan en als ik een foto van ze mocht maken, wilde ik natuurlijk ook toestemming vragen aan hun ouders. Maar die deden vaak niet eens de deur open. De moeder van de 14-jarige Ryan hing met een sigaret in haar mond uit het raam en riep dat het wel oké was. De 17-jarige Mason woonde al een hele poos niet meer bij zijn moeder en was nu tijdelijk ingetrokken bij vrienden die net een baby hadden gekregen. Deze kinderen worden niet opgevoed, ze worden grootgebracht.”

Honée richt haar camera ook op de mist boven het woud, een rozenstruik in bloei tussen de bakstenen huizen, een doorschijnende jurk die hangt te drogen in het zonlicht. Soms kijken de kinderen recht de lens in, dan weer slaan ze hun ogen neer en lijken afwezig, betrapt in hun gedachten. Op een foto ligt een kind lachend in een waterplas op straat, een meisje hangt ondersteboven aan een klimrek.

Uit de serie We Love Where We Live. Het meisje heet Willow.
Foto Louise Honée

„Deze kinderen worstelen, tussen hoop en wanhoop, overal en nergens, en weten precies wanneer ze onzichtbaar moeten zijn. Ik ben steeds op zoek naar de persoonlijkheid van de kinderen, hun kwetsbaarheid. De intimiteit van de jeugd portretteren zonder dat armoede al te prominent is. Ik ben als de dood dat het cliché wordt. Het is ook belangrijk mijn werk als een serie te bekijken, het zijn geen losse beelden. Ik vertel een filmisch verhaal waarin ik portretten afwissel met sferische beelden, van de natuur, van een paard, van een roze plastic lint in een struik omdat dat zo mooi afsteekt tegen de blauwe lucht. Ik probeer poëzie te zien in de scherpe randjes, de schoonheid in hun ruige leefomstandigheden.”

De 7-jarige Jaylon woont bij zijn overgrootmoeder Christine (59) die samenwoont met haar derde echtgenoot en nog vier andere kleinkinderen. Zijn eigen moeder was 13 toen ze zwanger van hem werd, er is een vermoeden dat Jaylon ADHD heeft en dyslexie. Het idee dat hem, en de andere kinderen uit deze streek, een gure toekomst te wachten staat, is aannemelijk. Maar als je hem daar zo ziet fladderen op straat, dan hoop je zo dat hij wordt opgetild door de wind en dat hij kan ontsnappen aan wat het leven naar alle waarschijnlijkheid nog voor hem in petto heeft.

Louise Honée, We Love Where We Live is t/m 29 augustus te zien in De Balie, Amsterdam

We love where we live
Interviews | 24 september 2017 | Christopher de Gast
Louise Honée trok voor haar project We love where we live naar McDowell County in West Virginia om te onderzoeken hoe de jonge generatie zich daar staande houdt. Dit voormalige welvarende gebied is veranderd in een uitzichtloze plek met weinig perspectief op betere tijden. Honée ging echter juist op zoek naar de schoonheid achter de malaise, de zachtheid achter de façade. KIEKIE mocht haar als eerste een aantal vragen stellen over haar nieuwe serie.

© Louise Honée

Waar komt in eerste instantie het idee vandaan om in mijnwerkersgebieden in Engeland te gaan fotograferen?

”Dat idee ontstond doordat mijn zoon de rol van Billy speelde in de musical ‘Billy Elliot’. Deze musical brengt je vanzelf naar de geschiedenis van het mijnwerkersverleden van Engeland. In West Virginia zie je hetzelfde fenomeen als in Engeland: mijnwerkersstadjes staan op instorten en het toekomstperspectief is uitzichtloos. In Welch in McDowell County bijvoorbeeld, is er op het blote oog niets te beleven: winkels en gebouwen staan leeg, op een postkantoor en een pompstation na. Behalve de economische malaise waar de West Virginia mee kampt zijn er ook grote sociale problemen zoals drugsgebruik als gevolg van de werkeloosheid. Daarnaast zijn ook de gezondheidsproblemen, die juist door mijnbouw zijn veroorzaakt, verontrustend. Een ander probleem is obesitas. Doordat mensen arm zijn, zorgen ze slecht voor zichzelf en eten veelal goedkoop fastfood en drinken dikmakende frisdranken. De mensen leven er gelaten, bijna afwachtend in de hoop dat misschien ooit het tij zal keren, de kolenmijnen weer opengaan en er meer werk gaat komen. Ondertussen leven ze hun leven zo goed en kwaad als het gaat in een hechte gemeenschap.”

© Louise Honée

Hoe kwam je op de titel voor je nieuwste project: We love where we live?

