Quantcast
Channel: Bouilla Baise Work in progress
Viewing all 1008 articles
Browse latest View live

FACETTEN AHREND NO. 14 1962-1963 Graphic Design Ben Bos Jan Versnel Company Photography

$
0
0

"FACETTEN" VAN AHREND NO. 14., JAARWISSELING 1962- 1963.
ONTWERP EN TEKST: COR WALSTRA GKF EN BEN BOS ( STUDIO AHREND)
FOTOGRAFIE: ARJÉ PLAS, JAN VERSNEL GKF, COK DE GRAAFF GKF, PETER MARCUSE, EVA ECKHARDT, OLOF VELTMAN EN ANDEREN.

Ahrend

Ahrend, firma handelend in kantoorbenodigdheden en kantoormeubilair. Het familiebedrijf de Weduwe J. Ahrend en zoon werd opgericht door Jacobus Ahrend in 1896 en verkocht tekentafels, kantoorbenodigdheden en instrumenten per postorder, zodat de catalogi van oudsher veel aandacht kregen. Tevens was het bedrijf marktleider op het gebied van de reprografie; hij leverde lichtdrukken aan architecten. Ahrend begon ook een boekhandel, een drukkerij (Ahrend-Globe) en een uitgeverij (Kosmos). Ahrend-Globe specialiseerde zich in kaartsystemen.

Ahrend ging in de jaren dertig kantoormeubelen verkopen zoals de Doe Meerstoel uit het buitenland en meubels, rekken en kasten van de bedrijven Oda en De Cirkel. In die laatste twee fabrieken had Ahrend financiële belangen en de samenwerking resulteerde in 1967 in een fusie tot de Ahrend Groep NV. Toen was de meubelproductie de kernactiviteit van het bedrijf geworden met een structurele aandacht voor vormgeving. Friso Kramer ontwierp onder andere de bekend geworden Revoltstoel, een tekentafel, de systemen Facet en Mehes en schoolmeubilair. Wim Rietveld was ook enige tijd verbonden aan De Cirkel als ontwerper. In 1971 werd Kramer art director en ontstond er een designteam met Henk Verkerke, Wijtse Rodenburg en Bas Pruyser.

Op grafisch gebied werkte André Vlaanderen in de jaren twintig voor Ahrend en ontstond er na de Tweede Wereldoorlog een studio waar A. Bogers, Cor Walstra en Ben Bos werkzaam waren alsmede freelancers als Gerard Wernars, Charles Jongejans en andere GKf-leden.

See also

Views & Reviews Randstad Ahrend Bijenkorf Ben Bos Company Graphic Design

Ahrend Holland: Bird's-eye View of a Concern Graphic Design Jan Versnel Company Photography

 



Onopgetut meteen speelse toets
Ben Bos was een van de cruciale krachten achter ontwerpbureauTotal Design. Hij ontwierp de logo's van Randstad, de Gruyter en Ahrend....

21 december 2000, 0:00
ONDER de hanebalken van De Beyerd in Breda wiebelen tientallen papieren vlaggetjes, in beweging gebracht door een luchtstroom die wordt veroorzaakt door een vinnig ventilatortje. Op elk vlaggetje staat een logo afgedrukt. Logo's van bedrijven en instellingen: van de Generale Bank, van de uitgevers Elsevier en Misset, van kantoorinrichtingsfirma Ahrend, van de gemeentes Capelle aan de IJssel en Dronten, van grootgrutter de Gruyter en van megabanketbakker Jantje de Goede, van Randstad Uitzendbureau met de zo kenmerkende gestileerde dubbele 'r' die zich ruggelings tegen elkaar vleien. Veel van de getoonde logo's kennen we; ze staan op gevels, in advertenties in kranten en tijdschriften, op verpakkingen of komen voorbij in tv-reclames.

De bedenker is bij het grote publiek minder bekend dan zijn leermeester en jarenlange collega Wim Crouwel, maar geldt binnen de ontwerperswereld als een autoriteit op zijn vakgebied. Met de tentoonstelling Design of a Lifetime. Ben Bos, vijftig jaar grafisch ontwerpen biedt De Beyerd een rijk geschakeerd beeld van het oeuvre van een ontwerper die niet alleen het gezicht van talrijke ondernemingen bepaalde. Hij heeft ook, veelal op de achtergrond, een cruciale rol vervuld in de onderneming die van zoveel betekenis is geweest voor het ontwerpklimaat in Nederland: het Amsterdamse ontwerpbureau Total Design.

Het begrip 'huisstijl' maakt midden jaren zestig opgang; de wederopbouw is in volle gang en de welvaart neemt toe. Bedrijven gaan op zoek naar een visuele vertaling van hun identiteit en ervaren dat een goede huisstijl meer omvat dan een fraai logo en aantrekkelijk briefpapier. Ben Bos (1930) heeft in een van zijn publicaties eens genoteerd dat niet alleen de beschildering van de bestelauto's nauw luistert maar dat het tijdig wassen van de wagens eveneens van belang is voor de effectiviteit van een huisstijl.

Veel bedrijven komen terecht bij Total Design, het ontwerpbureau dat zich als eerste in Nederland bezighoudt met het bedenken en implementeren van huisstijlen. Ben Bos is in 1963 man van het eerste uur; hij zal bijna dertig jaar aan het bureau verbonden blijven, voornamelijk als creatief directeur. Jarenlang houden hij en zijn team Total Design financieel draaiende; zijn opdrachtgevers beschikken, in tegenstelling tot de culturele sector die eveneens klant is bij Total Design, over aanzienlijk ruimere budgetten.

Doorgaans ontwerpt Bos ('ik ontwerp in hoog tempo') het basisconcept van een huisstijl waarna zijn medewerkers dit uitwerken. Ook de bewaking van de huisstijl en het contact met de opdrachtgever neemt Bos meestal voor zijn rekening. Bij met name Ahrend en Randstad resulteert dit in een relatie van tientallen jaren.

Bij Ahrend werkt Ben Bos achtereenvolgens als reclame-assistent, bedrijfsjournalist en art director tot Wim Crouwel hem in 1963 vraagt toe te treden tot Total Design. Bij Ahrend leert hij tekenen, fotograferen en schrijven. Het klimaat is gunstig; het bedrijf ademt een moderne geest, laat het publiciteitsdrukwerk ontwerpen in een eigen studio en produceert kantoormeubels die opvallen door hun vormgeving. Bos ziet de door hem bedachte advertentiecampagnes en het verkooporgaan Facetten regelmatig bekroond. Beroemd is het affiche dat hij in 1993 maakte ter gelegenheid van de remake van de Revolt-stoel die Friso Kramer reeds in 1952 ontwierp. Het draagt alle kenmerken van zijn ontwerpfilosofie: helder, transparant en esthetisch; het gehanteerde grid is duidelijk zichtbaar.

Randstad Uitzendbureau is een van de vroegste (en grootste) opdrachtgevers van Total Design, en zal dat blijven tot Ben Bos het bureau verlaat. De broers Paul en Dick Schwarz zijn niet alleen de financiers en medeoprichters van Total Design, zij verschaffen ook de jonge Frits Goldschmeding (vandaag een van de rijkste Nederlanders) de middelen om Randstad op te zetten. Bos bepaalde het gezicht van Randstad: visititekaartjes, briefpapier, draagtassen, formulieren, inrichtingen; de expositie bewijst dat alleen een met ijzeren hand doorgevoerde lijn tot het gewenste resultaat leidt. Verloedering van een huisstijl was ondenkbaar zolang Ben Bos aan het roer stond.

In 1987 wordt Bos betrokken bij de ingrijpende restyling van de Randstad-huisstijl waarbij lettertypen en kleurengamma wijzigen, en begin jaren negentig - hij is dan al weg bij Total Design - vraagt Goldschmeding opnieuw zijn advies over de inpassing van de zojuist verworven Amerikaanse uitzendbureaus TempForce en Jane Jones.

In de bij de expositie verschenen biografie, samengesteld door Paul Hefting en Dirk van Ginkel, zegt Bos daarover: 'Het was heel ernstig wat ik zag in die Amerikaanse vestigingen. Ze stonden vol met meubeltjes die je bij ons op koninginnedag kunt kopen, de bureaus waren van een soort quasi-mahonie, en er was bloemetjesbehang. Ook werkten ze met loketten, waardoor je het gevoel had op een politiebureau te zijn. Vreselijk. Maar er was veel eer aan te behalen. Bijzonder aan TempForce was in ieder geval dat het vestigingen had op de begane grond in winkelstraten, net als Randstad in Europa, terwijl de concurrenten in kantoorpanden op de veertiende verdieping huisden.'

De grafische uitingen van de Amerikaanse vestigingen waren dermate abominabel dat Bos meteen een Wall of Shame instelde waarop hij hem onwelgevallig plak- en knipwerk van eigengereide Amerikanen aan de kaak stelde. 'Ik moest in het begin vooral veel grafisch werk verzetten. Een waanzinnig uitgebreid pakket formulieren hebben we onder handen moeten nemen, ook inhoudelijk. Vorm voor vorm en letter voor letter hebben we alles onder de loep genomen en gereorganiseerd of gesaneerd. Het heeft een paar jaar geduurd voordat dat proces zover gevorderd was dat Amerikaanse Randstadmensen op een Europese Randstadmanier konden werken met materiaal van Europese kwaliteit.'

Inmiddels wordt in Amerika de nieuwe huisstijl door de concurrentie brutaalweg gekopieerd en verschaft Randstad dagelijks werk aan zo'n 75 duizend Amerikanen. Toen Ben Bos in 1967 de huisstijl ontwierp had Randstad zeven vestigingen, nu zijn het er wereldwijd meer dan duizend. Een zo langdurige relatie tussen een bedrijf en een ontwerper komt maar sporadisch voor. Dat een groot concern zo lang vrijwel dezelfde huisstijl hanteert, is eveneens een zeldzaam verschijnsel in een tijd waarin de economische waan van de dag steeds sneller leidt tot het veranderen van het bedrijfsimago en het inwisselen van ontwerpers.

Zijn opdrachtgevers bij zowel Ahrend als Randstad waren gevoelig voor de heldere en functionele stijl die Bos inbracht. Een stijl die wars is van opsmuk en camouflage, een stijl die het niet moet hebben van een toevallige artistieke inval van de ontwerper, een stijl die de boodschap rechtstreeks, en vooral ook consequent, aan de kijker c.q. de klant overbrengt.

Toch wil Ben Bos niet te boek staan als een strenge functionalist. 'In mijn ogen heeft het functionalisme dan ook meer dimensies dan Crouwel eraan toedichtte. Het is breder dan alleen die heldere, directe en onopgetutte informatieoverdracht. Een beetje warmbloedigheid kan er best bij. Ordening is heel belangrijk en leesbaarheid een groot goed, maar toegevoegde emotionele waarde verhoogt de effectiviteit van de communicatie. En is in dat opzicht dus ook functioneel.'

Als typerend voorbeeld kan het werk gelden dat Bos tussen tussen 1963 en 1970 maakte voor de Bijenkorf. Het personeelsblad, verpakkingen, etiketten, wijngidsen, en draagtassen hebben een dikwijls speelse en/of illustratieve touch die de aantrekkelijkheid van het drukwerk verhoogt. Bos zoekt het in het kleurgebruik, in een tekening of in de wijze waarop hij de roltrapjes visualiseert op de indelingskaart van de Eindhovense Bijenkorf.

Toen in de ogen van Bos bij Total Design het gevoel werd ingewisseld voor kille computertrucs, vertrok hij met slaande deuren. In het nu verschenen boek worden tussen de regels door enige rekeningen vereffend tussen de belanghebbende ontwerpers van weleer. Naar de mening van Ben Bos zijn de grote ontwerpbureaus overigens niet langer spraakmakend. 'Voor het interessante werk moet je tegenwoordig bij de individuele ontwerper zijn. De grote bureaus zijn te veel bezig het grote geld vast te houden.'

Op de tentoonstelling staat, een beetje terzijde, een kast met laatjes die half open staan. Ze bevatten kleinoden, waaronder een prachtig kinderschrijfmachientje, dierbare foto's van de ontwerper en dingen van vroeger. In een van de laatjes ligt een opengeslagen agenda. Op de ochtend van vrijdag 13 februari 1976 meldt Ben Bos zich bij Hulp voor Onbehuisden in Amsterdam. Dat zou hij met regelmaat meer dan dertig jaar doen. Om het jaarverslag te ontwerpen, bedelfolders te schrijven en om, indien nodig, actie te voeren voor dakloze Amsterdammers.


Hoe je moet speuren naar vintage design van morgen
De tijd dat je in een kringloopwinkel voor een habbekrats design scoort, is voorbij. Maar met een vooruitziende blik vind je misschien wel de Eames van morgen.

Arjen Ribbens
3 april 2018

Peter Marcuse (1933-2017) fotografeerde voor meubelfabrikant Ahrend in de jaren 50 de Revolt-stoelen van ontwerper Friso Kramer op het oude Schiphol.
Foto Peter Marcuse 

Het vintage design is op. Die klacht hoor je weleens. Ja, de tijd is voorbij dat je in een kringloopwinkel of op Marktplaats voor een habbekrats een Kaj Franck-vaas kan scoren. Bij het grof vuil vind je ook niet snel meer een partij afgedankte kantoormeubelen van Charles en Ray Eames. En op Koningsdag de deur uitgaan in de hoop een Copier-vaas of een Tomado-rekje te jutten, is tamelijk kansloos.

Wie weleens een woonblad doorbladert, een blik werpt in een veilingcatalogus of rondneust op een beurs als Tefaf Maastricht, weet hoe gezocht (en dus prijzig) naoorlogs, modernistisch design is. Een oude, doorleefde Lounge Chair van Eames kost hetzelfde als een nieuwe. Sommige Deense no-nonsense meubelen uit de jaren vijftig zijn vintage zelfs aanzienlijk duurder dan nieuwe exemplaren. Zo kost een vroege Cowhorn-stoel van Hans Wegner het dubbele van eentje die net is gemaakt, en een zeventig jaar oude Chieftain Chair van Finn Juhl doet zelfs minstens anderhalve ton, het tienvoudige van een nieuwe. En dan zullen we maar zwijgen over de prijzen voor oude meubels van Gerrit Rietveld, Jean Prouvé of Charlotte Perriand.

Gespecialiseerde handelaren hebben zich ontfermd over het vintage design van de naoorlogse kanonnen. Zij doen zaken via 1stdibs.com (een digitale vlooienmarkt voor de überrijken), beurzen als Art Basel of de grote veilinghuizen. Hun klanten bestaan vooral uit interieurvormgevers die de tweede, derde en vierde huizen inrichten van de rich and famous.

Hoe die landhuizen, lofts en buitenhuizen zijn ingericht? Kijk naar de interieurboeken van Taschen. Het moderne interieur is een eclectische, internationale mix. Modern en vintage door elkaar, alles kan. Maar de ‘interior decorators’ van de hedgefondsmanagers van deze wereld vissen wel in een klein vijvertje. De schelpvormige lampen van Serge Mouille, de wandkasten van Charlotte Perriand, de stoelen van Hans Wegner, de lampen van Gino Sarfatti en de vazen van Lucie Rie, ze duiken steeds weer op.

Georkesteerde begeerte
Die gemeenschappelijk begeerte is vaak georkestreerd door handelaren met een vooruitziende blik. Eerst proberen ze de hand te leggen op zoveel mogelijk stukken van een relatief onbekende vormgever. En als het pakhuis vol is, komen er gespecialiseerde tentoonstellingen, vergezeld van fraaie catalogi. Zó creëer je een markt.

Een recent voorbeeld zijn de meubels van Pierre Jeanneret. Deze Zwitserse architect, een neef van Le Corbusier, ontwierp in de jaren vijftig meubels voor de overheidsgebouwen in de Indiase modelstad Chandigarh. Die teakhouten stoelen, tafels en kasten bleken duurzaam en gingen decennia mee. Maar toen de moderne tijd zich aandiende, werden Jeannerets meubels voor een paar roepie als brandhout van de hand gedaan of belandden ze op stortplaatsen onder viaducten.

De les is dus om met vooruitziende blik in te kopen

Een paar slimme Franse handelaren zagen tien jaar geleden foto’s van die meubelkerkhoven in Chandigarh en kochten de gedumpte meubels met containers tegelijk op. Een Indiase Jeanneret-stoel kost nu al snel 10.000 euro, een bibliotheektafel 75 mille.

De les is dus om met vooruitziende blik in te kopen. Wie niet het geld heeft voor oude (of nieuwe) Eames- of Wegner-meubels, maar wel graag op karaktervol, doorleefd design zit, moet voor de muziek uit lopen.

Wie zijn de Jeannerets van morgen, en waar kun je die vinden?

Een bekende Nederlandse vintage-handelaar heeft zijn zolder jaren terug al volgestouwd met uit scholen en kantoren afkomstige stoelen van Friso Kramer, de inmiddels 95-jarige ontwerper uit Amsterdam. De redenering van die handelaar: de meubels van Jean Prouvé zijn onbetaalbaar geworden, Kramer zal de volgende modernist zijn waar verzamelaars zich op richten. Sommige van Kramers stoelen worden al duurder, maar vroege Revolt-stoelen zijn op Marktplaats nog altijd voor zo’n 50 euro te vinden.

De Result-stoel, van Friso Kramer en Wim Rietveld (1958).
Foto Peter Marcuse

De jaren vijftig zijn afgegraasd. Zoek daarom naar kwaliteitsdesign van recenter datum. Dat is vaak nog voor schappelijke prijzen te koop. Neem het robuuste jaren zestig Ruska-serviesgoed van het Finse Arabia. Die bruin-zwarte borden en theepotten zijn tweedehands soms voor spotprijzen te vinden.

Marktplaats, eBay, zelfs op Koningsdag
Of zoek naar oude Braun-apparatuur ontworpen door Dieter Rams. Vroege Alessi-keukenspullen of kantoorspullen van Danese. De gietijzeren pannen voor Le Creuset van de Italiaanse designheld Enzo Mari. De veelkleurige Vilbert-stoelen die Verner Panton begin jaren negentig voor Ikea ontwierp. Of de Ikea-wandkleden van Hella Jongerius, die in 2009 door Indiase vrouwen met de hand werden geborduurd: Pelle, Mikkel en Gullspira.

Taschen heeft diverse handige low budget design-naslagwerken uitgegeven die als vertrekpunt kunnen dienen voor speurtochten naar bijzondere stoelen, lampen en ander kwaliteitserfgoed. Maak een lijst met gezochte voorwerpen en geliefde ontwerpers en fabrikanten en loop kringloopwinkels af. Ga naar markten met oude meubels en gebruiksvoorwerpen en speciale beurzen voor vintage design, zoals dit weekeinde Design Icons in Amsterdam-Noord.

Dankbare vindplaatsen zijn ook Marktplaats, eBay, Catawiki, lokale veilinghuizen, het in design gespecialiseerde Botterweg.com. Zelfs op Koningsdag zijn vondsten te doen. Makkelijk en snel gaat het echter zelden. Wie iets bijzonders wil vinden, moet kilometers maken.

Design Icons: 7-8 april in De Kromhouthal, Gedempt Hamerkanaal 231 in Amsterdam. design-icons.com
Correctie 5-4-2018: In een eerdere versie van dit stuk staat in het fotobijschrift dat de Revolt-stoel van Friso Kramer (1953) is afgebeeld. Dat klopt niet, het is de Result-stoel, van Friso Kramer en Wim Rietveld (1958).



















Views & Reviews Koos Breukel / Son Huis Marseille Amsterdam Portrait Photography

$
0
0

The Dutch portrait photographer Koos Breukel, whose oeuvre is held in high regard both in the Netherlands and abroad, has been photographing his eldest son Casper since he was born, in 2000. This has yielded a series of intimate and moving portraits which not only depict Casper in various phases of his life but which also reflect the bond between father and son. This year Casper turns eighteen: an adult, making his own choices. For Breukel this is the perfect moment to present this unique project to a wider public.

No ordinary bond
“See me as a bad father but a good friend,” Koos Breukel once said to his 14-year-old son. Casper was fine with it: “It’s what I already thought.” The bond between this father and son had never been an ordinary one. Casper was born on 28 March 2000, in the Alkmaar general hospital. “I wasn’t the type to join in his mother’s rhythmic panting or hold her hand,” says Breukel in an interview that Joris van Casteren made for this exhibition. During the birth he was safely behind his Hasselblad, pressing the shutter. The newborn baby has a penetrating gaze in all his portraits. “Casper has a really piercing gaze,’ says Breukel. “Like a predator keeping his eye on you.”

Bergen
Casper’s parents’ attempts to live together failed, and in 2004 the break became definitive: Breukel stayed in Amsterdam while Casper grew up in Bergen with his mother. Breukel continued to photograph Casper through the years, seeking that predatory gaze. At set times he would collect Casper from his mother’s house and they would go out. Casper was never troubled by the idea that he was functioning as a subject for the camera: “I didn’t know any better,” he shrugs. And the exhibition? “It’s no problem.”

Photographic development
The exhibition shows how Casper has grown, but it also provides an indirect view of the technical and artistic development that Koos Breukel went through in this period as a photographer. As Casper grows we see how Breukel’s preference for the authentic, the unembellished, and the raw gradually undergoes a visual shift. When Casper is a small boy Breukel photographs him mainly in black and white and in a direct, almost documentary style. When Breukel starts working in colour, and makes the change from analogue to digital, his gaze becomes more circumspect and tranquil. He embraces the new artistic possibilities offered by digital technology, which enable him to develop a more painterly approach to the photographic portrait.

The exhibition Son was designed by Studio Verschueren; its texts were provided by the writer, poet and journalist Joris van Casteren.

Koos Breukel (1962) studied at the School for Photography and Photonics in his birthplace The Hague before devoting himself to portrait photography. He began to exhibit his work at the end of the 1980s, and worked for magazines like Oor, Quote and Blvd. In the 1990s Breukel took on fewer journalistic jobs in order to concentrate on free work, inspired by his great examples, Richard Avedon and Robert Frank. He published a number of photobooks, including Hyde (1996), an intimate photo reportage of the theatre-maker Michael Matthews, who was dying of AIDS, Faire Face (2010), a catalogue which accompanied a retrospective in Paris, and Me We (2013), an autobiographical photo book about the circle of life, which was awarded the Kees Scherer Prize.

Publication
The exhibition is accompanied by a new photobook, Zoon, with photographs by Koos Breukel and texts by Joris van Casteren. It is designed by Studio Verschueren and published by Bas Lubberhuizen.

Hij fotografeerde zijn opgroeiende zoon: van peutersnoet naar roofdierblik
Fotografie Koos Breukel volgde zijn opgroeiende zoon Casper. Je raakt niet uitgekeken.

Rianne van Dijck
12 september 2018

Fikkie stoken in Vinkeveen, acht jaar.

Hoe interessant kan dat nou zijn, zou je kunnen denken; maar liefst vijf museumzalen in een monumentaal grachtenpand die gevuld zijn met foto’s waarop we voornamelijk één persoon zien. Één jongen, van baby naar peuter, naar kind, tiener, puber en uiteindelijk jonge man – 18 jaar, voor de wet volwassen. Is zo’n idee sterk genoeg om de aandacht vast te houden, de kijker te boeien?

Nou, als de fotograaf Koos Breukel is en zijn zoon Casper de hoofdpersoon van dit avontuur, dan raak je niet uitgekeken. Net als in Boyhood, de film uit 2014 van Richard Linklater waarin je de zesjarige acteur ziet opgroeien tot jongvolwassene, wordt in Zoon een prachtig en ontroerend beeld geschetst van hoe Casper zich ontwikkelt. Hoe niet alleen zijn lichaam, maar zijn hele uitstraling verandert. Een mollige peutersnoet maakt plaats voor een mooie kop met een strakke kaaklijn. Ontwapenende pretoogjes worden vervangen door een indringende blik van ijsblauwe ogen. „Casper heeft een waanzinnig goede expressie”, zegt Koos Breukel in de tekst van het gelijknamige boek, geschreven door Joris van Casteren. „Hij is net een roofdier dat zijn prooi scherp in de gaten houdt.”

Casper in Frankrijk, een jaar oud. 

 Casper in 2011, elf jaar.

Jongvolwassen, 17 jaar oud.
Foto’s Koos Breukel

In Huis Marseille zien we de foto’s die Koos Breukel (1962) sinds 2000 van zijn oudste zoon maakte in klein en groot formaat, in houten lijstjes of gewoon met spelden aan de muur geprikt. Er is geen chronologie, alles hangt door elkaar; een baby-Casper naast een puber-Casper – een enkele keer zijn er vrienden te zien, of halfzusje Lisa en -broertje Finn. Sommigen foto’s zijn geposeerd, andere terloops gemaakt terwijl Casper het water induikt, zit te vissen of een boek leest.

Het grofkorrelige zwart-wit wordt in de tijd langzaamaan vervangen door digitale kleur, de verschillende camera’s die Breukel gebruikt geven elk een eigen signatuur aan een foto – waarmee Zoon niet alleen een liefdevol portret is van een kind door de ogen van zijn vader, maar net zo goed de ontwikkeling van Breukel als fotograaf laat zien.

Koos Breukel, Zoon, t/m 2 december te zien in Huis Marseille, Amsterdam. Bij de tentoonstelling verscheen een gelijknamig boek met een tekst van Joris van Casteren, uitgegeven door Bas Lubberhuizen. Vormgeving: Sabine Verschueren.



















Casper, Vinkeveen, 2017. Koos Breukel, Zoon, t/m 2 december in Huis Marseille, Amsterdam Bij de tentoonstelling verscheen een gelijknamig boek met een tekst van Joris van Casteren, uitgegeven door Bas Lubberhuizen. Vormgeving Sabine Verschueren.
Koos Breukel

Why venture Outside to take Photos when there’s already so Much to be found Online? BredaPhoto 2018 Jan Dirk van der Burg Photography

$
0
0

Why venture outside to take photos, when there’s already so much to be found online? Dutch photographer Jan Dirk van der Burg scavenges the internet and composes beautiful series like ‘aldermen of mid-sized municipalities with a buzz cut’ and ‘radiator whores’: prostitutes advertising themselves next to radiators.

Command-Shift-4
A strange thing is happening to documentary photographer Jan Dirk van der Burg (the Netherlands, 1978). For fifteen years he was always on the road, studying human behaviour, now he hardly ventures outside. Our lives have become increasingly digital.

To Van der Burg, the abundance of images on social media is an enrichment. ‘Photography has become more democratic. People aren’t photographing professionally, but they produce very interesting and sometimes very pure photos.’

As a professional photographer he takes the role of curator: constantly searching for photos to categorise. Among his finds are series like ‘aldermen of mid-sized municipalities with a buzz cut’, and ‘radiator whores’: prostitutes advertising themselves next to radiators.

Van der Burg also made Tweetbundels (2015), ‘unwanted biographies’ of people he followed on Twitter. For his 2011 book Desire Lines (‘Olifantenpaadjes’) he photographed the unintentional paths left by shortcuts. He also has a weekly visual column in national newspaper de Volkskrant. During BredaPhoto he was named Photographer Laureate 2018 – 2019. Van der Burg: ‘I’m a Photographer Laureate who hardly has time to take pictures.’

See also

After Mandela A Dutch Tribute Jan Dirk van der Burg Stefanie Grätz Photography


Fotoboek Olifantenpaadjes/Desire Lines - Doorbladervideo from Jan Dirk van der Burg on Vimeo.

Wethouders van middelgrote gemeenten met kort, opstaand stekeltjeshaar
Marcel van Roosmalen
7 september 2018

Uit de serie SINGLES - Spelleider Joop leest een balletje op tijdens de kerstbingo van speeltuinvereniging Amsterdam-Zuid in de Gaaspstraat.
Foto Jan Dirk van der Burg

Jan Dirk van der Burg is vanaf deze week fotograaf des vaderlands, een even terechte als dappere keuze. Van der Burg doet niet aan mooie composities of moeilijke documentairefotografie, zijn oeuvre bestaat uit het vastleggen van het leven van de kleinburger. Zijn foto’s van het kantoorleven, inspraakavonden, vergaderingen en hobbyisten tonen de naakte mens.

Foto Jan Dirk van der Burg

Dat zijn overigens geen toevalstreffers. Het menselijk tekort laat zich niet zo makkelijk vastleggen als het lijkt. Omdat ik geen rijbewijs heb reisden we vaak samen in zijn Fiat Panda naar afgelegen zalencomplexen en ik heb hem vervloekt als hij na een paar uur zei nog een kwartiertje nodig te hebben en we er dan twee uur later nog steeds waren.

Deze foto werd in maart 2015 genomen voor een serie met Marcel van Roosmalen over het wel en wee van de bewoners van Betondorp in Amsterdam.
Foto Jan Dirk van der Burg

Van der Burg is meer dan alleen een fotograaf. Zo bundelde hij de tweets van onder anderen Aad de Mos, Halina Reijn en onbekende Nederlanders als Arie Wim Boer van Leefbaar Purmerend, combineerde hij recensies van de site hookers.com met foto’s van de besproken parenclubs bij zonsopgang en fotografeerde hij – vaak vanaf een hoogwerker – olifantenpaadjes (‘de snelste weg van A naar B’).

Foto Jan Dirk van der Burg

Steeds vaker blijft hij liever thuis „omdat alles toch al gedaan is”. Bij de expositie Command Shift-4 van BredaPhoto laat hij foto’s zien die hij op het internet vond. Over een van die verzamelingen – wethouders van middelgrote gemeenten met kort, opstaand stekeltjeshaar – ontstond al meteen gedoe omdat een van de geportretteerden (Frans Valkenburg uit Den Bosch) geen wethouder is. Ik ken Van der Burg goed genoeg om te weten dat hij smult van dit soort ophef om niets. „Frans Valkenburg is inderdaad geen wethouder geworden”, zei hij me gisteravond. „Maar hij wilde het wel worden en heeft zijn kapsel juist gemodelleerd naar het kapsel van een andere wethouder uit Den Bosch, dus kort stekelhaar met aan de zijkanten wat langer haar.”

Marcel van Roosmalen



Uit de serie TOYS FOR BOYS (2008) - Machinist Jan Gravemaker in Velsen Zuid.
Foto Jan Dirk van der Burg


In maart 2015 hielden de bewoners van de Amsterdamse wijk Betondorp een buurtfeest in de Akkerstraat.
Foto Jan Dirk van der Burg


Uit de serie NEDERLAND CURSUSLAND (2012) - Stemcoach Nancy Meijer geeft in maart 2011 een workshop bij een bureau voor flexplekken voor vrouwelijke ZZP'ers. Voor serie in nrc.next met Marcel van Roosmalen. Over cursussen en seminars. Hoe Nederland leert beter te werken.
Foto Jan Dirk van der Burg


Uit de reeks OLIEBOLLENBAKKERS (2016) - Ron heeft al veertig oliebollenbakseizoenen achter de kiezen. En met succes: om zijn nek draagt hij een gouden ketting met een ijsschepje. Daarin zijn vijf diamantjes verwerkt, één voor elke keer dat hij de AD-oliebollentest won. Op die succesgolf heeft hij zelf de grootste kraam van Nederland gebouwd: ‘Ron’s Gebakskraam’. Vijf ovens naast elkaar, beslagmachines, lichtjes: de hele volautomatische 'oliebollenshebang'.
Foto Jan Dirk van der Burg


In het Eftelinghotel in Kaatsheuvel geeft Henk Vlootman (gele blouse, soms met rode sprookjesmuts) een Excel-prakijkdag met verschilende sprekers. Hij is de meest voorname expert met de zelfbedachte 'Vlootman-methode'. De foto werd gemaakt voor een serie in nrc.next met Marcel van Roosmalen.
Foto Jan Dirk van der Burg


De Orionstraat in Amsterdam-Noord werd in 2012 door RadioNL uitgeroepen tot de ‘Mooiste Oranjestraat van Nederland’. Een cameraploeg van het RTL-programma Editie NL trommelde bewoners op om Oranjeartikelen te keuren. Gerrie Ruijmgaart - rokend links, ook bekend als vader van de Tokkies - woont er dat jaar pas net.
Foto Jan Dirk van der Burg


Uit Van den Burgs beeldcolumn voor de Volkskrant - Jolanda van der Kolk uit Ermelo, tijdens het pokeren speelt ze altijd op safe. Haar team (Ed en de drie J-J-J's) werd uiteindelijk achtste op het NK pokeren. Dat kwam door één J, "die er niks van bakte." Maar erg was dat niet, ze speelt vooral voor de gezelligheid.
Foto Jan Dirk van der Burg


Een Chinese toerist is in slaap gevallen op de Zaanse Schans in Zaandam in augustus 2011.
Foto Jan Dirk van der Burg


Uit Van den Burgs beeldcolumn voor de Volkskrant - In Amsterdam zijn de viszaken Volendams, in Rotterdam meestal Marokkaans. Dit is een foto uit De Oceaan, waar de werknemers broers zijn van elkaar. Allemaal, behalve Soulaiman - hij is een achterneef. Met een lach helpt hij zes mensen tegelijk als in het weekend de halve stad uitloopt voor een visje.
Foto Jan Dirk van der Burg



Pierre Boot uit Drachten reed 277 kilometer uit Zeeland om zijn strikes and spares te gooien op het 15de Kaden Toernooi in Drachten. Foto uit Van den Burgs beeldcolumn voor de Volkskrant
Foto Jan Dirk van der Burg


Uit de serie GEEN FLAUWEKUL (2015) - Anne van Zalando, Tom de Ridder van MKB brandstof of Bas Verboom van de RDW. Verzinsels van de marketingafdeling om de klant een persoonlijke benadering te geven. Maar het kan wel, zonder flauwekul met een eigen gezicht adverteren. Een ode aan 'direct marketing': Alex Böttger, Glasweefselbehangspecialist uit Zoetermeer, en Danielle Roelofs, dochter van Jo Roelofs van Jo Roelofs Horecavlees uit Twello.
Foto Jan Dirk van der Burg

Views & Reviews This is Cas | Vintage Photography by Cas Oorthuys

$
0
0


THIS IS CAS | VINTAGE PHOTOGRAPHY BY CAS OORTHUYS
This autumn, get acquainted with Cas Oorthuys – photographer, optimist, world traveller and family man with an oeuvre equal to that of such internationally known names as Henri Cartier-Bresson and Werner Bischof. On 15 September, the long-awaited retrospective entitled This is Cas | Vintage photography by Cas Oorthuys will open at the Nederlands Fotomuseum.

Cas Oorthuys (1908-1975) spent his entire life, practically without interruption, taking pictures - and lots of them. He never left home without a camera - usually with two or three and sometimes more of them around his neck. By the time he died, he had accumulated an archive of almost half a million photographs. Like the 17th-century landscape painters who determined the look of the Netherlands for centuries afterward, Cas Oorthuys did this with photography: with wind, water, imposing cloud formations, and an open uncluttered landscape.