”Tijdens het maken van projecten laat ik mij met betrekking tot de titel zo veel mogelijk inspireren door de omgeving zelf. Wat kom ik tegen? Wat zie ik? Wat zeggen mensen? Zo reed ik in West Virginia door McDowell County en zag ik bij het binnenrijden van een klein dorpje, haast achteloos een wit bord langs de kant van de weg staan met in zwarte letters daarop de tekst: w e  l o v e  w h e r e  w e  l i v e”. Juist deze vanzelfsprekendheid valt me dan op, omdat er zoveel rauwheid schuilgaat in de aantrekkelijkheid van deze zin. De zin blijft me als een soort ‘mantra’ bij en vormt het uitgangspunt voor het beeldmateriaal dat ik graag wil vastleggen. Voor de context is het goed om te weten dat McDowell County ooit de coal capital van de Verenigde Staten was. Men had het er goed. In de verschillende kolenstadjes heerste een grote bedrijvigheid: er waren winkels, een kapperszaak, een ijzerhandel, een café, een kleine supermarkt, enz. Inmiddels is dit allemaal verdwenen en in plaats daarvoor is er nu een MC Donalds, een Wendy’s en een Family Dollar Supermarkt.”

© Louise Honée

Wat intrigeert je aan deze plek?

”Voor mijn project ben ik met name geïnteresseerd in de nieuwe generatie die opgroeit in een maatschappelijke context waarbij welvaart omgeslagen is in armoede. Zoals duidelijk zichtbaar in West Virginia, maar evengoed in Noord Engeland waar ik ‘de proloog’ voor dit project gemaakt heb en in andere mijngebieden in Europa of daarbuiten. Markant is dat de wanhopige situatie die uit alles blijkt, voor de jongere generatie die er woont niet eens direct zichtbaar of voelbaar is. Immers, ze kunnen gewoon naar school, sommigen hebben de mogelijkheid deel te nemen aan een sportactiviteit op verlaten plekken zoals een gymzaal in een leegstaande school of een honkbalveldje. En tegelijkertijd verlaat toch maar een enkeling de high school met ambitieuze plannen om verder te studeren.”

© Louise Honée

Hoe heb je bepaald welke invalshoek je wilde gebruiken met betrekking tot dit grote verhaal? En hoe ben je ter plekke te werk gegaan?

”In januari was er, in verband met de Amerikaanse verkiezingen, een uitzending van Nieuwsuur over de huidige toestand in McDowell County in West Virginia. Donald Trump heeft grote beloftes gedaan in zijn verkiezingscampagne: mijnen die weer open moeten om nieuwe banen in deze gebieden te creëren. De verloedering heeft al decennia geleden haar intrede gedaan. Naar aanleiding van deze uitzending heb ik contact gezocht met de journalist van dit nieuwsitem, Tom Kleijn, en realiseerde de parallel met Engeland: nieuwsgierig naar wat ooit is geweest en hoe een jongere generatie hierna opgroeit. Ik wilde de identiteit van de jeugd in beeld te brengen vanuit de ruwe overblijfselen van hun verleden. Het ligt voor de hand om een omgeving die te maken heeft met economische en sociale problemen, zoals werkeloosheid, drugs en een gebrek aan ambitie als zodanig vast te leggen. Buurten en straten zijn verwaarloosd; hoe is het dan om op te groeien in deze industriële en tegelijkertijd rurale plek? In deze desolate omgeving ontmoette ik de kinderen van nu. Voor hen is er weinig tot niets te beleven en zijn ze aangewezen op zichzelf. Ze zijn afstammelingen van een verloren generatie zonder kennis te hebben van de industriële erfenis die ooit het tegenovergestelde bracht, maar ondertussen allesbepalend voor hun toekomst is en impact op hun leven heeft. Het ruige van het landschap, van hun omstandigheden, enz. is terug te lezen op hun gezichten; hoe ze kijken, hoe ze er uit zien: argwanend, brutaal, maar tegelijkertijd nieuwsgierig naar alles wat voor hen vreemd is. In de contacten die ik heb gelegd was dit in alles voelbaar. Maar ik heb mezelf juist de opdracht van ‘het tegenovergestelde’ gesteld, namelijk hoe kan ik hun onschuld en schoonheid die iedere jeugd in zich heeft, opzoeken en vastleggen? In plaats van te kiezen voor datgene wat voor de hand ligt en iedereen als eerste ziet, wilde ik op zoek naar de schoonheid van deze rauwe kant. Ofwel, op zoek naar de zachtheid, daar waar het schuurt.