Cas Oorthuys did not shy away from anything. Risking his own life, he continued secretly taking pictures during the Second World War. His portrait of a starving woman with a piece of bread became an icon of the Dutch famine winter of 1944/1945. Afterward, his camera recorded Dutch post-war reconstruction in which he so perfectly captured the atmosphere of optimism and hard work. Light, air and space returned to the Netherlands as reflected in his photography . He also spent this period travelling all over the world. For many people in the Netherlands, his photographs were their first introduction to cities in other countries.

His home was Amsterdam, the city where he lived with his family on the River Amstel. The name ‘Cas Oorthuys’ stood for a well-oiled family business in which photography was simply a part of family life. His wife Lydia maintained the archive of almost a half million photographs, and his son Frank played with his little toy boats in the water of the rinsing tanks. This exhibition - This is Cas - provides a unique peek into the ins and outs of the Oorthuys business.

Exhibition: This is Cas
The Nederlands Fotomuseum maintains an archive of around half a million photographs, including thousands of vintage prints. It was from these vintage prints that a selection was made for the exhibition This is Cas.
Joris Lutz is one of the voices to be heard on the audio guide for this exhibition, and various guided tours, workshops and lectures based on certain themes will be held. A complete schedule of these activities is available at our activities & workshops page.  The exhibition will also be accompanied by a publication entitled Cas Oorthuys |Contacts.


Bij de tentoonstelling Dit is Cas | Vintage fotografie van Cas Oorthuys is het lijvige boek Cas Oorthuys | Contacts verschenen. In dit boek ligt het accent op het contactalbumarchief van Oorthuys. De publicatie is samengesteld door Frits Gierstberg en Xavier Barral en wordt uitgegeven door Editions Xavier Barral, uitgeverij Kannibaal en het Nederlands Fotomuseum.

Het Nederlands Fotomuseum in Rotterdam is vanaf zaterdag een bijzondere expositie rijker. Het werk van meesterfotograaf Cas Oorthuys (1908-1975) staat centraal in de nieuwe overzichtstentoonstelling Dit is Cas.

Curator Frits Gierstberg weet zeker dat het een hit gaat worden. "Het is zo ongelooflijk mooie fotografie", vertelt hij over het werk dat tot halverwege januari in het museum aan de Wilhelminapier te zien is.

"De onderwerpen zijn legio. Het zijn hele mooie beelden en daar is de tentoonstelling ook op gericht: om te laten zien wat voor goede fotograaf hij was."

Oorthuys wordt één van de meest invloedrijke fotografen van de vorige eeuw genoemd. Hij bleef met gevaar voor eigen leven fotograferen tijdens de Tweede Wereldoorlog en reisde de hele wereld rond. Ook in en rond Rotterdam maakte hij foto's.

Acteur en Rotterdammer Joris Lutz sprak voor de tentoonstelling een speciale audiotour in. Hij bewaart warme herinneringen aan de fotoboeken van Oorthuys, die hij vroeger bij zijn moeder veelvuldig bekeek.

"Het eerste wat ik altijd deed als ik bij mijn moeder was, was in die boeken bladeren. Ik had dan meteen het gevoel dat ik te laat geboren was", vertelt hij.

"Het gaf een beeld van hoe het toen was. Het leek daardoor bijna leuk om met een hele grote zak stenen door de haven te sjouwen."


Scherp oog voor de schoonheid van ons land
Fototentoonstelling Voor Cas Oorthuys hoefden foto’s geen kunst te zijn. Toch had hij een geweldig oog voor schoonheid. Sommige van zijn foto’s zijn nu Nederlandse klassiekers.

Rianne van Dijck
17 september 2018 om 16:18

Twee foto’s van Cas Oorthuys, links Manokwari, West Irian (1956) en rechts Vrouwen in zondagse dracht (ca. 1958)
Foto’s Cas Oorthuys / Nederlands Fotomuseum 

Fotografie
Dit is Cas. Vintage fotografie van Cas Oorthuys. T/m 13/1 in het Nederlands Fotomuseum Rotterdam.

●●●●●
Het moest vooral geen kunst zijn. Alles in het werk van Cas Oorthuys en in zijn grote Rotterdamse overzichtsexpositie ademt die gedachte. Anders dan wat gangbaar is op exposities en beurzen, hangen er in het Nederlands Fotomuseum dan ook geen grote, glanzende, speciaal afgedrukte foto’s in fraaie lijsten.

De 300 zwart-wit vintage prints – originele afdrukken, door Oorthuys zelf ontwikkeld en geprint in zijn donkere kamer – worden gepresenteerd achter eenvoudige passe-partouts van plexiglas en hebben soms een vouwtje of een deukje. Imperfecties die Oorthuys geen enkel probleem zou hebben gevonden. Fotografie, zo was zijn overtuiging, hoeft namelijk geen artistiek doel te hebben. Het is vooral een manier om een groter verhaal te vertellen. Een foto, zo vond hij, krijgt betekenis in relatie tot andere foto’s, bij voorkeur in combinatie met tekst. Daarom maakte hij fotoboeken, waarvan vele voorbeelden in vitrines liggen.

Spelende kinderen in het Oosterdok bij de Prins Hendrikkade, Amsterdam (ca. 1946)
Foto Cas Oorthuys / Nederlands Fotomuseum

Cas Oorthuys (1908-1975) legde de belangrijke gebeurtenissen van de twintigste eeuw vast – oorlog, crisis, dekolonisatie – maar staat vooral bekend als de grote ‘wederopbouwfotograaf’. De chroniqueur van het nieuwe Nederland dat na de verschrikkingen van de Tweede Wereldoorlog de blik voorwaarts richt en dat bruggen, steden en nieuwe buitenwijken bouwt „met veel licht, lucht en ruimte tussen het verse beton [...]”, schrijft curator Frits Gierstberg in het boek bij de expositie. „Oorthuys fotografeerde graag bij een lichtbewolkte hemel, zodat de strakke nieuwbouwwijken goed in het zonlicht stonden en mooi contrasteerden met enkele sneeuwwitte cumuluswolken erboven.”

Daarmee benoemt Gierstberg meteen een andere specialiteit van Oorthuys: de fotografie van ‘de schoonheid van ons land’, zoals ook de fotoboekenreeks heette die hij tussen 1948 en 1958 samen met Emmy Andriesse en Carel Blazer maakte. Ook hier zien we die typisch Nederlandse, frisse stapelwolken terug. We zien ze boven de heide tussen Ruinen en Dwingeloo, waar een schaapherder zijn kudde in de gaten houdt. Wolken drijven ook boven de drie jongens van de Algemene Nederlandse Zuivelbond, die samen zware melkemmers sjouwen in een weids en ordelijk landschap. En op de foto van een bouwvakker die hoog in de lucht werkt aan een vrachtgebouw op Schiphol. Beelden van hoop en optimisme, van vooruitgang en samen de schouders eronder, waarbij de mens, en dan met name vaak de arbeider, centraal stond.

Niet alleen was Oorthuys ongelooflijk productief – zijn archief bevat zo’n half miljoen foto’s – ook was de verscheidenheid aan onderwerpen enorm. In keurig geordende contactalbums bracht Oorthuys samen met zijn vrouw Lydia zijn foto’s onder in ontelbare thema’s: trekpaarden, windmolens, wolken, klederdrachten, fruitteelt en heel veel steden en landen en bedrijven – Oorthuys maakte een serie reisboeken en bedrijfsfotoboeken over onder andere de bouw, transport en zware industrie.

Dat zijn werk niet zo nodig kunst hoefde te heten, wil niet zeggen dat hij niet een uitmuntend oog had voor schoonheid. Beïnvloed door anti-romantische, stilistische standpunten van de Nieuwe Fotografie uit de jaren 30 en gevormd door de humanistische idealen van de GKf, de beroepsvereniging voor fotografen, liet Cas Oorthuys zien dat hij een scherp oog had. Het geometrische vormenspel van de wapperende was in Volendam of in de textielfabriek in Helmond verraden zijn talent voor compositie en vorm. Het schitterende portret van collega-fotograaf Eva Besnyö of dat van de trotse jongeman in de haven van Muyumba, Congo, zijn klassiekers van de Nederlandse fotografie. Het is mooi dat het museum dit soort iconische beelden niet groter of prominenter presenteert dan andere – geheel in de geest van Oorthuys. Het is immers het samenspel van al die foto’s dat zijn verhaal zo krachtig maakt.

Vlaglegging op de Weteringsplantsoen op de plaats waar de Duitsers op 12 maart 1945 tweeëndertig mensen hadden gefusilleerd, Amsterdam (1945).
Foto Cas Oorthuys / Nederlands Fotomuseum



Gieter, Hoogovens, IJmuiden (1957)

Eva Besnyõ (1937)

Jacquardweefster, textielfabriek Diddens & Van Asten, Helmond (1960-1964)

Stoomsleepboot 'Europa' in de haven van Rotterdam (1954)

Leggen van de vlag in het Weteringplantsoen op de plaats waar Duitsers op 12 maart 1945 tweeëndertig mensen doodschoten, Amsterdam (1945)

Waalbrug bij Gorinchem (ca. 1962)

Volendam (1956)

Sestri Levante, Italië (1957)

Sapeur in de haven van Muyumba, Congo (1959)

Hongerwinter, Amsterdam (1944)

Manokwari, West-Irian (sinds 2000 Papoea), (1956)

Vrouwen in zondagse kledingdracht, Scheveningen (ca. 1958)













Views & Reviews Rubber Stamps Series: vol 2 no 11 10 November - 7 December 1979 Artists Book Raul Marroquin Photography

$
0
0

Stempelplaats, Amsterdam
raúl marroquín
— and the In-Out Center
by Tineke Reijnders
With his sunglasses, Latin-American demeanour and indomitable energy for setting up art activities, Raúl Marroquín made a flashy and lasting impression in Maastricht. His fellow students at the Jan van Eyck Academy, where he enrolled in 1971 for his post graduate degree, were impressed by the cosmopolitan, extroverted air he brought with him. Marroquín was born in Bogotá, Columbia in 1948 and studied fine art from 1967 until 1969 at Universidad Nacional in the same city.

Despite his talent for drawing, Marroquín's penchant for communication and publishing became his most genuine artistic domain. His student friends were eager to cooperate with their enterprising fellow student, and assisted with his performances and videos. Even the local Bonnefantenmuseum participated in a particularly dangerous performance, where Marroquín placed two living people in the niches of its neoclassical facade some five meters above street level (Body Monuments, 1973, with Anton Verhoeven and Huub Relouw). Via a hydraulic hoist, the two men were transported to the niches. They stood there for some time, replacing the missing sculptures, helpless but acting as heroes until they were brought down again. The same event was planned for the Stedelijk Museum in Amsterdam, but ended up being forbidden by the city.

Raúl Marroquín is a charming macho with a great talent for getting things done through collaboration. He knows how to tell a good story and how to listen to the stories of others.
Throughout 1972, Raúl Marroquín started Equipo Movimiento with Young Tchong, who was the owner of a video camera – a possession that was usually out of reach for a young artist. Marroquín was acquainted with video, as he had worked with the technique in Bogotá. Wu Young Tchong ("I called him Woo", says Marroquín) had no art training, but was the son of a well-to-do Chinese restaurant entrepreneur, and was fully immersed in his collaboration with Marroquín. The duo had the ability to record anything they liked, often including TV items or a Warholesque take on, for instance, a newspaper photograph of Simone de Beauvoir, which lasted 12 hours and was recorded on four VHS tapes.

Marroquín was the first artist in the Netherlands to take TV seriously, and in later years he set up a grandiose TV Convention and initiated De Hoeksteen Live – a local cable TV station in Amsterdam.

In his second year of studies, the Jan van Eyk Academie started an Experimental Department with professional silkscreen and offset printing equipment. Marroquín immediately grasped its possibilities and shared them with his friends at the In-Out Center.

Marroquín’s first encounter with Michel Cardena occurred at the University of Bogotá, where Cardena, who lived in Amsterdam, passed through to give a guest lecture. “Don't miss it – he is an interesting artist”, said a well-known art critic to Marroquín. He was indeed impressed, and as soon as he came over to Amsterdam he contacted his compatriot. Cardena invited him the following year, despite Marroquín’s student status, to join the In-Out Center group.

While Cardena used the medium of video to register his projects, concentrating on its process or simply on movements, for Marroquín the power of connecting is what motivated his use of video. Perhaps the pure notion of connectedness best describes his impetus to the art.

Soon, Equipo Movimiento had a full agenda, presenting video works and video performances at many venues (Lausanne, Liège, Saint Paul de Vence, Aalst and Bogotà, to name a few). Meanwhile, Marroquín also prepared a publication meant to replace, as he said, the clipping board in the corridor of the art school. The first Vandangos - the magazine that later received cult status - was a newspaper, printed on that paper and obeying its format. At the same time, it functioned as a poster, as only one side was printed on. Marroquín’s girlfriend, Marjo Schumans, along with Young Tschong and many others helped gather the materials together while fellow student Jan Hendrix did the printing. The first Vandangos was issued in December 1973. In a letter to Ulises Carrión dated September 8, 1973, Marroquín expressed his regret that the idea for a periodical or bulletin for the In-Out Center never raised much enthusiasm among its members – nor did any affiches, a couple of which Marroquín made personally. Vandangos 1 looks like a club magazine for the In-Out Center, and its principal content was provided by its members. Anyhow, after the grand opening, Marroquín wrote the IN OUT BOLLETIN. No 1, in which he gave a summary of the opening evening and announced future activities, including Arts' Birthday, an initiative by Robert Filliou that would happen on the 17th of January, 1973 at the Neue Galerie Aachen. The In-Out Center did indeed participate. Of course, the connection between Marroquín and Filliou was indispensable.

Marroquín and Ulises Carrión, a Mexican writer/linguist, knew each other through Cardena from before Carrión decided to definitively settle in Amsterdam – they met one or two times in England. Marroquín was the first to declare Carrión an artist, underlining his transition from literature to visual art, and Carrión was touched. "...un artista, qué digo, Artista, de mi categoria", he wrote on January 11, 1973 in response to Marroquín's reference to an exposition. The two collaborated in several domains. At the Theater de Lantaren in Rotterdam, they performed Simultaneous Actions together with Cardena's Warming Up etc. etc. etc. Company on September 30, 1972. This was already under the umbrella of In-Out Productions, weeks before the opening. In December of the same year, just after the inauguration of the In-Out Center, Carrión presented his very first artists' book, Sonnet(s) (1972), in Agora, Maastricht. The book is dedicated to Raúl Marroquín, and it is probable that it was printed at the Jan van Eyck Academie and received his mediation help.

Important artists like Robert Filliou and Joseph Beuys were invited, from Düsseldorf, to lecture in Maastricht at the suggestion of Marroquín. The second issue of Fandangos was printed at Filliou Green. Additionally, some fellow artists from Amsterdam played a part in the programme at the Jan van Eyck Academie. Apart from these lectures, the foreign artists were also contacted for Fandangos – not only for written interviews, but also for taped versions. In this way, Marroquín documented important chapters of contemporary art history.

Soon after, Marroquín's activities were backed by Agora Gallery (later called the Agora Foundation) in Maastricht – initiated by Theo van der Aa, a social-cultural worker, and Ger van Dijck, a painter. It opened during the same period as the In-Out Center. Agora became crucial for contact between artists from Pologne and other communist countries. Though Agora functioned as the administrative address of Fandangos (which has been written as Vandangos, Fundangos, etc.), it does not mean that the gallery had any influence on its format or content, as is often assumed. But the gallery has always been extremely helpful and active, and the official editor was Ulises Carrión.

"Colombia was too small for me, as it was for Cardena, and like Mexico was for Carrión", said Marroquín. So, he opened Maastricht up to the world. During the limited span of time in which he created the subsequent issues of his magazine – he used the print machines after the end of his studies in 1974 for an extra two years – he included an incredible spectrum of international artists, musicians and writers within it. Well-known personalities were mixed with local friends – all with an alternative, deviating or simply avant-garde signature, including Mohamed Ali, Ben d'Armagnac, Anna Banana, Costa Gavras, Pierre Cardin, David Garcia, Philip Glass, Felipe Ehrenberg, Nan Hoover, Antoni Muntadas, Dieter Roth, Nam June Paik, Klaus Staek, Rod Summers and Ulay, to name a few.

Eventually, Fandangos acquired the look of a magazine. The combined issue 8, 9, 10 and 11 bore a photograph of Cardena on its cover, undoubtedly an homage to the godfather of video and the In-Out Center.

There was a close connection between the artists who set up Beau Geste Press in Devon – Felipe Ehrenberg, Martha Hellion, David Mayor and others. A group of students went to visit them: Servie Janssen, Jan Hendrix, Rod Summers, Marjo Schumans and Raúl Marroquín. The visits were reciprocated, as Ehrenberg was printing at the Jan van Eyck Academie as well, and Martha Hellion stayed at the Jan van Eyck Academie for a longer period of time.

The first solo exhibition by Equipo Movimiento at the In-Out Center was titled Documentation of Reality. It lasted from April 3 until April 13, 1973, and Marroquín designed his own invitation (different from the standart A4) and  "catalogue" for it. The first consisted of a torn-out piece of paper with a stamped text, and the second consisted of an A4 paper, also with many stamps and a handwritten programme announcing what was presented at the show: different kinds of contemporary picture techniques like super 8 film (The Park of Maastricht), a photographic piece (the door of the church of Verona), a slides piece (Sunset in Maastricht), a polaroid picture piece (The counting piece) and a magazine piece (The Bankrobbery).

This feel for homemade images was followed up in the next show by Equipo Movimiento at the In-Out Center, which lasted from December 17 to 28, 1973. Though titled Paintings Sculptures etc., photographs in combination with typewritten texts were shown. For instance, two portraits of Rod Summers – one black-and-white and the other coloured - were accompanied by the caption "Transformation of Rod Summers as Charlemagne at Christmas by the use of a paper crown. Technique: color on photographe." It calls to mind the booklet Changing personalities, which Marroquín made with Anton Verhoeven, accentuating the power that public images have for disturbing our sense of identity by mixing fiction with reality. But it also refers to cheap magazines, as the logo of Mad Enterprises came into use, in addition to Marroquín's Superb*man.

It was Wies Smals who urged Marroquín to switch to Maastricht from Amsterdam. She grew up in the city, and her father was a doctor. Establishing De Appel meant new possibilities for Marroquín. But with or without De Appel, his creations have never been confined by frontiers – or oceans. Marroquín is by far the most present artist. Today more than ever, the map of the world is crisscrossed with presentations by him. His gift for connecting people to one another emanates from every single piece, even if it has the dimensions of a skyscraper, which was recently the case in Bogota – a skyscraper coated with falling snow.

© Tineke Reijnders, 2017


Raul Marroquin
Het souterrain van het Amsterdamse grachtenpand waar Galerie Artkitchen gevestigd is, lijkt nog het meest op een volgestouwde hobbykamer van een fanatieke verzamelaar. De muren hangen van top tot teen vol met allerhande meetapparatuur, zoals bloeddrukmeters, reageerbuizen, rekenmachines, maatbekers en linealen. In vitrines liggen nep-Rolexen naast plaatjes van trendy horloges. Op de vloer van de expositieruimte zijn weegschalen, brievenwegers en cocktailshakers neergezet. De presentatie heeft wel wat weg van een klein gespecialiseerd museum. Zoals je in het Teylers Museum in Haarlem de barometers en de elektriseermachines uit vroeger eeuwen kunt bewonderen, zo zijn hier de meetinstrumenten uit de twintigste eeuw bijeengebracht.

Sandra Smallenburg
27 april 2001

De tentoonstelling `Measures and Measurements, Being Precise about Precision' van de Colombiaanse kunstenaar Raul Marroquin (Bogota, 1948) is het resultaat van ruim tien jaar werken vanuit het concept `de verbeelding van precisie'. Eind jaren tachtig begon Marroquin zijn onderzoek naar meetinstrumenten door zich te verdiepen in de iconografie van klokken. ,,Juist omdat ik zelf helemaal niet punctueel ben, en als een echte Latijns-Amerikaan altijd te laat kom'', vertelt hij. In de loop der jaren vulde hij zijn rariteitenkabinet aan met spullen die inhoud, gewicht of lengte kunnen meten.

Marroquin, die sinds 1971 in Nederland woont en werkt, is vooral geïnteresseerd in de razendsnelle ontwikkeling van de technologie en de daarmee gepaard gaande verandering in vormgeving. ,,Vroeger was een horloge een echt juweel, gemaakt van edele metalen'', zegt hij. ,,Nu is het een plastic wegwerpartikel dat je voor een tientje bij de Hema koopt. Hetzelfde geldt voor bijvoorbeeld rekenmachines. In 1971 zag ik in Parijs een Japanner met een rekenmachine op straat lopen. Het gigantische apparaat trok onmiddellijk de aandacht van voorbijgangers. In Colombia werden rekenmachines destijds als een revolutionaire uitvinding beschouwd. Het waren statussymbolen. Maar tien jaar later kreeg je ze bij ieder tankstation cadeau.''

Op zijn tentoonstelling steekt Marroquin de draak met de vormgeving van de hedendaagse apparatuur. Over het display van een telmachine plakte hij een briefje met het handgeschreven getal pi, en de schaalaanduiding op een reageerbuis heeft hij aangegeven met dikke viltstiftstrepen. Zodra een instrument niet meer van metaal of plastic gemaakt is, verliest het onmiddellijk zijn betrouwbaarheid, zo lijkt de kunstenaar te willen zeggen. En inderdaad, de kartonnen geodriehoeken en de papieren meetlinten die in de ruimte hangen, zijn lachwekkend en hebben door de `verkeerde materiaalkeuze' hun wetenschappelijke karakter verloren.

Hoewel de ironie van Marroquins installatie afdruipt, en hoewel de kunstenaar overtuigend de relativiteit van al die mechanische meetapparaten en elektronica aan de kaak stelt, is hij zelf allerminst vies van de nieuwste technologische ontwikkelingen. In Nederland staat Marroquin bekend als een van de pioniers van de mediakunst. Na zijn opleiding aan de experimentele afdeling van de Jan van Eyck Academie in Maastricht ontpopte hij zich als toonaangevend videokunstenaar. Hij was een van de oprichters van de stichting Time Based Arts en maakte al in 1976 onafhankelijke televisieproducties voor de Lokale Omroep Bijlmer, het eerste kabelsysteem in Nederland. In 1991 ontwikkelde hij op basis van zijn handschrift een persoonlijk lettertype, de Marroquin Roman, en verkocht dat aan Apple. Het lettertype zit nu standaard op iedere Apple-computer.

Zijn grootste succes behaalde Marroquin als initiatiefnemer van De Hoeksteen Live, een televisieprogramma over economie en politiek dat eens in de maand op de Amsterdamse zender Salto wordt uitgezonden. Tijdens de twaalf uur durende, informele en vaak chaotische marathonuitzendingen worden bekende politici ondervraagd over actuele kwesties. Het publiek wordt aangemoedigd om zich met de uitzending te bemoeien, bijvoorbeeld door camera's ter hand te nemen of vragen te stellen.

In de loop van zijn carrière heeft Raul Marroquin zo'n beetje alle communicatiemiddelen ontplooid die maar denkbaar zijn – van lichtkranten tot teletekst, en van het uitgeven van een tijdschrift tot het maken van radioprogramma's. Je hoeft de massamedia niet alleen maar tot je te nemen, zo luidt zijn boodschap, je kunt er ook vrij gemakkelijk zelf mee aan de slag gaan. Zo wordt De Hoeksteen Live uitsluitend geproduceerd met huis-tuin-en-keuken-apparatuur als Apple-computers en camcorders. Marroquins volgende stap is het maken van televisie voor de mobiele telefoon: binnenkort wordt De Hoeksteen Mobiel geïntroduceerd.

Raul Marroquin: `Measures and Measurements, Being Precise About Precision'. T/m 19 mei in Artkitchen Gallery, Herengracht 160, Amsterdam. Do t/m za 14-18u. www.artkitchen.nl. De eerstvolgende Hoeksteen-aflevering wordt uitgezonden op 16 mei, op het Amsterdamse kanaal Salto.

Stempelkunst in Nederland
Tijdschrift over Mail-Art projects. [Samenst.: Aart van Barneveld ; inleiding: Ulises Carrión]. - Uitgever: Amsterdam : Stempelplaats, 1980 . - [80] p. : ill. ; 23 cm. - Catalogus tentoonstelling Amsterdam, Stempelplaats, 1980. - In: Rubber : maandelijks informatie bulletin over stempelwerk = a monthly bulletin of rubberstampwork. - Vol. 3, no. 1-3, januari-maart 1980. Met originele stempel v.d. Stempelplaats. Veel zw./w. afbeeldingen. De inleiding is vanuit het Nederlands vertaald in het Engels door Martha Hawley. Bevat bijdragen van veel kunstenaars.









Views & Reviews Borealis Halfway Jelle Brandt Corstius Jeroen Toirkens Slow Photo Journalism

$
0
0

Kahmann Gallery is proud to present the solo exhibition of Jeroen Toirkens (NL, 1971), Borealis: Halfway. Borealis is a collaborative project with renowned journalist and writer Jelle Brandt Corstius (NL, 1978). The exhibition marks the halfway point of this impressive feat of slow journalism. This opening is part of the Unseen Open Gallery Night.

For Borealis, Toirkens and Brandt Corstius are capturing the stories of the boreal forests and the people who inhabit them. The boreal forest (also known as taiga) is a circle of mostly coniferous trees stretching across northern Europe, Asia and North America. It is the largest vegetation zone on earth. Boreal forests convert carbon dioxide into oxygen on a massive scale. Together, the Amazon rainforest and the boreal forest act as our earth’s lungs. Yet less than twelve per cent of these forests are a protected area. Toirkens and Brandt Corstius made various trips to the boreal forests, starting in 2016, and will continue until the end of 2019. Working from a base location, they explored the wider area surrounding it, actively searching the forest for the stories that lie hidden within.

The ultimate aim of Toirkens and Brandt Corstius is to describe the physical forest in words and pictures, whilst also seeking out the philosophical meaning of the woods that surround us. What effect does it have on you to live for years in a wide expanse of forest? From firefighters in Siberia, who risk their lives to protect the vast forests, to lumberjacks in Norway and scientists in Japan, everyone is left touched by these vast areas of trees. The series is a reminder to us that we are but a small part of their long histories and how vital they are to our existence, yet we are the very source that is responsible for its slow destruction.


Bij -45 op sneeuwscooter door de noordelijkste bossen
Fotografie Fotograaf Jeroen Toirkens reist samen met journalist Jelle Brandt Corstius langs de noordelijkste bossen van de wereld voor het multimediaproject ‘Borealis’. „Een derde van alle bomen in de wereld staat hier.”

Tracy Metz
20 september 2018

Jeroen Toirkens, Two Granny Pines Scotland, 2017
Foto Jeroen Toirkens/Borealis Project/courtesy Kahmann Gallery Amsterdam 

Borealis Halfway, t/m 20 nov. bij Kahmann Gallery, Lindengracht 35, Amsterdam, Inl: kahmanngallery.com

Bij 45 graden onder nul, in Noord-Canada, kreeg fotograaf Jeroen Toirkens zijn fotorolletjes niet dichtgeplakt. Journalist Jelle Brandt Corstius werd bijna bevangen door de kou, vertelt hij, toen hij na twee uur op de sneeuwscooter de vergissing maakte om zijn pak open te ritsen om te plassen.

Ontberingen leveren achteraf altijd goede verhalen op, ook voor dit duo. Samen zijn ze al vier jaar bezig aan het wereldomspannende multimediaproject ‘Borealis’, over de boreale zone, de noordelijkste bossen van de wereld. Nu zijn ze iets meer dan halverwege en laten voor het eerst een tussentijds overzicht zien in de Amsterdamse Kahmann Gallery. Acht foto’s uit het project hangen ook op fotobeurs Unseen, die vrijdag opent. Hun avonturen zijn te volgen op borealisproject.nl en op de site van mediapartner Trouw, met de foto’s van Toirkens en verhalen van Brandt Corstius die hij er ook op voorleest. In 2020 verschijnt het als boek en komt er een tentoonstelling in Fotomuseum Den Haag en in een museum in Anchorage, Alaska.

Op de beelden in de galerie zie je uiteraard veel bomen, soms ook wel mensen. Alle foto’s vertellen het verhaal van de sporen die de mens heeft veroorzaakt in de boreale zone. „Borealis is de cirkel van naaldbomen en berken die zich uitstrekt over Europa, Azië en Noord-Amerika”, legt Toirkens uit. „Een derde van alle bomen in de wereld staat hier. Borealis is heel belangrijk voor de opslag van CO2 en de productie van zuurstof – maar toch is minder dan 12 procent ervan beschermd gebied.”



Foto’s Jeroen Toirkens/Borealis Project/courtesy Kahmann Gallery

Tot nu toe hebben ze vijf reizen gemaakt, naar Noorwegen, Japan, Schotland, Canada en Rusland. Volgend jaar volgen er nog drie, naar Noorwegen, Siberië en Alaska. „In Noorwegen gaan we deze keer mee met mariniers die als onderdeel van hun opleiding twee weken in de bossen in de winter moeten bivakkeren”, vertelt Brandt Corstius, „en in Siberië met de brandweer.” De laatste aflevering, over Alaska, zal over henzelf gaan.

Rode lintjes
In al die gebieden weten ze gesprekken aan te gaan met mensen die in die bossen wonen en werken. Toirkens wist via Facebook in contact te komen met een houthakker in Noorwegen. De man bleek een gouden vondst te zijn, want iedereen in de omgeving kocht zijn hout daar. In Japan trokken ze op met wetenschappers die de bossen onderzoeken op Hokkaido, het noordelijkste eiland van Japan. Tussen de takken staan steigers, aan sommige takken hangen rode lintjes als onderdeel van dat onderzoek.

Jeroen Toirkens, Gennady Russia, 2018.
Foto Jeroen Toirkens/Borealis Project/courtesy Kahmann Gallery Amsterdam

Een van de favoriete foto’s van Brandt Corstius is van de oom van de Russische geluidsman met wie hij samenwerkte aan een VPRO-reisserie. De man, bewaker bij een houtbedrijf bij Archangelsk, steekt net zijn hoofd uit het kelderluik waar de hele mondvoorraad voor de winter in weckpotten staat opgeslagen. „Hij stookt zijn eigen cognac. We zaten daar dagenlang in een staat van permanente halfdronkenschap.”

Beiden waren gegrepen door het verhaal van de Cree-bevolking in Canada. Toirkens: „In de jaren tachtig hebben ze veel van hun land verkocht voor de houtkap. Ze hadden het geld nodig, want door de campagne van Greenpeace tegen het doden van zeehonden kelderden ook de prijzen van de bever- en martervellen die de Cree verkochten. Nu zien ze wat de houtkap met hun leefwereld doet en hebben ze spijt.” Op sommige plaatsen is het bos opnieuw aangeplant, maar de bomen staan nu te dicht bij elkaar, de elanden en de kariboes kunnen er niet tussendoor lopen. En met het aanplanten van nieuwe bomen heb je nog lang geen bos, dat duurt decennia, dus is er niet genoeg mos voor ze om te eten. „Nu voeren de Cree – ironisch genoeg – samen met Greenpeace campagne voor écht herstel van de bossen.”

Boom, bosje, woud
Toirkens en Brandt Corstius hebben voor Borealis geen subsidie willen aanvragen – die tijd en moeite steken ze liever in het project. De financiering komt van sponsors – ASN Bank, Staatsbosbeheer, het museum in Anchorage – en particuliere donateurs. Die krijgen als dank een doos van Zweeds berkenhout met acht vakjes, één per reis, met daarin een klein aandenken: een stukje boombast uit Noorwegen, een paar dennenappels uit Schotland, een prachtig gevouwen papiertje met daarop drie Japanse karakters: boom, bosje, woud. „Van al onze reizen sturen we ook ansichtkaarten aan onze nieuwe abonees”, lacht Brandt Corstius, „maar of die vanuit deze uithoeken van de wereld ooit aankomen…?”

Unseen Amsterdam 2018 International Platform for New Photography

$
0
0

Unseen is the leading platform for contemporary photography. Exclusively focusing on what’s new in the photography world, the platform provides a channel for up-and-coming talent to showcase their work. Unseen brings together the international photography community to discuss and debate the directions in which the photographic medium is evolving. Unseens main event returning for its sixth edition at the Westergasfabriek from the 21st to the 23rd of September 2018.

Millennials in mind: Unseen Amsterdam photography event tempts younger collectors
The burgeoning platform for emerging artists includes a 53-dealer fair, special projects, awards and a section for collectives with a conscience
GARETH HARRIS

22nd September 2018 12:03 GMT

Belonging by Samin Ahmadzadeh courtesy Argentea

“This is where the younger generation comes to see what the younger generation is creating,” says Emilia Van Lynden, the artistic director of Unseen Platform, a contemporary photography event held in Westergasfabriek, Amsterdam (until 23 September) comprising a fair catering for emerging artists, along with on-site exhibitions and projects for undiscovered names keen for exposure.

“Our largest visitor group is aged 18 to 30,” Van Lynden says. “You can easily start to build a collection here with just a few hundred euros. Collectors who began buying here a few years ago tend to move up the ladder, and are now spending more [here]. It’s also about networking [for the artists and dealers], building dialogues and connections. It's so small here you can't miss any of the visiting curators." A fair spokeswoman adds: “Unseen Amsterdam is also a place where serious collectors, not solely a young crowd, come to find the newest talent.”

Price points are lower than at other fairs; at Cologne-based Galerie Julian Sander, visitors can buy unique prints price by the US photographer Jory Hull priced at €99 (the images pop up on a screen for less than 60 seconds; prospective buyers “capture” the pictures and purchase the pieces). More than 20 were sold by the end of the first day.

“It is a very fast decision-making process,” Sander says. “Post internet, there has been a gigantic shift in how we attain knowledge. This is how millennials have grown up with and inherited [the medium] of photography.” He is one of 14 newcomers at the fair which includes 53 galleries this year from 17 countries.

Other dealers making their debut at the seventh edition believe that Generation Y buyers (aged 20-35) are tapping into new names. “We are very interested in connecting with emerging collectors,” says Julie Casemore of San Francisco’s Casemore Kirkeby Gallery who works with several photographers based in Amsterdam. “Linking to the photography culture here is very exciting,” she says. The gallery is showing a series of lumen prints using Californian poppies, similar to photograms, by California-born Sean McFarland entitled Sleeping Flowers (2018; €2,800 each).

Iranian artist Samin Ahmadzadeh’s criss-crossed handwoven laser photographs on birch ply are a talking point at Argentea Gallery from Birmingham, UK, another fair newcomer. “She is an emerging photographer and very much unseen, as such,” says Jennie Anderson, the gallery director. The smaller works are priced between €450 and €500; larger pieces range between €950 and more than €1,000 (for instance, Their Face, 2018, is priced at €902). Works sold include Grandeur in the Sky and Belonging.

Drdova Gallery of Prague represents eight artists, three of them photographers (Lynden points out that a third of the participating galleries are photography-based, with the remainder fine arts dealers). The gallery founder, Lucie Drdova, is selling works by artists Hynek Alt and Václav Kopecky, priced between €1,500 and €3,500. “My art is more acceptable to Northern European buyers,” she says.