Door op zoek te gaan naar hun zachte kanten, breek ik al gauw door de harde buitenkant


In Welch kwam ik toevallig terecht bij de redactie van de plaatselijke courant, the Daily Welch Newspaper. Via hen kwam ik in aanraking met de plaatselijke boksschool, gevestigd in een oude gymzaal en sportruimte van een leegstaande high school waar dagelijks boksles wordt gegeven aan een handjevol kids. Wat me opviel is dat ouders heel fanatiek zijn als het gaat om de sportactiviteit van hun kind, een schril contrast met de ongezonde leefstijl die af te zien is aan de stevige lichamen en onverzorgde gebitten van de jeugd. Tijdens mijn eerste reis heb ik vooral inzicht gekregen in de leefomgeving en is mij de problematiek steeds duidelijker geworden: de enorme werkeloosheid en leegloop doordat de hoofdzakelijke inkomstenbron in de vorm van kool steeds meer verdwijnt.”

© Louise Honée

Hoe zorg je ervoor dat je wordt toegelaten in dit soort gemeenschappen?

”Ik denk dat ik ben toegelaten, omdat ik juist niet op zoek was naar datgene wat in eerste instantie vaak wordt gelinkt aan dit soort plekken en de mensen die er wonen. Door ze zonder vooroordeel en onbevangen tegemoet te treden en ze in hun integriteit te respecteren, wordt dit als het ware gespiegeld in de ontmoetingen die ik heb. Ze laten mij als vanzelf toe, voelen mijn intenties en stellen ze zich voor mij open. Door op zoek te gaan naar hun zachte kanten, breek ik al gauw door de harde buitenkant. De foto zegt iets over hen, maar daarmee net zo goed iets over mij. Pas wanneer deze wisselwerking ontstaat, kan een portret gemaakt worden.”

© Louise Honée

Is We love where we live afgerond? Of zijn er nog meer elementen met betrekking tot dit onderwerp die je wilt onderzoeken?

”In het najaar ga ik terug om dit hoofdstuk van mijn project te verfijnen. En zeker is er een vervolg, omdat er een groter verhaal te vertellen is. Het thema spreekt me aan. Ik zie overeenkomsten in oorzaak en gevolg, maar verschillen in hoe er binnen de sociale context mee om gegaan wordt, ook vanuit cultureel perspectief. Zo heb ik Engeland in kleur gefotografeerd, West Virginia in zwart-wit. Wat dit voor mijn volgende hoofdstuk in dit project betekent, kan ik van tevoren niet zeggen. Dat ontstaat meteen op het moment dat ik er ben, aan de hand van gevoel, een beeld, of zelfs een ogenschijnlijk eenvoudig nietsbetekenend bordje langs de kant van de weg.”

Louisehonee.com




Views & Reviews RADIAL GRAMMAR Batia Suter Artists Book Photography

$
0
0

BATIA SUTER - RADIAL GRAMMAR
MAY 25 - AUGUST 26, 2018

Batia Suter

FROM MAY 25 TO AUGUST 26, 2018, WE ARE PLEASED TO PRESENT FOR THE FIRST TIME IN FRANCE, AN INSTALLATION BY THE ARTIST BATIA SUTER. RADIAL GRAMMAR WAS CONCEIVED AS AN IN SITU WORK UNFOLDING THROUGH EVERY CORNER OF LE BAL.

Batia Suter writes in images. She collects and hoards them relentlessly and has done so for the last 30 years. All types of images capture her imagination, in particular printed images. She favours random methods of research and her sources are as many and various as the types of publications she dips into: all kinds of photo albums, atlases, scientific journals, catalogues, art books, history books, animal magazines, ...

Once the images have been patiently collected and organised, Batia Suter starts her game of montage and assembly. It really is a game, a game of chance arranging and rearranging the pictures until the image organically reveals itself. Printed imagery functions like Duchamp’s ready-mades, created from materials that are out of context and not in use and which from now on need to be taken up for her subject alone.

THE SUCCESSION OF RICOCHETS GIVES RISE TO AN ASTONISHING ALCHEMY, AN AUTONOMOUS POETIC FORM, AN ALTERNATIVE TO OUR HISTORICAL KNOWLEDGE WHICH TRANSPORTS US SOMEWHERE ELSE.

For LE BAL, Batia Suter has created a work in situ which stretches from the entrance to the lane, using reproductions of giant shoes on offer in the sale shops along the Avenue Clichy, and continues right into the exhibition space. Fragmented, dissasociated, faces and bodies inhabit the space which is gradually contaminated by pulsating forms, which appear to come to life with their own organic logic. Freed from their original intended uses and formats, the images become moving particles in a new imaginary order in constant flux, infinite and vertiginous. Objects made up of intuitive combinations, these images enter a polarity to form an animist work affirming beauty in the chaos of all the facts and gestures in the world around them.

- Diane Dufour

BATIA SUTER - Radial Grammar from LE BAL on Vimeo.


BIOGRAPHY
BATIA SUTER
Among the revelations of the contemporary scene, Batia Suter has just been nominated for the Deutsche Börse 2018, one of the most important award in european photography.

 Read more

Two other proposals by Batia Suter will be exhibited :
-Batia Suter - Sole Summary at Le Centre Culturel Suisse, Paris, from June 9 to July 15,
-and Natural Grammar in the Montparnasse train station, presented by SNCF Gares & Connexions and LE BAL from May 22 to July 15.

With the support of The Embassy of the Netherlands in France and The Mondriaan Fund.
This exhibition is part of Oh! Pays-Bas, Dutch cultural events in France 2017-2018.

In partnership with Thalys.
Media partners : À Nous Paris, Artpress, France Culture, l’OEil de la photographie, Polka, Slash/, Télérama and À Nous Paris.
Technical parter : Picto

MATERIALS AND RESOURCES
 balpaper_-_radial_grammar_pour_web.pdf balpaper_-_radial_grammar_pour_web.pdf
LINKS
Centre Culturel Suisse
Ambassade des Pays-Bas à Paris
Fonds Mondriaan
Thalys
Gares et Connexions








Batia Suter zoekt schoonheid in beelden die er al zijn

Tentoonstelling

Batia Suter werkt met bestaande beelden. Voor haar nieuwe expositie in Le Bal in Parijs besloot ze zich te laten inspireren door de energie en het opwindende verleden van de plek.

Rianne van Dijck
17 juli 2018
Foto Batia Suter

Fotografie
Batia Suter: Radial Grammar

T/m 26 augustus in Le Bal, Parijs. Inl: www.le-bal.fr

●●●●●
Zo’n honderd jaar geleden was het in Le Bal een opwindende bedoening. Bij Chez Isis, zoals het toen nog heette, kon je eten in het restaurant op de begane grond, beneden in de kelder werd gedanst en gedronken, boven was een hotel waar je kamers per uur kon huren. En na de Tweede Wereldoorlog was er decennialang een van de grootste gokkantoren van Parijs gevestigd.

Sinds 2010 zit hier Le Bal, centrum voor fotografie, dat wordt gerund door Diane Dufour, voormalig directeur van foto-agentschap Magnum. Dufour nodigde de Nederlands/Zwitserse kunstenaar Batia Suter (50) uit voor een tentoonstelling en dan wordt duidelijk waarom de geschiedenis van het pand hierbij van belang is. Suter kreeg namelijk carte blanche en maakte speciaal voor Le Bal een installatie. Ze liet zich daarbij inspireren door de energie en het verleden van de plek; het levendige 18de arrondissement, met de smeltkroes van de Avenue de Clichy om de hoek, een stukje verderop de Moulin Rouge en Montmartre.

Foto Batia Suter

Als je de zaal op de begane grond binnenloopt, die helemaal vol is gehangen met vooral zwart-wit afbeeldingen van gezichten, voel je de opgewonden spanning. Drie grote metershoge muren hangen vol met hoofden van vrouwen, mannen, marmeren beelden, details uit schilderijen. Hier en daar afgewisseld met een bord, een kurkentrekker, een hand of een paar voeten. Sommige gezichten schreeuwen het uit of hebben een verwrongen uitdrukking, anderen vallen juist op door een in zichzelf gekeerd zijn. Het levert een kakofonie aan beelden op die op associatieve wijze met elkaar verbonden zijn waardoor de installatie een caleidoscopisch karakter krijgt.

Foto Batia Suter

Al meer dan dertig jaar verzamelt Batia Suter afbeeldingen uit oude encyclopedieën, atlassen, kookboeken, boeken en tijdschriften over kunst en wetenschap. Ze scant of fotografeert ze, print ze uit of bewaart ze in de computer, en gaat er dan mee aan de slag. Met wat ze zelf beschrijft als een intuïtief proces zoomt ze in, bewerkt de beelden in Photoshop, plakt ze over elkaar om zo tot haar geheel eigen beeldtaal te komen. De kracht daarvan zit hem in de unieke wijze waarop ze combineert, associeert en mixt. Elk beeld gaat een reactie aan met een ander beeld – waardoor er nieuwe lagen en betekenissen ontstaan. In de kelder van Le Bal wordt dat proces nog duidelijker door een film, zonder verhaallijn, waarin beelden elkaar op bijna hallucinerende wijze opvolgen.