Unseen Amsterdam encompasses a range of exhibitions and other projects including a special presentation dedicated to Japanese photography which includes works by Kenta Nakamura and Takeshi Mita (Beyond 2020 by Japanese Photographers #6).

The exhibition When Records Melt focuses on climate change, featuring works by Edward Burtynsky and Peter Funch, while the Co-op section, curated by Lars Willumeit, brings together 12 international photography collectives.

These include KLAYM, an independent association which “promotes the interface between young African creatives and international audiences”. The Karlsruhe-based Migrant Image Research Group questions media coverage of migration, sourcing new images of migrant experiences. “Their goal is to collect images beyond the media stereotype and present a multi- perspective outlook on a complex phenomenon,” say the Unseen organisers.

Sean McFarland, Sleeping Flowers #2 (2018) courtesy Casemore Kirkeby

Unseen Amsterdam internationaal platform voor nieuwe fotografie
In en rond het terrein van de Amsterdamse Westergasfabriek wordt van vrijdag 21 tot en met zondag 23 september de zevende editie van de fotomanifestatie Unseen gehouden. Op Unseen, de naam zegt het al, leggen de meer dan 50 galeries op de beurs en ruim 70 uitgevers op fotoboekenmarkt de nadruk op nieuwe fotografie en nieuwe publicaties. In CO-OP, in de ruimte tegenover de Gashouder, worden jonge, internationale kunst- en fotografiecollectieven gepresenteerd. Zie voor het complete overzicht en de verschillende lezingen, workshops en andere activiteiten unseenamsterdam.com

See also

Unseen Amsterdam’s artistic director on how its richest line-up yet inspires and informs
Words by Ruby Boddington, Friday 21 September 2018

The Suitcase Collection Photobooks from Africa Asia-Pacific and Ireland Unseen Amsterdam 2018 Photography


Rhône Glacier, Switzerland 2018
Klaus Thymann + Simon Norfolk

Bol - Boduma, uit de serie Chronicles of the Lake Chad Basin, 2017
Bénédicte Kurzen Galerie - TJ Boulting

Zaatari refugee camp, Jordan, april 2018, uit de serie Defiant Gardens
Henk Wildschut Galerie Bart

LG 3000, 2016
Inez & Vinoodh The Ravestijn Gallery

Sailing Back to Africa as a Dutch Woman 1, uit de serie FORTIA, 2017
Keyezua Ed Cross Fine Art

Reasons to Fade
Mustafa Saeed

Starbucks, uit de serie Happy Valley, 2018
Eva O'Leary Meyohas

Untitled, 2017
Lin Zhipeng Stieglitz19

Untitled, uit de serie Will my mannequin be home when I return, 2014-2018
Arko Datto / NOOR East Wing

Foto Arko Datto






Zo kwamen Foto's van Verzetsfotografen in een Naziblad terecht Photography

$
0
0

Zo kwamen foto's van verzetsfotografen in een naziblad terecht
Fotograaf Robert Mulder uit Groningen vroeg zich maandag in de lezersrubriek Geachte redactie van de Volkskrant af hoe het werk van gerenommeerde fotografen als Cas Oorthuys en Charles Breijer in het beruchte geïllustreerde NSB-maandblad Hamer kon verschijnen. Waren zij in de Tweede Wereldoorlog alleen voor het verzet (de fameuze illegale groep De Ondergedoken Camera) werkzame fotografen - zoals beschreven in het vrijdag in de krant besproken boek Stad in oorlog, Amsterdam 1940-1945 in foto's? Hadden de fotografen daarnaast ook een duistere kant - collaboreerden ze wellicht met de nazi's? Of gaven ze, oppert Mulder, hun negatieven onder dwang af?

Arno Haijtema 20 februari 2017, 17:00

See also

Hamer Midwinternummer 1941 Socialism versus National-Socialism Nico de Haas Cas Oorthuys Charles Breijer Propaganda Graphic Design Photography

Foto Hamer

Het is inderdaad even schrikken, als je de omslag ziet van Hamer, midwinternummer 1941. 'Het leven betrapt' is het katern waarin een uitgebreide reeks foto's van Oorthuys en Breijer is opgenomen. Het zijn foto's van Nederlanders in klederdracht - individuele portretten met karakterkoppen van mannen en vrouwen uit Volendam, Wieringermeer, Hindeloopen, plaatsjes bij het IJsselmeer. De bijschriften reppen (bij een Wieringer boer) van 'harde arbeid op nieuwe grond: de boer schouwt in de verte en weet dat zijn kracht niet tevergeefs wordt ingezet. Zijn kop, hard en glad als een basaltkei, door de wind geslepen, staat onwrikbaar, zoals hijzelf met hart en ziel vastgeworteld in de aarde staat.'

Bij een Volendammer op leeftijd: 'Het leven bracht meer schaduw dan licht en in die schaduw groeide het wantrouwen en de twijfel. Maar er wordt geen bakzeil gehaald, de oude geest leeft nog ongebroken en tot strijd bereid.' En bij een gekreukeld gelaat van een bejaarde vrouw uit Oud Ade (bij Leiden): 'De tijd is een meedogenloos breker en uitwisser, maar wat hij ook slopen kan, niet de sporen van de arbeid, de merktekens van een mensenleven dat in dagelijkse plicht en ononderbroken arbeid verliep.'

En zo gaat het maar door, bladzijde na bladzijde paginagrote foto's, de lofzang op de noeste Hollander die in het zweet des aanschijns zijn levensdagen verdeelt in arbeiden en welverdiende rust. Met een beetje achterdochtige blik dan wel kwaaie wil valt in de fotocompositie de geest te ontwaren van de moeder van de nazistische beeldpropaganda Leni Riefenstahl: de koppen iets van onderaf genomen, waardoor de modellen inderdaad die uit basalt gehouwen stoerheid krijgen, die exclusief aan het Arische ras werd toegedicht.

FOTOBOEK OVER GITZWARTE AMSTERDAMSE OORLOGSJAREN
Geschreven boeken over de oorlogsjaren in Amsterdam waren er al ruimschoots, maar nu pas verschijnt er een fotoboek over die dramatische tijd. Een onthutsende ervaring.

Belangrijke verzetsrol
Maandagmiddag meldt zich het Nederlands Fotomuseum uit Rotterdam, dat de fotoarchieven van zowel Oorhuys als Breijer in beheer heeft. Graag wil beeldresearcher Carolien Provaas de door Mulder in zijn ingezonden brief lichtelijk in twijfel getrokken verzetsstatus van het tweetal wegnemen. 'Vanaf 1944 hebben ze met hun fotografie bij De Ondergedoken Camera een uiterst belangrijke rol gespeeld.' Zo maakte de groep tijdens de Hongerwinter van 1944/45 historische foto's van de hongerende Nederlandse bevolking.

Dat neemt niet weg dat Oorthuys'en Breijers werk - met naamsvermelding - óók is verschenen in het NSB-blad Hamer. Zonder naamsvermelding kwamen vergelijkbare foto's - portretten en typisch Hollandse boerenlandschappen - ook nog terecht in het, alleen al door de titel, vilein nazistisch klinkende Ras en Arbeid.

Oorthuys en Breijer waren in vaste dienst van De Arbeiderspers - vóór de oorlog een socialistische uitgeverij, in de oorlog al snel gelijkgeschakeld door de Duitse bezetter. Nico de Haas, voormalig communist, in 1936 overgelopen naar het fascisme en goede vriend van Oorthuys werd door nazi-baas Rost van Tonningen aangesteld als redacteur van Hamer en het SS-blad Storm. In die hoedanigheid kreeg hij toegang tot het fotoarchief van De Arbeiderspers en kon hij vrijelijk putten uit het daarin verzamelde werk van Oorthuys en Breijer. Die waren, in tegenstelling tot andere collega's, overigens niet opgestapt toen Joodse medewerkers ontslag kregen. Ze beperkten zicht tot neutraal geachte onderwerpen: sport, dagelijks nieuws, kunst en cultuur. Oorthuys nam in 1942 alsnog ontslag, Breijer bleef, gedwongen door zijn omstandigheden, bij de uitgeverij in dienst.

Foto Hamer

Nazistische propaganda?
Flip Bool, voormalig directeur van het Nederlands Foto Archief, tegenwoordig onderdeel uitmakend van het Nederlands Fotomuseum (dat najaar 2018 een expositie wijdt aan Oorthuys), heeft de wetenswaardigheden over Oorthuys en Breijer uitgebreid beschreven in het standaardwerk over de Nederlandse fotogeschiedenis 'Dutch Eyes - A Critical History of Photography in the Netherlands'. Zo beschrijft hij dat Nico de Haas 'handelde vanuit het oogpunt van ras, het bloed en de bodem', 'vóór de Germaanse eigenaard en tegen al wat volksvreemd is, met het kennelijk doel om het heil van eigen volk te bevorderen en eigen wezen van vreemde smetten te zuiveren'.

Valt daarmee ook het heroïsch, ogenschijnlijk door Riefenstahl geïnspireerde soort portretfotografie van Oorthuys en Breijer onder nazistische propaganda? Welnee, zegt Provaas, soortgelijke foto's kwamen in die tijd óók uit de Sovjet-Unie - het beeld van de revolutionaire proletariër sluit er inderdaad naadloos bij aan. Provaas: 'Dat soort fotografie hóórt bij die tijd.'

En zo kon het dat het werk van fotografen die niets van het nationaal-socialisme moesten hebben, kon verschijnen in bladen die de ideologie juist propageerden. Zonder context is fotografie een plooibaar instrument.

Foto Hamer

Anthon Beeke ontwierp Affiches als een Straatvechter Graphic Design

$
0
0

IN MEMORIAM ANTHON BEEKE (1940 -2018)
As ‘visually irritating’ he explained his approach in 1970 in an interview to Dutch network NCRV. In a period dominated by neatness, clarity and ledgebility, Anthon Beeke took the opposite stance. His ‘Naked Alphabeth’ reacted playfully to ‘New Alphabeth’ Wim Crouwel designed for the yet non-existentant personal computer. ‘My alphabeth, while equally useless, was much nicer to look at’. Always smiling Beeke juxtaposed the ruler strictness of Helvetica to the provocative liberalism of Fluxus and Provo. Acknowledging himself ‘an Amsterdam streetkid’ by nature, he was mainly self taught, apart from a few years of evening classes. Amsterdam always remained the home he loved and where he died yesterday aged 78. In the sixties Beeke began his career designing board games and packaging for Hausemann & Hötte later branded ‘Jumbo’ selling popular family games like Stratego and Pim Pam Pet. It was his ‘nude girls alphabeth’ that launched his career as a graphic designer, applying the lingo of Pop culture to a remarkable series of posters for Toneelgroep Amsterdam and the Stedelijk Museum Amsterdam where he collaborated intensely with director Wim Beeren. As a teacher and mentor he groomed major graphic designers like René Knip, Niels ‘Shoe’ Meulsman, Dingeman Kuilman and Studio Boot. The latter, In cooperation with Beeke’s friend Lidewij Edelkoort, compiled a large overview of his portfolio in 2013 ‘Anthon Beeke. It’s a miracle’. We met Anthon at Voorlinden last Spring. Lovely as always.


Anthon Beeke ontwierp affiches als een straatvechter
Anthon Beeke (1940-2018) grafisch ontwerper

Geen affichemaker zorgde zo vaak voor commotie als de dinsdag op 78-jarige leeftijd overleden Anthon Beeke. In 1998 werd zijn KunstRAI-poster zelfs voorpaginanieuws.

Arjen Ribbens
26 september 2018 om 14:16

See also

Belles Lettres a Photo Alphabet Avant-Garde 14 1971 Anna & Anthon Beeke Pieter Brattinga Ed van der Elsken Geert Kooiman Graphic Design Photography

Anthon Beeke's Provocations: The Virgin Sperm Dancer Parr/Badger III Graphic Design Photography


De studio van Anthon Beeke werd in de jaren tachtig en negentig een vermaard adres voor de culturele sector.
Foto Roger Cremers 

Een mooimaker was hij allerminst. Grafisch ontwerper Anthon Beeke zocht liever de confrontatie. Met uitdagende en soms provocerende beeldtaal, die altijd de vrijheid van de jaren zestig ademde, probeerde Beeke de aandacht te trekken. En met succes. Geen affichemaker die zo vaak voor commotie zorgde als de dinsdag op 78-jarige leeftijd aan de gevolgen van een herseninfarct overleden Beeke.

Poster van de voorstelling Troilus en Cressida door Globe (1981).
Anthon Beeke

Welke (iets oudere) lezer herinnert zich niet zijn Blote Meisjes Alfabet uit 1969? Of zijn affiche voor Troilus en Cressida? Voor deze Shakespeare-uitvoering door toneelgroep Globe had Beeke in 1981 een naakte, voorovergebogen vrouw als de kont van een paard gefotografeerd. Geschokte burgers gingen met kwasten de straat op om de prominent zichtbare vagina uit het straatbeeld te overschilderen.

Een affichemaker moet een straatvechter zijn, zei Beeke in 2014 in een gesprek met NRC. „Je hebt maar één tel om passanten te intrigeren. Zo’n poster moet direct de aandacht trekken. Dat je denkt: Hè, wat is dat nou?”

Begonnen bij Hitweek
Beeke begon zijn loopbaan als grafisch ontwerper bij het jongerenblad Hitweek. Ook werkte hij korte tijd bij Total Design, het legendarische ontwerpbureau voor grafische vormgeving en brand management. In 1981 begon hij in Amsterdam voor zichzelf: Studio Anthon Beeke.

Dat werd in de jaren tachtig en negentig een vermaard adres, zeker voor opdrachtgevers uit de culturele sector. Steeds opnieuw baarde Beeke opzien. Neem de affiches die hij van 1994 tot 2002 maakte voor de KunstRAI, de jaarlijkse beurs voor hedendaagse kunst. Steeds portretteerde Beeke het gemaskerde hoofd van een kunst-vip. Fotograaf Anton Corbijn poseerde met een zelfportret voor zijn gezicht. Kunstpaus en homo-emancipator Benno Premsela met een in Mondriaan-kleuren beschilderd gezicht en een groene tulp tussen zijn tanden – om aan te geven, legd Beeke later uit, dat Premsela minder dogmatisch was dan Mondriaan.

Poster voor KunstRAI met het bebloede gezicht van Rudi Fuchs (1998).

Poster van de KunstRAI (1996)
Anthon Beeke

Bebloede Rudi Fuchs
Mede door de affiches van Beeke trok de kunstbeurs meer bezoekers. En in 1998 werd zijn KunstRAI-poster zelfs voorpaginanieuws. In het Stedelijk Museum Amsterdam was voor de tweede keer een doek van Barnett Newman vernield. Dankzij Beeke hing de stad op dat moment vol met affiches van het bebloede en omzwachtelde hoofd van toenmalig Stedelijk-directeur Rudi Fuchs.

Diverse standhouders van de KunstRAI deden hun beklag over het „gewelddadige” ontwerp. Een van de kunsthandelaren trok zijn beursdeelname zelfs in. „Vreselijk. Stuitend. Walgelijk”, vond de man het.

Beeke, oud Provo-activist, had lak aan de burgermansmoraal. Het verwijt van „visueel straatgeweld” nam hij op als een compliment, zei hij in 2014 in NRC: „Een goed affiche combineert irritatie en entertainment. Zoals met Fuchs, dat was helemaal goed.”

Het werk van Beeke, die jarenlang les gaf op de Design Academy Eindhoven, is van grote invloed geweest op jongere generaties ontwerpers. Zijn faam reikte tot ver over de landsgrenzen en is ook allerminst vergeten. In 2011 ging de documentaire Anthon Beeke – Van slagersjongen tot grafisch ontwerper in roulatie. En vijf jaar geleden verscheen Anthon Beeke, it’s a miracle, een boek met een selectie uit zijn ruim drieduizend affiches.

Posters voor KunstRAI met Benno Premsela (1997) 

en Anton Corbijn (2002).
Anton Beeke

Herseninfarct

Beeke was sinds 1982 de partner van trendvoorspeller Lidewij Edelkoort. Op 3 september interviewde Evelien van Veen van de Volkskrant het paar. In het gesprek, dat woensdag op de site van de Volkskrant is gepubliceerd, kwam uitgebreid het eerdere herseninfarct ter sprake dat Beeke in 2009 had en dat hem noopte om zijn studio op te geven. Praten ging sindsdien moeizaam blijkt uit de volgende dialoog:

Lidewij: „Soms lijkt het wel een quiz, Anthon, dan moet ik alles raden.”

Anthon: „Ja, dat is een beetje moeilijk.” Schouderophalend: „Nou ja.”

Lidewij: „Alles is erg veranderd. Je bent niet meer dezelfde persoon als daarvoor.”

In welke zin is Anthon veranderd?

Lidewij: „Nou, die blijheid bijvoorbeeld. Er zit veel minder agressie in die man.”

Anthon: „Is dat zo? Ben ik liever geworden?”

In oktober verschijnt een boek dat Beeke samen met Frederike Huygen en Bob Witman heeft gemaakt: Dutch Posters 1997-2017, a Selection by Anthon Beeke. Spreken ging hem de laatste jaren dan wel slecht af, schreef Witman woensdag in de Volkskrant, „maar kijken en scherp oordelen, ging nog als vanouds”.





The Civil War in El Salvador Larry Towell Piet den Blanken Photojournalism Photography

$
0
0

Breda : Papieren Tijger; [104] p, 22×30 cm
Larry Towell’s photographs of El Salvador, at once powerful and compassionate, reveal a country of violence and heartbreak, as well as beauty and death.