Foto Batia Suter

In 2007 maakte Suter Parallel Encyclopedia, waarin ze haar proces van combineren en associëren voor het eerst echt aan de buitenwereld liet zien. Het boek werd uitgeroepen tot Best Verzorgde Boek en toen ze tien jaar later de opvolger uitbracht, Parallel Encyclopedia #2 (2017), werd ze daarmee genomineerd voor de Deutsche Börse Photography Prize 2018. Best opmerkelijk, omdat Suter natuurlijk veel meer dan puur fotograaf een beeldmaker is – ze werkt met beelden van anderen. Maar wellicht zegt deze keuze juist iets over de stand van zaken in de fotografie: in de overvloed aan beelden en de steeds verdergaande perfectie daarvan, ligt het soms voor de hand terug te grijpen naar dat wat er al is, en daar opnieuw de schoonheid en de kracht van te onderzoeken. Net zoals Suter dat nu doet door haar werk te laten reageren op de roerige geschiedenis van Le Bal.

Views & Reviews Cultiver Notre Jardin Rosbeek Graphic Design Jan van Toorn Photography

$
0
0

Cultiver notre jardin.
Rosbeek'good-will'- reeks no.45. Jan van Toorn.
Published by Drukkerij Rosbeek,, Nuth,,, 1999
This is the 45th publication illustrating the creative printing by Rosbeek. Design:Jan van Toorn. 119 pp., 20 x 20 cm. Colour ills. Text; Eng./Dutch. Photographies by Jan van Toorn i.a. Hillary Clinton in Kazachstan. Steven Spielberg, U.S. cemetery La Clouse Belgique, Caesars palace Las Vegas.

Van Toorn maakt kortsluiting met details
Niets lijkt zo saai als cijferopstelling van een staatsbedrijf. Toch toont het jaarverslag van de PTT over 1972 een spannend beeld. Op de linkerpagina staat de ruw uitgeknipte foto van een directeur-generaal van het ministerie van Financiën. De smeulende sigaret tussen zijn lippen wijst naar de rechterpagina, waar de woorden en cijfers de kijker tegemoet stralen. Het is alsof de topambtenaar persoonlijk en met zwier de balansposten presenteert.

Karel Berkhout
30 april 2004

Het PTT-jaarverslag is vormgegeven door Jan van Toorn, een van de toonaangevende grafisch ontwerpers in Nederland. In de Rotterdamse Kunsthal is aan Van Toorn (1932) een overzichtstentoonstelling gewijd, die ruwweg de tweede helft van de 20ste eeuw beslaat. Aardewerken schaaltjes met bloemen markeren de beginjaren, toen hij overdag afbeeldingen moest aanbrengen op keramiek en 's avonds het ontwerpersvak leerde op de toenmalige kunstnijverheidschool. Foto's vol bloemen in het recente boek Cultiver notre jardin belichamen het heden, waarin Van Toorn opnamen digitaal bewerkt.

Van Toorns kalenders, affiches, jaarverslagen, boeken, kunsttijdschriften en postzegels bevatten haast altijd een detail dat een kortsluitinkje geeft bij het kijken. Een reclameboekwerk toont boven een foto van een telefooncentrale een rij witte pionnen met daartussen een zwarte pion. Op een kalenderpagina staan drie jaartallen geschreven door Albrecht Dürer: 1496 in de cijfers die wij nu kennen, 1494 nog in het middeleeuwse schrift, 1495 in een soort overgangsschrift. Op een affiche voor een expositie van Jan Dibbets is een foto van een zee doormidden geknipt en zijn de twee helften `verkeerd' tegen elkaar aangeplakt.

De storinkjes prikkelen de toeschouwer echt te kijken. Naar de telecommunicatieverbindingen van Philips, naar het tijdsverloop op de kalender van drukkerij Mart Spruijt, naar de openingstijden op het affiche voor het Van Abbe Museum. Dit sturen van de blik roept het woord `manipulatie' op, vooral doordat Van Toorn een citaat van Enzensberger heeft laten uitvergroten: ,,Ieder gebruik van media vereist manipulatie.'' Vormgeving is manipulatie, lijkt Van Toorn te willen zeggen.

Tegelijkertijd schudt Van Toorn de kijker wakker en is daarmee een kind van de jaren zestig, toen veel kunstenaars het publiek `bewust' wilden maken van de manipulatie. In een begeleidend essay vergelijkt kunsthistorica Els Kuijpers de vormgeving van Van Toorn met onder meer de films van Godard. Van Toorn plakte bijvoorbeeld in Cultiver notre jardin verschillende foto's van hetzelfde stukje tuin tegen elkaar, een techniek die volgens Kuiper lijkt op Godards split-screen-montage die de kijker laat kiezen tussen gelijkwaardige beelden op het bioscoopdoek.

Met zijn gewaagde montagetechniek en verspingende letters staat Van Toorn ver af van zijn vakgenoot Wim Crouwel, die vermaard is geworden met zijn rationele vormgeving. Dat verschil is op de tentoonstelling goed te zien. In `antwoord' op een kalender van Van Toorn, maakte Crouwel in 1974 een gelijkende maar strakkere kalender, met maar één lettertype tegen zes lettertypen bij Van Toorn. ,,Jouw typografie ontleent zijn kracht aan bewuste inkonsekwentheid'', schrijft Crouwel in een toelichting, ,,en drukt vaak een angst voor esthetiek uit''. Dat wil zeggen, voor esthetiek die de kijker verblindt. Want wie alleen maar mooie plaatjes ziet, houdt op met kijken.

Werkt de vormgeving van Van Toorn? Ja, zolang de teugels strak blijven. De anarchistische opmaak van het kunsttijdschrift Het Museumjournaal in de jaren zeventig doet de kijker nu vooral duizelen. Het jaarverslag van de gemeente Amsterdam uit 1965 daarentegen is een voltreffer met de tekorten die in een groot lettercorps zijn gedrukt en de foto van een centenbak, die én de financiële problemen én de Amsterdamse orgeldraaier oproept.

De opdrachten van overheden als de gemeente Amsterdam en van (semi)-overheidsbedrijven als de PTT zijn van cruciaal belang geweest voor de ontwikkeling van de Nederlandse vormgeving. Na de privatiseringen in de jaren tachtig verloor de vormgever veel vrijheid en werd hij meer op de handen gekeken door ,,design managers, communicatieadviseurs, technici en marketingstrategen''. De expositie laat van deze overgang helaas weinig zien. Wie echter zelf recente jaarverslagen inkijkt ziet vaak een cijferbrij, gelikte foto's en nietszeggende graphics. Prehistorie in vergelijking met Van Toorns PTT-jaarverslag uit 1972, waarin alleen de sigaret in de mond van de ambtenaar ouderwets oogt.

Tentoonstelling: Re: Jan van Toorn. Kunsthal, Museumpark, Westzeedijk 341, Rotterdam. T/m 20 juni. Tel. 010-4400301




















Views & Reviews Terre/Mer Stephan Vanfleteren Photography

$
0
0

UITGELICHT STEPHAN VANFLETEREN IN WALCHEREN
In zijn serie 'Terre/Mer' geeft Stephan Vanfleteren de werkelijkheid even een duwtje
De Belgische fotograaf Stephan Vanfleteren staat bekend om zijn indringende portretten. Maar voor het Haagse Gemeentemuseum scharrelde hij rond op het Zeeuwse Walcheren.

John Schoorl 24 juli 2018, 21:00

Terre/ Mer: Riet , blauw, water beweging. Foto Stephan Vanfleteren

Dit zijn foto’s. Dit zijn foto’s van Stephan Vanfleteren, de Belgische fotograaf. Vanfleteren is een verhaal apart, voor wat betreft zijn foto’s. Als hij iemand heeft gefotografeerd, lijkt hij zo uit een schuttersput, loopgraaf of mijn te zijn gekropen. Alles wordt geaccentueerd zichtbaar, in zwart-wit, de ogen toegeknepen, geschrokken van het daglicht. Ondenkbaar dat een onregelmatigheid in het gelaat - een diepe frons op zondag, een viriele rimpel op maandag, een gemeende schaterlach op woensdag - Vanfleteren laat liggen. Hij zuigt met zijn fototoestel de ziel van de geportretteerde naar binnen, om hem verrijkt weer uit te stallen, Vervanfletert tot op het bot. Het resultaat is altijd schitterend, vol mededogen.

Terre/Mer: groen landschap beweging. Foto Stephan Vanfleteren

Dit hier zijn foto’s, zelfs in kleur. Dit zijn ook foto’s van Stephan Vanfleteren, maar het zijn geen portretten. Dit zijn de zee, de duinen, het strand, de bomen en de kerktorens. Dit is Walcheren, in Zeeland, door Vanfleteren. Hij kreeg een klus van het Gemeentemuseum in Den Haag: ga naar Walcheren. Kunstenaars als Jan Toorop gingen ook naar Walcheren, en Piet Mondriaan, Jacoba van Heemskerck en Ferdinand Hart Nibbrig.

Terre/Mer: grassen, geel, zeeland. Foto Stephan Vanfleteren

Hij ging naar Walcheren. Je ziet hem scharrelen, door Walcheren, hongerig naar beeld. Als een schim & schaduw op het eiland. Hij liep de zee in, voor het goeie perspectief. Liep door de duinen. Langs de boulevards. Door dorpen. Het landschap. Allemaal vastgelegd voor zijn serie ‘Terre/ Mer’.