Towell first traveled to El Salvador in 1986 as a member of a human rights delegation. Since the beginning of the civil war in 1979, 50,000 persons had been killed, 25 percent of the population had become refugees, and death squads continued to terrorize the cities and countryside. The war ended in the early 1990s, but not without repercussions.

In his haunting photographs, we see a world in which everyone is a combatant and every place a war zone. Yet amid the brutality and death there is a harsh beauty – people grieve and move on, peasant women wash clothes and nurse infants under the eyes of soldiers, and children forage dumpsites for food. Towell thoroughly documented both the war and its aftermath. “El Salvador” represents an honest and intimate portrait of a country and its people.

El Salvador Book from Larry Towell on Vimeo.

See also Portraits of gang members in a El Salvadoran prison too dangerous for the wardens to enter
Written by Thomas Cox

Tussen droom en werkelijkheid: het sociaal engagement van Piet den Blanken

Gepubliceerd in De Fotograaf, vakblad voor professioneel beeld, jaargang 6 nummer 4, 1999)

Al meer dan twintig jaar houdt Piet den Blanken zich bezig met documentaire projecten die ertoe doen. Van de Nederlandse Vredesbeweging tot de politieke brandhaarden in Latijm-Amerika en van de teloorgang van de kleine Brabantse dorpen tot de nieuwe grenzen van 'Fort Europa'.

Door Rik Suermondt

Den Blanken is een geëngageerd fotograaf in de beste traditie van Robert Capa, W. Eugene Smith en Koen Wessing. Lang niet altijd heeft zijn werk de aandacht gekregen die het verdient. Maar sinds twee jaar staan zijn foto's op een eigen internet-site, die op piekdagen meer dan 1.500 bezoekers uit de hele wereld trekt. Hoogste tijd voor een gesprek met deze in Breda woonachtige fotograaf

Piet den Blanken (geboren 1951) heeft in de jaren tachtig veelvuldig in Latijns-Amerika gefotografeerd. Hij was een van de weinige fotojournalisten die reportages maakten over de burgeroorlog in El Salvador waar linkse guerrillagroeperingen streden tegen de rechtse, door Amerika gesteunde militaire junta. Den Blanken toonde zich solidair met het onderdrukte volk en hun eis voor een eerlijker verdeling van land en welvaart In 1998, zeven jaar na het einde van de bloedige burgeroorlog, keerde hij terug naar het departement Chalatenango om de boeren en de voormalige guerrillastrijders opnieuw te portretteren. De foto's werden recent gepubliceerd in de studie 'Overleven in Oorlogstijd' van de Tilburgse socioloog Lou Keune, waarin bewoners het verhaal uit de doeken doen over hun traumatische ervaringen tijdens de burgeroorlog.

Hoe is de situatie nu in El Salvador?
"In tegenstelling tot Guatemala en Nicaragua heeft in El Salvador het verzet nooit de macht in handen gekregen.

Toch heeft in El Salvador de oorlog het meest positieve effect gehad op de tegenstellingen tussen arm en rijk van alle Latijns-Amerikaanse landen. Uiteindelijk is de situatie van de mensen er beter op geworden, zeker als je dat vergelijkt met Nicaragua, waar de Sandinisten in 1984 de verkiezingen wonnen en tien jaar aan de macht zijn geweest Maar het blijft natuurlijk een derdewereld land. Een van de naslepen van de oorlog is het geweld. Er lopen nog veel mensen rond met wapens en de criminaliteit in de hoofdstad is ontzettend groot."

Hoe ben je ooit in Latijns-Amerika terecht gekomen?
"Dat had alles met politiek te maken. Ik ben als fotograaf altijd in maatschap-pelijk-politieke zin - niet in partij-politieke zin - links-geëngageerd geweest. In 1979 heb ik een reportage over het communistische systeem in de DDR gemaakt en daar werd ik niet zo vrolijk van. En toen wilde ik eens in Cuba gaan kijken hoe het daar zat met het socialisme. Ik ben daar voor het eerst in 1983 geweest In Cuba vernam ik dat de Sandinistische revolutie in Nicaragua zijn voltooiing naderde en toen ben ik naar dat land toegegaan. En in Nicaragua hoorde ik weer over de burgeroorlog in El Salvador, en zo rolde ik van het ene in het andere onderwerp. Het is eigenlijk net als met wetenschap. Iemand werpt een vraag op, en die vraag wordt beantwoord. Maar uit het antwoord komen weer andere vragen voort. Fotografie is voor mij onderzoek doen. Nieuwsgierigheid is een heel belangrijke drijfveer. In die zin ben ik als documentair fotograaf ook een echte journalist Ik wil het uitzoeken, ik wil het weten."

"Documentaire fotografie betekent voor mij dat je bepaalde dingen blijft volgen en dat je na een tijdje teruggaat om te kijken hoe het nu is. Het mooiste voorbeeld in Nederland vind ik nog steeds de serie boekjes over 'Hennie' van Michel Krzyzanowski, die deze vrouw vanaf haar adolescentie met een tussenpoze van vijf jaar telkens opnieuw heeft gefotografeerd. Ik heb al wel eens gezegd dat straks een van de twee aan het graf van de ander zal staan. Want als je daar zolang mee bezig bent dan mag je er niet meer mee ophouden. Het uitputtend volgen van een onderwerp is een van de essentiële eigenschappen van documentaire fotografie."

"Dat geldt ook voor mijn foto's van El Salvador. Ik ben naar hetzelfde gebied teruggegaan, overigens zonder con-creet dezelfde mensen op te zoeken. Vanwege het rurale karakter ontmoet je dan toch wel oude bekenden. Zo trof ik een jonge boer die ik negen jaar geleden ook al had gefotografeerd. Toen was deze Rufino Ortega Lopez een zeventienjarige kindsoldaat die enkele jaren had gevochten binnen een van de guerrilla-organisaties van het Salvadoriaanse bevrijdingsleger FMLN. Het portret dat ik maakte van deze gemutileerde, eenarmige machokrijgeris overal in de wereld gepubliceerd. Na het vredes-verdrag heeft hij samen met de andere FMLN strijders zijn geweer ingeruild voor een hakmes, een sikkel en een stukje grond. Hij is inmiddels getrouwd en heeft twee kinderen. Maar verder heb ik in El Salvador vooral portretten gemaakt van de mensen die Lou Keune heeft geïnterviewd. In die zin was het een gebonden opdracht, terwijl mijn eerste fotoboek 'El Salvador' (1988) een eigen project was."

Op je website heb je de portretten wel als een zelfstandig fotografisch project gepresenteerd. Waar ligt voor jou als fotojournalist de waarde van het internet in vergelijking met een fotoboek of tijdschriftpublicatie?

"Of mijn website specifiek is afgestemd op het karakter van dit nieuwe medium, weet ik niet Wel heb ik geprobeerd het heel sober te houden, want dat past bij mijn fotografie. Dat is ook ontstaan uit een reactie op andere internetsites. Ik vind dat veel sites een kerstboom of kermis zijn. Er kan van alles en dus doen mensen ook van alles. Het beweegt en het maakt geluid, maar dat vind ik niet bij fotografie passen. Op mijn site is de enige uitzondering het item over mijn zoon Sander. Die vind al die spelletjes en geluidseffecten prachtig. Dat is dan onze kerstboom. Maar eerst en vooral moet er fotografie opstaan. Je moet bij het eerste scherm al meteen beeld zien, wat bij veel foto-sites niet het geval is. Dan krijg je een hoop tekst en moet je nog twee of drie keerdoorklikken om eindelijk eens foto's onder ogen te krijgen. Als extreem voorbeeld kwam ik laatst een site tegen waar op de voorpagina met grote letters stond dat alles copyright beschermd is. Dan denk ik: laat eerst maar eens zien wat er copyright beschermd is."

"Zakelijk heeft me die website nauwelijks iets opgeleverd. Maar dat was ook niet de bedoeling. Het is gewoon ontzettend leuk om je werk wereldwijd te exposeren. Toch zijn er enkele aardige en onverwachte contacten uit voortgekomen. Zo gaf de redactie van de Spaanse kwaliteitskrant 'El Pais' na het bekijken van de Cuba-serie mij de opdracht om voor hun jongerenbijlage een reportage te maken over Amsterdam.Ook was er een Noors horeca-vakblad dat een verhaal had over Cubaanse tabak en twee foto's van sigaar-rokende Cubanen wilde gebruiken. Maar mijn website is puur als geintje begonnen en niet met het idee om opdrachten te verwerven. Want het is natuurlijk fantastisch dat er iedere dag gemiddeld zo'n 400 a 500 mensen komen die anders nooit een foto van mij zouden zien. Mijn record tot nu toe is 1.500 bezoekers. Dat gebeurde de dag nadat in Amerika Yahoo mijn site had onderbracht bij een nieuwe culturele zoekmachine en er opeens heel veel Cubaanse bannelingen waren die mijn Cuba-foto's onder ogen kregen. Het manco bij veel internet-sites is dat fotografen te nadrukkelijk zichzelf en te weinig hun onderwerpen presenteren. En er is natuurlijk niemand in de Verenigde Staten geïnteresseerd in fotografie van Piet den Blanken. Wel zijn ze geïnteresseerd in fotografie over Cuba of prostitutie. De crux zit hem er dus in dat je het juiste trefwoord opgeeft bij de juiste zoekmachines. Dan trek je de meeste bezoekers aan."

Wanneer ben je begonnen met fotografie?
"Ik ben in 1972 gestart als dokalaborant bij het Brabants Dagblad en daarna ben ik de Fotovakschool gaan doen. Na mijn vervangende dienstplicht heb ik een blauwe maandag dia's gemaakt voor een filmploeg. Eind jaren zeventig ben ik serieus gaan fotograferen. Ik heb altijd gewerkt aan grootschalige projecten, maar die werden lang niet altijd als zodanig gepresenteerd. Zo volgde ik vanaf eind jaren zeventig de Vredesbeweging en de strijd tegen kernwapens. Ook heb ik een uitgebreide reportage gemaakt over de laatste grote havenstaking in Rotterdam. Dat was in 1982."

"In 1987 publiceerde ik mijn eerste fotoboek 'De kleine Brabantse Dorpen'. Daarin heb ik vooral willen vastleggen met welke problemen de bewoners te kampen hadden. Die dorpen waren in de jaren tachtig aan het leeglopen en heel snel aan het veranderen. Ik kom zelf uit een klein dorp uit Oost-Brabant, daar heb ik tot mijn 21ste gewoond en dat was mijn persoonlijke betrokkenheid. Ik ben ook altijd blijven fotograferen in Brabant Zo heb ik in 1994 voor het boek 'Ruimte maken in Brabant' een twintigtal foto's van Martien Coppens uit de jaren vijftig geselecteerd en gecombineerd met eigen werk, om zo de enorme veranderingen in het Brabantse landschap zichtbaar te maken."

"Eigenlijk beschouw ik mezelf eerder als documentair fotograaf dan als fotojournalist, omdat ik niet geïnteresseerd ben in onderwerpen en foto's die na publicatie geen waarde meer hebben. Er is dus voor mij een heel essentieel verschil. Documentaire fotografie moet langer meekunnen. Het is een vorm van visuele geschiedschrijving. De aankondiging dat de burgemeester morgen iets opent en de foto daarvan de volgende dag in de krant is dat niet. Pas door doelbewust en vanuit een persoonlijke betrokkenheid gebeurtenissen te fotograferen en daar gedurende een bepaalde tijdsspanne mee bezig te zijn, verkrijgt fotografie een documentaire waarde."

Maar zo'n foto van een burgemeester is toch ook een vorm van geschiedschrijving. Al was het alleen maar door de registratie van de kleding, de pose en het kapsel van de man!

"Ja, en dat is tegelijkertijd het moeilijke van wat documentair is en wat niet. Want het is vanuit het heden heel lastig te beoordelen wat later interessant zal zijn. Ik heb ooit een foto gezien van
Cas Oorthuys uit de jaren dertig. Het was een heel ordinair kiekje van wasgoed dat lag te bleken op een grasveld. De ozon zorgt voor een desinfecterende werking, en ik herinner me nog dat mijn moeder dat in de jaren vijftig net zo deed. En dan krijgt zo'n kiekje van Oorthuys opeens een documentaire waarde. Het geeft precies de informatie hoe dat toen ging."

"Hoe dichter je erbij staat hoe moeilijker het is te beoordelen wat later in documentair opzicht waardevol is. En dat vind ik ook het gevaar van digitale fotografie. Het is een soort wegwerpfotografie. Het wordt niet bewaard. Er wordt heel snel beslist wat er wel en niet kan worden gebruikt, vaak binnen de termijn van een half jaar en soms al bij het fotograferen zelf. En dan kun je niet meer over dertig jaar zeggen: hé verrek, dat is interessant materiaal. En dan wordt er ook geen archief meer ontdekt in een ladenkast van een persbureau, zoals vorig jaar fotohistoricus Louis Zweers deed bij ABC Press met de negatieven van de Nederlandse oorlogscorres-pondent Alfred van Sprang. Deze journalist, die werkzaam was in de hoogtijdagen van de Koude Oorlog, overleed plotseling in 1960 en had geen familie. Toen hebben ze de helft van zijn negatieven maar verbrand. Ze wisten niet wat ze ermee aan moesten omdat ze zich niet de waarde reali-seerden van bijvoorbeeld zijn oorlogs-foto's van Indo-China uit de jaren vijftig. En dat komt omdat ze er te dicht op stonden."

Hoe ga je te werk als freelance fotojournalist? Benader je zelf vooraf tijdschriften met nieuwe plannen of laat je dat over aan persbureau Hollandse Hoogte?
"Ik heb de afgelopen jaren regelmatig journalistiek werk gepubliceerd in het Brabants Dagblad en het FNV-magazine en in iets verder verleden ook wel in De Volkskrant en Vrij Nederland. Maar vrijwel altijd waren dat reportages waartoe ik zelf het initiatief nam. Dolf Toussaint heeft ooit eens gezegd dat de kwaliteit van de documentaire fotografie nauw samenhangt met de kwaliteit van het onderwerp. En daarom vind ik het heel belangrijk om een aantal dingen zelfstandig te doen. Want als je opdrachtwerk doet dan geef je de eerste keuze uit handen.Namelijk wát je fotografeert Eigen projecten zorgen er bovendien voor dat je profileert, waardoor de opdrachten die je vervolgens krijgt in het verlengde ervan liggen. Overigens ga ik steeds vaker op reis zonder overleg te hebben met kranten en tijdschriften. Mijn ervaring is dat niets zo ontmoedigend is als vooraf je plannen te verkopen, omdat de meeste redacties alleen interesse hebben als je concreet werk kunt overleggen. Het is ook wel logisch, want fotografie is een visueel medium en als je vertelt wat je wilt gaan maken dan is dat vaak te abstract. Hollandse Hoogte komt trouwens heel weinig met ideeën. En dat vind ik teleurstellend. Waar ze wel erg goed in zijn is het opbergen en toegankelijk houden van beeldmateriaal.

Als een blad iets zoekt leveren ze dat. Maar wat ze niet doen is met bepaalde onderwerpen naar bladen toestappen en die proberen te verkopen. In mijn geval hebben ze ook nooit onderwerpen aangedragen. Jammer, want het is lang niet altijd makkelijk om alles in je eentje te organiseren. Als dingen niet goed lopen moet je daar zelf maar weer uit zien te komen. Dat vind ik eigenlijk het moeilijkste van mijn werk."

Hoe kom je op ideeën voor nieuwe onderwerpen?
"Wat bij mij heel vaak gebeurt is dat het ene onderwerp uit het andere voortkomt. Zo raakte ik in 1987 tijdens de terugreis vanuit El Salvador naar Mexico-Stad aan de praat met een vrouw uit Honduras die illegaal probeerde naar de Verenigde Staten te gaan. Zij werd een paar keer door de Mexicaanse politie uit de bus gehaald en moest steekpenningen betalen om verder te kunnen reizen. Er zijn heel veel Latijns-Amerikanen die proberen illegaal naar de Verenigde Staten te gaan. In 1988 en 1989 heb ik een reportage gemaakt over de grens tussen de Verenigde Staten en Mexico die wordt gevormd door de rivier de Rio Grande. Een paar jaar later las ik een uitspraak van Hans Magnus Enzenberger dat de Oder-Neisse - die Duitsland van Polen scheidt - de Rio Grande van Europa aan het worden is. Toen realiseerde ik me dat die grensverschijnselen ook hier spelen, en ben ik dat gaan fotograferen. De seriebevat ironisch genoeg enkele foto's van de Duitse patrouille-dienst waar een groot aantal voormalige Oost-Duitse Vopo's werkzaam is die vóór de 'Wende' nog wacht hielden aan de Berlijnse muur en het IJzeren Gordijn. Tijdens het maken van de reportage over de Oder-Neisse kwam ik erachter dat deze immigratie overal aan de nieuwe grenzen van Europa plaatsvindt Ik ben ondertussen in Ceuta, Istanbul, Italië, Engeland, Hongarije en recentelijk aan de Fins-Russische grens geweest En het zijn telkens dezelfde taferelen: vluchtelingen, bewakers, hekken, rivieren en mensenjagers. Er worden steeds meer drempels opgeworpen. Je realiseert je daar pas echt hoe groot de sociaal-economische verschillen in de wereld zijn. Zo hoorde ik van een van een Finse grens-soldaat dat zijn salaris hoger is dan het salaris van een minister in Rusland."