Terre/Mer: boom , weg, wind. Foto Stephan Vanfleteren

Een foto trekken, hoor je in België weleens. Dit is een foto duwen. De werkelijkheid even een duwtje geven. Zo wordt een foto schilderachtig, vindt Vanfleteren, mysterieus en religieus. Verstilling door beweging. Je zou je oren tegen de foto’s willen plakken. Om meeuwen te horen. De rollende golven. Een uil in de kerktoren. Wind op de duinen. Ruisen van de bomen. En hoe de fotograaf zijn naam in een bankje in Walcheren heeft gekrast: Stephan was here!

Expo ‘Aan zee’ in het Gemeentemuseum Den Haag, vanaf 14 juli tot en met 18 november 2018.

Terre/Mer: kerk , avond. Foto Stefan Vanfleteren

Views & Reviews In Passing Mark Pimlott Photography

$
0
0

In Passing : Mark Pimlott Photographs
Mark Pimlott
Format: Book
Pages: 160
Publisher: Jap Sam Books
Date Published: Mar 2010
ISBN: 9789490322168
Binding: Paperback

''I discovered two strips of negatives in a drawer, in my parents' house.'' So begins Mark Pimlott's In Passing, a book of photographs as memoir investigating ''junctions in time.'' Photos from those two strips of negatives made when the Montreal born artist/architect, was 12 years old set the stage for a book. ''Fundamental and fleeting perceptions revealed the World to me,'' the artist writes. ''I saw meaning embedded in spaces and objects: their forms held the key to understanding both the human impulse, the World, and one's place in it.'' The almost mythic black and white and color photos, gorgeously reproduced, span the wide open spaces of the Canadian prairie, the 1960s paradox of suburban banality and futurism, light captured in spaces both personal and anonymous.

Eerder verscheen bij episode publishers Without and within: Essays on territory and the interior. In dit boek, dat tevens door Jap Sam Books vertegenwoordigd wordt, onderzoekt Mark Pimlott de ontwikkeling van het openbare interieur als een categorie van ruimten die in de uitwisseling van architectonische modellen tussen Europa en Noord-Amerika gedurende de twintigste eeuw een specifieke en belangrijke rol speelt.

Verschijningsdatum: juni 2010

In passing is een nieuwe fotonovel van beeldend kunstenaar, architectonisch ontwerper en schrijver Mark Pimlott (1958), met een selectie teksten en meer dan tachtig foto's uit de periode 1970 - 2009. Dit boek geeft een overzicht van een verzameling 'plaatsen' of 'ruimten: de omringende, stedelijke omgeving en interieurs. Pimlott maakt al ruim twintig jaar foto's en films. Zijn praktijk beslaat architectuur en beeldende kunst. Zijn fascinatie richt zich op plekken en voorwerpen, op toevallige en gemeenschappelijke relaties binnen de stedelijke omgeving, op betekenisgeving.

Centraal in de foto's van Pimlott staat het verlangen om een eigen plek in de wereld te heroveren, versterkt door een constant gevoel van ballingschap. Zijn vroege foto's (de eerste foto's maakte Pimlott rond 1970 op twaalfjarige leeftijd) kwamen voort uit ervaringen uit zijn kindertijd. Het zijn registraties van de uitgestrekte stedelijke omgeving zo typerend voor Noord-Amerika, waar de invloed van de moderne tijd, technologie, geschiedenis, natuur en ruimte zelf alom aanwezig is. Het onderwerp - voorstellingen van een vormgegeven, gecondenseerde, verinnerlijkte en hoopvolle wereld - ontwikkelde zich tot het centrale thema binnen Pimlott's werk, ook nadat hij zich in Europa, en in het bijzonder Nederland vestigde. Pimlott's foto's en teksten verschaffen inzicht in zijn observaties en gedachten.

Citaat Mark Pimlott
'The photographs I have made since childhood have been made in response to fundamental and fleeting perceptions that revealed the World to me. The camera seemed the most suitable device with which to capture them. I saw meaning embedded in spaces and objects: their forms held the key to understanding both the human impulse, the World, and one's place in it. Part of this belief may have been connected to the mythic dimensions of my childhood surroundings (the vast spaces of the Canadian Shield) and the Utopian atmosphere that prevailed in the 1960s in my native Montréal. The co-existence of suburban banality and Utopian futurism (represented by the city's innovative architectural developments and the parallel experimental urbanism of expo67) suggested that there was one vast environment, manifested in an array of forms. Empty parking lots were inexorably linked with airports, corporate office buildings, meandering semi-public subterranean interiors, métro cars, megastructural space frames, motorways, suburban bungalows, sylvan wildernesses, and even reconstructed historical villages. Their unity, their equivalence, their a-temporality, was a plausible, authentic and exciting reality for me. These childhood impressions have remained with me, despite knowing how things are and how they have to come to be. I continue to hope that the World is available for re-discovery, for revitalised occupation.'

Mark Pimlott (1958) is beeldend kunstenaar en architect. Hij studeerde architectuur aan de McGill University in Montréal en aan de AA in Londen, en visuele beeldende kunst aan de Goldsmiths College in Londen.
 



















Finish Paris Tour de France 2018 july 29 Tom Dumoulin ...

$
0
0

Finish Paris Tour de France 2018 july 29 Tom Dumoulin ...

‘Cycling is a thing of beauty, and The Rider a beautiful brute, as hard and fast as a thin wheel on a concrete road.’

De renner door Tim Krabbé (1978)

Lang nadat de laatste coureur is afgestapt, zullen wij De Renner koesteren
Op 27 juni 1977, schrijft Tim Krabbé op zijn website, reed de amateurwielrenner met een late roeping Tim Krabbé (toen 34) een wielerkoers met start en finish in Meyreuis, in de Cevennen....

Bert Wagendorp 18 april 2008, 0:00
De veranderde datum zei het al: dit is geen verslag van een wielerkoers, dit is een verhaal. ‘De werkelijkheid is er voor de schrijver om te plunderen, niet om te gehoorzamen’, zei Krabbé er later over tegen lezers die in het boek per se een wedstrijdverslag wilden zien.

‘Meyreuis, Lozère, 26 juni 1977. Warm, bewolkt weer. Ik pak mijn spullen uit mijn auto en zet mijn fiets in elkaar. Vanaf terrasjes kijken toeristen en inwoners toe. Niet-wielrenners. De leegheid van die levens schokt me.’

De openingszinnen van De Renner, die door hordes recreatieve wielrenners-lezers kunnen worden geciteerd.

De Renner is bijna dertig, even oud als toen Tim Krabbé wielrenner werd, een passie – obsessie – die hij acht jaar koesterde.

De Renner is voor veel lezers – alleen in Nederland werden meer dan 200.000 exemplaren verkocht – wat Kees de jongen of Titaantjes voor anderen is: een boek dat een leven lang bij je blijft. Daarom is het in goede gezondheid dertig geworden, en zal het ook vitaal veertig, vijftig en zestig worden, gelezen en herdrukt. Lang nadat de laatste coureur is afgestapt, zal De Renner nog worden gekoesterd, als getuigenis van een sport en de epische kracht ervan, en als bewijs van het verhalend meesterschap van Tim Krabbé.

De Renner was zijn vierde roman en sloeg in als een bom, althans, in de kringen van literatuurminnende sportliefhebbers onder de bezielende leiding van Nico Scheepmaker. Daar herkende men onmiddellijk het bijzondere en het nieuwe van De Renner, sport schaamteloos als literair thema. Hier was het boek van iemand die koerste en die er ook nog fantastisch over kon schrijven, een kunstenaar die een wielerkoers voor amateurs in het zuiden van Frankrijk kon omtoveren tot een perfect verhaal over het leven in één dag.

De Renner werd niet alleen een klassieker, het boek zette een standaard in het sportschrijven. In de inleiding tot zijn onlangs verschenen verzamelbundel Sport, de 141 beste Nederlandse en Vlaamse sportverhalen van 1945 tot nu (Krabbé weigerde medewerking), schrijft samensteller Arthur van den Boogaard: ‘Na 1978 moet een schrijver over sport verantwoording afleggen aan De Renner.’

Dat boek is altijd met Krabbé blijven meerijden. Soms werd hij daar wel eens moe van. Zoals de internationale bestseller Het Gouden Ei van hem een ‘thrillerschrijver’ maakte, zo was hij eerder door De Renner een ‘sportschrijver’ geworden; diskwalificerende noties voor een toegangsbewijs tot de Hollandse literaire Olympus, waar vaag geneuzel nu eenmaal eerder voor literatuur wordt versleten dan het strak gecomponeerde verhaal met kop, staart en clou.

De grote wielerliefhebber Ernest Hemingway nam zich ooit voor de ‘perfecte wielerroman’ te gaan schrijven. Het kwam er niet van, maar was het wel gelukt, dan zou dat geen afbreuk hebben gedaan aan zijn grootheid.

Krabbé lukte het wel, en in dit rare land is hem dat lang nagedragen. Dat moet, nu we drie decennia aan De Renner hebben kunnen wennen en grote jongens en meisjes zijn geworden, maar eens definitief zijn afgelopen. De Renner is geen sportboek, De Renner is een briljant boek dat tot de canon van de Nederlandse literatuur behoort.

Of, zoals The Observer in 2002 schreef ter gelegenheid van de Engelse vertaling: ‘Cycling is a thing of beauty, and The Rider a beautiful brute, as hard and fast as a thin wheel on a concrete road.’

Bert Wagendorp

















Viewing all 1008 articles
Browse latest View live