En dit onrecht wil je in je reportage aantonen?
"Ik hoef niet zoveel aan te tonen. Ik ben wel heel erg betrokken bij mijn onderwerpen, maar dan als waarnemer. Ik kijk wat er aan de hand is en wil dat doorgeven aan anderen. Ik ben opgegroeid in de tijd van de Koude Oorlog en het idee dat het communisme verschrikkelijk is. En een van de ergste dingen van het communisme was wel dat mensen niet vrij mochten reizen. Het IJzeren Gordijn vormde tot 1990 een onoverkomelijke barrière, en dat was een absurde situatie. Maar nu sluiten wij de grenzen af en is hetblijkbaar geen gruwel meer dat mensen niet vrijuit kunnen reizen. Hier spreekt mijn aversie tegen de sociaal-economische kant van de samenleving. De armen worden armer en de rijken rijker. Dat is de hoofdstroom op de wereld. En als gevolg daarvan trekken de mensen van het Zuiden naar het Noorden, waar de rijken dammen opbouwen. Het is net als water. Water blijft naar de laagste plek stromen. En als je dan de dam hoger maakt, het verschil tussen arm en rijk opvoert, dan zal het water harder gaan stromen. Je kunt in plaats van dijken bouwen echter ook het niveau een beetje gelijkmatiger maken. Ik wil met mijn fotoreportages in ieder geval laten zien dat er dijken worden gebouwd. Ik kreeg gisteren nog een mailtje van iemand uit Parijs die defoto's op de website had gezien en zei dat al die dingen aan de Europese grenzen zich feitelijk onttrekken aan het zicht. Mensen realiseren zich niet dat dit allemaal gebeurt."

Jouw wortels liggen heel sterk In de 'sociale fotografie'. Voor welke Nederlandse fotografen koester je bewondering?
"Vooral voor Dolf Toussaint. Kijk naar zijn indrukwekkende reportage 'Zone industrielle' (1984) over de trieste leef- en werkomstandigheden van mensen in de grote staal- en mijngebieden in België, Frankrijk en Duitsland. Een zeer waardevol document over de teloorgang van onze industriële samenleving. En van de huidige fotografen vind ik Daniel Koningfantastisch, alhoewel dat geen echte documentaire fotograaf is. Hij is een van de weinige mensen die - ondanks dat hij voor de krant werkt - heel erg zijn eigen gang gaat En als hij dat niet doet dan weet hij dat heel goed te verbergen. Van de oudere generatie spreken mij de GKf-fotografen aan vanwege hun maatschappelijk engagement: Cas Oorthuys tot en met zijn kritisch pleidooi voor een onafhankelijk Indonesië (het fotoboek 'Een staat in wording' uit 1947, RS). Maar meer nog Dolf Kruger, die in de jaren vijftig als een van de zeer weinigen de onderkant van de Nederlandse samenleving bleef fotograferen."

Herken je een bepaalde traditie in de Nederlandse documentaire fotografie waarmee je je verwant voelt?
"Nederlandse documentaire fotografie is over het algemeen heel sober en eenduidig. Foto's zijn vaak heel direct Je weet vrij snel waar het over gaat. Ik denk dat dat ook voor mijn eigen werk geldt. Ik vind een foto goed als hij duidelijk is, zodat je niet drie minuten hoeft na te denken over de inhoud van het beeld. Verder is een foto goed als hij emotie oproept en er extra aandachtspunten zijn, zodat wanneer je inzoomt op details er meer te ontdekken valt. Als documentair fotograaf denk ik dat ik niet thuishoor tot de categorie van estheten zoals Sebastiao Salgado. Natuurlijk houd ook ik me bezig met kadrering en licht.

Maar bij mijn fotografie is het onderwerp het allerbelangrijkste. Pas daarna komt het hoe van de vormgeving en de keuze voor zwart-wit of kleur. Eigenlijk betekent fotografie van het begin tot het einde keuzes maken en de eerste keuze is het wat. Pas daarna komt de keuze van het moment en de uitsnede. Kunstfotografen concentreren zich daarentegen vaak op vorm en trachten door middel van bepaalde vormcombinaties emoties op te roepen."

Welke camera's neem je mee op reis? En in hoeverre maak je gebruik van digitale technieken?
"Ik neem meestal een Nikon spiegelreflex en een Leica M6 mee en stop van beiden een reserve in mijn tas voor het geval er een kapot gaat Met de Nikon werk ik meestal met de 24 mm groothoeklens en een 85 of 105 mm telelens en met de Leica met een 35 mm lens. Ook heb ik altijd een extra Nikon bij me voor kleur, maar daar komt eerlijk gezegd weinig van terecht Ik fotografeer nog gewoon op film en maak in de doka één afdruk van ieder belangwekkend zwart-wit negatief. Deze 'moederprints' scan ik in op de computer, waar ik ze verder afwerk met Photoshop. Dat gaat digitaal veel verfijnder dan het doordrukken en tegenhouden in de doka. Heel handig is het maken van contact-sheets op de computer. Je kunt ze tot groot formaat opblazen en hoeft dan niet meer te tobben met een loepje. Net zoals de foto's zet ik de contactsheets op CD-Rom die zonder kwaliteitsverlies kunnen worden gekopieerd en aan de klant geleverd. Dat is veel eenvoudiger dan het printen van een nieuw contactsheet."

Hoe is in financieel opzicht het leven van een freelance fotojournalist?
"Vrij moeizaam. Ik heb een benedenmodaal inkomen. Ik heb een jaaromzet van zo'n 80.000 gulden en de helft daarvan ben ik aan kosten kwijt. Dus houd ik 40.000 gulden over. Het is dus een marginaal bestaan. Gelukkig is het belastingsysteem in Nederland zodanig dat je dan niet veel hoeft te betalen. Ik zou wel meer kunnen verdienen als ik anders zou werken. Ik verdien weinig maar het is ook een luxe te weten dat ik kan kiezen tussen veel reizen en minder opdrachten of juist minder reizen en meer zakelijk werk. Er zijn ook tijden dat ik vrij weinig doe. Dan ben ik met mijn zoontje bezig."

Ben je lid van een fotografenvereniging?
"Nee, ik ben altijd heel raar georganiseerd geweest Ik maakte in mijn beginjaren dia's voor de 'kritische filmers'. Deze cineasten zaten bij de Kunstenbond van de FNV en daar heb ik me ook bij aangesloten. Ik werd bij de FNV altijd ingedeeld bij de vakvereniging beeldend. Daar zaten allemaal schilders en beeldhouwers, en op een gegeven moment miste ik een uitwisseling met fotografen. Maar de Kunstenbond FNV is een jaar geleden gefuseerd met de grafische bond. En de NVF, de Nederlandse Vereniging van Fotojournalisten - waar ik nooit lid van wilde worden omdat ik dat zo'n middenstanders-club vond - fuseerde per l januari 1998 met de NVJ, de Nederlandse Vereniging van Journalisten, waarna het een FNV-bond werd. Ik heb me toen wel van de Kunstenbond FNV over laten schrijven naar de NVF. Eigenlijk had ik wel lid willen worden van de GKf, maar tegelijkertijd heb ik het altijd een elitaire club gevonden. Ze balloteren, terwijl ik vind dat je je moet organiseren om sociaal-economische redenen. Toen ik met het boek over 'De kleine Brabantse dorpen' bezig was ontmoette ik Eva Besnyô die me een lidmaatschap aanbood. Vanwege het ballotage-systeem weigerde ik. Toen antwoordde Eva dat ze me als bestuurslid zou uitnodigen om lid te worden, want dan was er geen ballotage nodig. Maar dat deed natuurlijk niets af aan het principe. Ik ben dus geen lid geworden en volgens mij heeft ze me dat nooit helemaal vergeven. Want de GKf is toch zo'n beetje haar kind."

En tenslotte rest nog de onvermijdelijke vraag die aan iedere fotojournalist wordt gesteld: ben je ooit wel eens bang geweest onderweg?
"Nee, ik heb nooit echt het gevoel gehad dat ik ergens angst voor hoefde te hebben. Wel ben ik bang geweest op een andere manier dan mensen verwachten. Het standaard beeld van een fotojournalist is toch dat hij zich in gevaarlijke situaties begeeft waar constant geweld dreigt en de kogels hem om de oren fluiten. Ik herinner me dat ik bang was toen ik voor het eerst in Latijns-Amerika een rit maakte met een collectieve taxi. Het was 's nachts. Die auto had geen licht, er was veel verkeer en de chauffeur bleef maar met volle vaart inhalen op de linkerrijstrook. Ik was als de dood dat we op een tegenligger zouden botsen. Dat soort angsten heb ik wel gekend, maar dat is natuurlijk niet wat je je voorstelt bij extreme situaties. Wel maak je onderweg ontzettend veel spannende dingen mee. En je moet als fotojournalist altijd heel alert zijn en kunnen improviseren. Zo was ik enkele jaren geleden in Tanger op straat aan het fotograferen toen er plotseling een opgewonden Marokkaans agentje naar me toe kwam om te zeggen dat dat niet mocht. Ik moest mee naar het politiebureau en dan voel je al nattigheid. Maar zo'n agent heeft niet in de gaten hoe fotografie werkt en onderweg verwisselde ik snel wat films. Toen we bij zijn chef kwamen beval die me inderdaad het materiaal af te geven. Ik verzette me zogenaamd hevig om dan ten einde raad mijn filmpjes in te leveren - de onbelichte wel te verstaan. Met dit soort verhalen kan ik boekdelen vol schrijven."

Daarmee eindigt het gesprek met Piet den Blanken. Wie echter meer spannende anekdotes wil lezen wordt warm aanbevolen om de website te bezoeken. Het biedt een voortreffelijk overzicht van zijn fotojournalistieke projecten van de afgelopen twintig jaar. De reportages zijn helder gepresenteerd en de puntige teksten en bijschriften zorgen voor goede achtergrondinformatie. Ondanks de serieusheid van de meeste onderwerpen is er ook ruimte voor vrolijke en bizarre items. Bijvoorbeeld over het dagelijkse reilen en zeilen van zoontje Sander die op zijn rollerskates de Bredase binnenstad onveilig maakt. Of het militaire vertoon waarmee sommige Duitsers nog steeds hun overleden 'kaiser Wilhelm' eren op diens voormalig landgoed in Doorn.

En behalve ellende is er ook veel geloof, hoop en liefde. Kijk maar naar de foto van een breed lachende Cubaanse schoonheid met drie poeslieve macho's aan haar voeten gevlijd op de boulevard van Havana. 'Als de realiteit onze dromen vervangt zullen wij het geluk benaderen', zo luidt in vertaling de Spaanse tekst die onderaan de E-mail van de fotograaf staat vermeld. Wel even een berichtje naar Piet terugsturen om te laten weten wat je van zijn foto's vond!



















Africa under Colonialism Decolonisation & Contemporary African photoBooks Fourthwall Books Ben Krewinkel Photography

$
0
0


Published on 26 September 2018
Africa in the Photobook
Written by Marigold Warner

From Haabre: The Last Generation by Joana Choumali, 2016 © Africa in the Photobook

Gathering 400 publications, collector and photographer Ben Krewinkel's website Africa in the Photobook is a fascinating insight into the depiction of an entire continent

Only a small percentage of the 400 books that Ben Krewinkel has collected and featured on his website, Africa in the Photobook, are actually African. Many are historical publications, political pamphlets, or children’s books, written, photographed, and published by Europeans – including old colonial texts, which seem to obsess over hairstyles and traditions of scarification. Even the books by contemporary African photographers are mostly published in the West. As a collection that covers more than a century from 1897 to 2018, Africa in the Photobook follows the changing visual representations of the continent through the medium of the photobook – and soon it too will be transformed into a series of photobooks.

Krewinkel, a Dutch photographer, curator, and educator, is working with South African publishers Fourthwall Books on this series, and hopes to publish volume I by the end of 2019. Focusing on Africa under colonialism, it will include a long historical introduction, 40 case studies, and plenty of space to show large spreads from the books. Volume II will sketch a path from the beginnings of decolonisation in the 1950s to the late 1990s, marking the end of Apartheid and also the “re-evaluation of African photography”. Krewinkel then hopes to create a third volume, focusing on contemporary African photo books.

From Congo Safari by Marcel Isy-Schwart, 1973 © Africa in the Photobook

Some of the attitudes presented in the older books are shocking, but sadly not surprising; what is disappointing, says Krewinkel, is to see the same old stereotypes recurring in contemporary books on Africa. “I think the photographers mean well, but they still have this perception that is being copied and recycled all the time,” he observes.

For Krewinkel, the best books are the ones that take the clichés and challenge them head-on, such as Joana Choumali’s book Hââbré: The last generation, a series of portraits and personal accounts of people who undertook the ritual scarification associated with ethnic groups in West Africa. “Some people are proud, some are angry,” says Krewinkel. “It’s a nuanced story on this specific topic that deals with these European perceptions of scarification.”

africainthephotobook.com 

From Picnos Tshombé by Gloria Oyarzabal, 2018 © Africa in the Photobook

From Somnyama Ngonyama – Hail the Dark Lioness by Zanele Muholi, 2018 © Africa in the Photobook

From Money Must Be Made by Lorenzo Vitturi, 2017 © Africa in the Photobook

From The Kaddu Wasswa Archive by Andrea Stultiens, Kaddu Wasswa John and Arthur C. Kisitu, 2011 © Africa in the Photobook

From Invisible Cities by Paul Seawright, 2007 © Africa in the Photobook

From Studio Volta Photo 1965-1985 by Sanlé Sory (published 2017) © Africa in the Photobook

On the Mines by David Goldblatt, 1973 © Africa in the Photobook

From Premier voyage d’un président de la République Française au Togo by Réne Moser, 1972 © Africa in the Photobook

From Playtime in Africa, photographs by Willis E Bell, 1960 © Africa in the Photobook

African Tribes employed on the Witwatersrand Gold Mines by L. G. Hallett and M.A.F. Helm, 1944 © Africa in the Photobook

From Notre Colonie Le Congo Belge by Anonymous, 1909 © Africa in the Photobook











Leve de Man van de SRV Fleur Wiersma Photography

$
0
0

Al 34 jaar een supermarktje op wielen, en nu een van de laatste SRV-mannen
De SRV-man Erik van Haren reed op zijn 20ste in zijn eigen SRV-wagen. Vroeger kwamen de klanten massaal de straat op als hij zijn wagen parkeerde, nu bestaat zijn klantenkring vooral uit senioren. „Dan komen ze bij mij om acht spruitjes te kopen.”

Anna Krijger
25 september 2018

SRV-man Erik van Haren in zijn wagen, waarmee hij rijdt in Utrecht en omliggende plaatsen als Bilthoven, Maartensdijk, Westbroek en Groenekan.
Foto Daniel Niessen 

Er was een tijd dat Erik van Haren (54) op medelijden kon rekenen als hij op een verjaardag over zijn werk vertelde. „Mensen associeerden het met hard werken en weinig verdienen. Toen de kinderen klein waren, vertelden ze het ook niet graag op school. Dan werden ze toch een beetje uitgelachen. ‘Wát doet je vader?’”

Van Haren is ‘SRV-man’: al 34 jaar rijdt hij zes dagen per week met een kleine supermarkt, door de provincie Utrecht. Hij is een van de laatsten. In de jaren zeventig reden er tweeduizend wagens van de SRV (‘Samen Rationeel Verkopen’) in Nederland rond, nu zijn het er nog maar tweehonderd.

Door routes van afgehaakte collega’s over te nemen en langere dagen te maken, kan Van Haren er nog goed van leven. Hij rijdt in de stad Utrecht en in omliggende plaatsen als Bilthoven, Maartensdijk, Westbroek en Groenekan, waar hij woont. Hij heeft een paar honderd klanten per week, vertelt Van Haren in het stadskantoor van Utrecht. Tussen de mensen die hier hun paspoort ophalen wordt in de maand september de fotoserie Leve de man van de SRV tentoongesteld, waarmee fotografe Fleur Wiersma dit jaar de tweede prijs van de Zilveren Camera in de categorie ‘nieuws regio serie’ won.

Foto Daniel Niessen

Wiersma, die Van Harens werk tien jaar geleden ook al vastlegde voor de fotoacademie, toont met haar foto’s gerimpelde handen die naar peren grijpen, vrouwen met rollators en een boodschappenbriefje in vooroorlogse spelling: „een groote doos becel” en onderop „groenten man bedankt”. Van Haren: „Ik had ook een klant die ‘fles’ nog als ‘flesch’ schreef, maar die is onlangs overleden.” Van Harens clientèle bestaat voor het overgrote deel uit senioren. Er staat één jongen in de tienerleeftijd op de foto. Dat blijkt geen klant, maar iemands kleinzoon.

Tegenwoordig meer op afspraak
Dertig jaar geleden kon hij de wagen op een dinsdagmiddag ergens in een Utrechtse straat zetten en was er genoeg klandizie van de mensen – nou ja, vooral vrouwen – die op dat moment thuis waren. Tegenwoordig werkt hij meer op afspraak en rijdt hij voornamelijk naar afgelegen boerderijen, waar geen winkels meer in de buurt zijn, en woonvoorzieningen voor ouderen. „Ze zitten al op me te wachten als ik aan kom rijden. Vervolgens wordt er goed op gelet of er niemand voordringt, natuurlijk.”

Die demografische verschuiving verandert ook zijn werk. De één heeft hulp nodig om de wagen in en uit te komen, voor de ander brengt Van Haren de boodschappen tot het aanrecht en als er onderweg nog iemand op z’n Utrechts roept ‘Ach jochie, zet jij de vuilcontainer nog even buiten’, dan is Van Haren ook de beroerdste niet. Ook onderhoudt hij via WhatsApp contact met de kinderen van klanten, die geven hem een seintje als vader of moeder ziek is of er niet is en toch een paar boodschapjes wil hebben – dan zet Van Haren die voor de deur, geen probleem.

De week voor ik op vakantie ga, is de beste week van het jaar. Dan gaat iedereen hamsteren

Erik van Haren

Met de dochter van een bepaalde klant heeft Van Haren een bijzondere afspraak. Haar moeder komt naar de SRV-wagen, kijkt rond en zegt wat ze wil kopen. In werkelijkheid heeft de dochter al aan Van Haren doorgegeven wat haar moeder, die een beetje in de war is, nodig heeft. Dat heeft ze ook al betaald en Van Haren geeft de oudere dame vervolgens die spullen mee naar huis. „Die gaat blij de deur uit, omdat ze denkt dat ze zelf nog boodschappen doet. Dat is zó belangrijk voor deze mensen.”

De SRV-wagen biedt de ouderen, die vaak niet meer zelfstandig naar de ‘gewone’ supermarkt kunnen, ook de kans om nog zelf te koken. Van Haren: „Ze zijn alleen, maar willen nog zoveel mogelijk doen. Dan komen ze bij mij om acht spruitjes te kopen.” Voor wie dat een beetje te ver vindt gaan, heeft Van Haren kant-en-klaarmaaltijden. Die bestaan standaard uit een aardappelen-vlees-groenten-trio. Geen bami of nasi, nee. Dat eten ze hier niet.



Foto’s Daniel Niessen

Kan hij nog wel op vakantie, met al die extra verantwoordelijkheden? Dat vinden zijn klanten inderdaad lastig, zegt Van Haren. „In mei worden ze al onrustig. De week voordat ik echt ga, is mijn beste week van het jaar. Dan gaat iedereen hamsteren.”

Op z’n achtste hielp hij de SRV-man al
Al toen hij een jaar of acht was, hielp Van Haren de toenmalige SRV-man met het bijvullen van de schappen en het rondbrengen van tasjes. Op zijn achttiende haalde hij zijn rijbewijs, vervolgens zijn groot rijbewijs, en op zijn twintigste reed hij zelf op de wagen. Hij heeft nooit anders gedaan.

Een groot aantal vaste klanten kent hij al tientallen jaren. „Gisteren nog kwam er een klant afscheid nemen die gaat verhuizen. ‘Bedankt en ik hou van je’, zei ze.”

Niet voor iedereen is dit werk weggelegd, weet hij. Ook niet voor zijn eigen broer: die heeft dertig jaar geleden ook op een SRV-wagen gereden, maar stopte er al gauw mee. „Hij was eigenlijk te lief, want hij liet mensen spullen meenemen zonder te betalen. En dan liet hij het erbij zitten.”

Al te gek moet het niet worden. Energiedrankjes slijt ik niet

Erik van Haren

Zijn mobiel gaat. Snel pakt hij pen en papier. Het is een klant die alvast de bestelling voor morgen wil doorgeven. Een fles koffiemelk, een brood, twintig eieren en een slagroomschnitzel. (Daar bedoelt de man ‘slagroomschnitt’ mee, weet Van Haren.) De man is boer en waarschijnlijk op zijn land aan het werk als de SRV-wagen komt. Oh, dan zet Van Haren de boodschappen toch even binnen? Hij weet waar de sleutel ligt. Dat komt wel goed, het geld krijgt hij de volgende keer.

Voor de komst van de mobiele telefoon „belden mensen naar ons vaste nummer en dan moest mijn vrouw de boodschappen opschrijven. Of dan reed ze met haar eigen auto snel achter de SRV-wagen aan om iets door te geven. En dat met twee kleine kinderen, daar was ze niet altijd blij mee.”

Zijn assortiment is opvallend stabiel. Hij verkoopt vooral brood, zuivel en groente. En koekjes. „Altijd van bekende merken, nooit een huismerk. Daar houden deze mensen niet van, het moet herkenbaar zijn, hetzelfde als vroeger.” Komt er ook wel eens wat nieuws bij? „Die Tony’s Chocolonely-repen zijn redelijk populair, maar al te gek moet het niet worden. Energiedrankjes slijt ik niet.”

Zijn klanten betalen het liefst nog contant. „Sommigen zijn wel overgestapt op pinnen, die roepen dan hun pincode zo door de bus. Of ik het even voor ze wil intoetsen.”

De fotoserie ‘Leve de man van de SRV’ van Fleur Wiersma is nog tot en met vrijdag 28 september te zien in het stadskantoor in Utrecht: Stadsplateau 1. Toegang gratis.


SRV-man rijdt zijn laatste rondes
Middenstander Al 46 jaar rijdt Joop Zwaagstra met zijn rijdende winkel door Friesland. Met het verdwijnen van de huisvrouw verdween een groot deel van de klanten, maar de SRV-man bleef. Nu gaat hij zijn wagen verkopen.

Kalien Blonden
22 juli 2016

Joop Zwaagstra rijdt zijn ronde met zijn SRV-wagen door Dokkum.
Foto: Kees van de Veen 

‘Komt er een nieuwe?” De vraag ligt bestorven op de lippen van elke klant. Joop Zwaagstra (70) staat in zijn rijdende winkel en haalt zijn schouders op. „Ik weet het niet”, zegt hij tegen de een. „Ik denk het niet”, tegen de ander. Tegen mij: „Je wilt de mensen geen valse hoop geven.”

Al 46 jaar rijdt Zwaagstra met zijn waren door het Friese land. Eerst met een karretje op drie wielen, later met een busje en een karretje erachter en vanaf de vroege jaren 80 met een rijdende winkel. SRV heten deze wagens allang niet meer, maar Zwaagstra noemt zich nog wel SRV-man: „Dat is zo’n ingeburgerd begrip.” Op de voorkant van zijn wagen staat de naam van zijn vrouw, Tine. „Mensen zeggen ook vaak: ‘Daar komt Tine’, of: ‘is Tine al geweest?’”

KVDV-SRVman Zwaagstra

„Wanneer hou je ermee op?”, vraagt mevrouw Dijkstra en ze zegt er meteen achteraan: „Nooit denk ik?” Ze woont in een verzorgingsflat waar Zwaagstra langs de deuren gaat. Hij haalt boodschappenlijstjes op bij mensen die slecht ter been zijn en pakt in zijn wagen de spullen. Voor mevrouw Dijkstra haalt hij krentenbollen, aardappelen, melk, vla en ‘bakken’, een oud Fries woord voor beschuit. „Ik hou ermee op zodra mijn huis verkocht is”, zegt Zwaagstra tegen haar, als hij de boodschappen op het aanrecht zet. Ze valt stil en kijkt hem ongelovig aan. Ze had het als grapje bedoeld. „Dan zijn we je kwiet!?” vraagt ze en kijkt alsof ze alsnog een ontkennend antwoord verwacht.

„Ze wist het nog niet”, zegt Zwaagstra als we weer naar de bus lopen. De meeste klanten heeft hij een paar weken geleden over zijn besluit verteld. Een besluit dat begon met een vraag van zijn vrouw, vorig jaar. „We hebben in onze omgeving een paar sterfgevallen gehad. Ook een man van mijn leeftijd. En toen zei Tine: ‘Als jou iets overkomt, dan zit ik met de bus en alles. Moet je er niet eens mee ophouden?’” Zwaagstra besloot met het hoofd, niet met het hart. Als het aan hem had gelegen had hij nog jaren doorgereden. Weken heeft hij er slecht van geslapen. Nu denkt hij er maar liever niet meer aan. Zolang ze hun huis niet hebben verkocht kan hij het nog een beetje voor zich uitschuiven, ook al hebben ze al wel een nieuw appartement gekocht.

Stukje uit de bijbel
„Toen ik vroeg of hij er mee wilde stoppen, zei hij: ‘Dan wil ik hier ook weg’”, zegt zijn vrouw Tine als we tussen de middag aan tafel zitten voor het eten. Elke dag, rond half een, staat hier de maaltijd klaar, al 46 jaar. Soep, brood en daarna leest Zwaagstra een stukje uit de Bijbel. „Ik wil al die herinneringen niet”, zegt hij. „Als ik stop met de bus gaan we ergens anders wonen, een nieuw begin.”

Al die herinneringen. Hij heeft het huis in 1979 zelf gebouwd, met hulp van vrienden en kennissen. Hun drie kinderen zijn hier opgegroeid. Zwaagstra laat me zijn loods zien, bereikbaar via de bijkeuken. Een grote koeling en houten rekken gevuld met kruidenierswaren. De kratten met brood staan op de grond, die gaan vanmiddag mee op zijn ronde door omliggende dorpjes. Vroeger hielpen zijn zoons mee met het inruimen van de wagen, tegenwoordig komt er wat schooljeugd helpen.

Zijn vrouw houdt de wagen een beetje aan kant en neemt de telefonische bestellingen op. „Tine doet voor, ik doe achter, zo hebben wij het altijd verdeeld. Ik heb vroeger gezien dat kruideniersvrouwen kratten sjouwden als de leveranciers kwamen. Tegen de tijd dat ze 60 waren liepen ze krom. Ik dacht, dat ga ik mijn vrouw niet aandoen.” We lopen terug naar de keuken die Tine inmiddels weer aan kant heeft. „Wel handig,” zeg ik, „u zit nooit verlegen om een pakje boter of suiker.” „Het zal wennen worden”, zegt ze. Als er bezoek komt hoeft ze nooit na te denken of ze wel genoeg in huis heeft. „Als de bus weg is zal ik boodschappen moeten gaan doen.”


Een dikke wijk

„De laatste der Mohikanen”, zo begroet Bennie van Boerum, eigenaar van een woonwinkel in het centrum van Dokkum, Joop Zwaagstra, die in zijn blauwe kruideniersjas de winkel in loopt. Hij kent hem al vanaf zijn vijftiende, zijn ouders waren ook al klant. Als we verder rijden zegt Zwaagstra dat de winkelstraten van Dokkum vroeger „een dikke wijk” voor hem waren. „Iedereen woonde boven zijn winkel en was klant bij mij. Nu is Van Boerum een van de weinigen. Er zijn veel kleine zelfstandigen weg en daar zijn ketens voor in de plaats gekomen.”

„Kijk wat bijzonder, een winkel op wielen!”, zegt een man die met zijn dochtertje voorbij loopt. We staan voor de winkel van juwelier Piersma. Een jonge man komt op Zwaagstra afgelopen en bestelt twee pakken koffie. „Zwaagstra komt hier al 35 jaar, al sinds mijn ouders hier begonnen. Nu heb ik de zaak overgenomen en Zwaagstra, die hoort daar bij, hij maakt onderdeel uit van het dagelijks ritueel.” De man van de SRV, van generatie op generatie een begrip. „Als hij er mee ophoudt haal ik die paar boodschappen bij de supermarkt, maar jammer vind ik het wel, er valt iets vertrouwds weg.”

Riekie Dortmond en Annie de Groot, die kletsend de bus binnenstappen, kunnen zich nog niet helemaal voorstellen dat de rijdende winkel niet meer komt. Als Riekie niet thuis is, staat er een mandje voor de deur met een boodschappenlijstje erin. „Hij heeft de sleutel; hij zet de boodschappen binnen en pakt geld uit een potje. Nooit een cent te veel.” Zwaagstra haalt de sleutels uit een laatje en houdt ze omhoog.

Toen Joop Zwaagstra in 1970 begon, waren er in heel Nederland zo’n 2.000 SRV-wagens. In Friesland reden er 400 rond. Nu zijn er nog maar 200 wagens in Nederland, waarvan zo’n 25 in Friesland. De rijdende winkel verloor na de jaren 70 terrein aan grote supermarkten met goedkope producten. Ook emancipatie speelde een rol: met het verdwijnen van de huisvrouw verdween een groot deel van de klanten. Zwaagstra heeft het zien gebeuren: „In de woonwijken is overdag niemand meer thuis.”

Rekje met ansichtkaarten
Zijn wagen is klein en smal, maar bergt een compleet assortiment aan dagelijkse benodigdheden. Achterin twee koelingen met verse waren, daarnaast aan de ene kant groenten en fruit, aan de andere kant brood en frisdranken. Sigaretten, bier en wijn, toiletpapier en bleekmiddel, dropjes, bonbons en stophoest. Er staat zelfs een rekje met ansichtkaarten. Aan moderniseren doet hij niet meer. De leren geldbuidel die hij kruislings over zijn schouder draagt gaat al meer dan twintig jaar mee, het leer kleurt donkerzwart. Een pinautomaat heeft hij niet en hier en daar vertoont de bus aan de buitenkant een roestvlek. „Ik heb altijd 80, 90 uur in de week gewerkt, maar na mijn 65ste ben ik het rustiger aan gaan doen. Ik hou de klanten die ik heb, maar ik ga niet uit op nieuwe klandizie, die heb ik niet meer nodig. Maar voor een eventuele opvolger zal het moeilijk zijn om hiervan te leven.”

KVDV-SRVman Zwaagstra

Zwaagstra kent zijn klanten en zijn klanten kennen hem. De ouderen zien hem ook elke zondag in de protestantse kerk, waar hij tot voor kort voorzitter was van de diaconale werkgroep. Soms moeten ze hun angst en twijfel bij hem kwijt. „Dan zeggen ze: ‘Meneer Zwaagstra, al die ellende en oorlog in de wereld, is God er eigenlijk wel?’ Dan zeg ik: heb je het Oude Testament gelezen? Gideon die zijn veertig zonen onthoofdde? Daar ging het er veel gruwelijker aan toe dan in de wereld van vandaag. En toen was God er toch ook?” Tussen de spruiten en de gebakjes heft Zwaagstra zijn handen ten hemel. „Dus waar ben je bang voor?”

„Een pak sûpe”, zegt een zestiger die de bus in stapt. En rekent een pak karnemelk af. Zwaagstra lacht om mijn verbaasde gezicht. Hij is geboren en getogen in deze streek. Groeide op als oudste zoon op een boerderij in Broeksterwald. Zijn vader stierf op zijn 46ste en toen stond Joop met zijn 18 jaar ineens aan het hoofd van het familiebedrijf. Twee jaar later trouwde hij met Tine, die uit het nabijgelegen dorpje De Valom komt. Zwaagstra had boerenbloed, hij was gelukkig op de veehouderij. „Maar toen kwam de ruilverkaveling. Je moest twaalf hectare land hebben, wilde je mogen uitbreiden. Wij hadden er vier.” Met pijn in het hart gaf hij het boeren op. „Ik heb het daar heel moeilijk mee gehad. Vooral in de zomer: de geur van vers gemaaid gras en al dat nieuwe leven op de boerderij. Ik heb het heel lang gemist.” Op de bus, als hij zijn plattelandsroute rijdt, krijgt hij dat oude gevoel van boer en buiten zijn weer een beetje terug.

Geen hobby of niks

KVDV-SRVman Zwaagstra

Het besluit is genomen. Maar Joop Zwaagstra rijdt nog elke dag zijn rondes en houdt zijn voorraad op orde. Alles wacht op de verkoop van het huis. Hoe lang kan dat duren? Zwaagstra haalt zijn schouders op. Misschien voor altijd, lijkt hij te denken, misschien blijft alles wel gewoon zoals het is. „Ik weet eigenlijk niet wat ik zo meteen thuis moet doen. Ik heb geen hobby of niks. Daar had ik ook geen tijd voor, ik heb altijd gewerkt, 52 weken per jaar. Behalve toen de kinderen klein waren, toen nam ik drie weken vrij. Maar we gingen maar één weekje weg, naar het Sauerland of naar Oostenrijk.” Tegenwoordig gaat hij helemaal niet meer op vakantie: „Ik voel me niet lekker als ik hier weg ben, ik word er onrustig van.” Zwaagstra en zijn vrouw houden het op één keer per jaar een lang weekend weg, altijd naar een Van der Valkhotel: „Dan weet je dat het goed is, mooie kamers, lekker eten.”

Zijn afscheid wil hij niet vieren, hij moet er niet aan denken. Zolang mogelijk zal hij met een gevulde bus zijn rondes rijden. Als het zover is zal hij stukje bij beetje afscheid nemen en op het allerlaatst zijn waren in de aanbieding doen. Wat er overblijft kan hij voor een zacht prijsje wel kwijt aan een collega. En wat er gebeurt met de bus? Zwaagstra heeft nog geen idee. Ook daar moet hij niet aan denken.

Naschrift (4 augustus 2016): Bij dit stuk stond eerder een onjuiste auteursnaam vermeld. Bovenstaand artikel is geschreven door Kalien Blonden [red.].

6 etudiants randonneurs de la Gerrit Rietveld Academie d'Amsterdam photographient le sentier de Grande Randonnee 6 Rineke Dijkstra Bart Sorgedrager Photography

$
0
0

Gerrit Rietveld Academie

One of the reasons I like Rineke Dijkstra’s photographic portraits so much is because of how she manages to convey the vulnerable side of her subjects, caught at a decisive moment of transition in their lives, usually from adolescence to incipient adulthood. Dijkstra was trained at the Gerrit Rietveld Academie in Amsterdam, and since the mid-1990s she has gained international acclaim for her penetrating pictures of teenagers and young adults. Using a 4×5-inch field camera with a standard lens and a tripod, she creates exacting portraits—frontal views, centered in the frame, posed against a minimal background—that offer remarkable observation and emotional force. Her subjects gaze directly at the camera, combining brooding psychological intensity with the formal classicism of seventeenth-century Dutch portraits by painters such as Johannes Vermeer.

Read more
Image creating duo since 1996. 

Barend van Herpe (1956) studied photography at the Gerrit Rietveld Academie in Amsterdam and later taught here and at the Fotoakademie, also in Amsterdam. 

Annemarie van der Heijden (1962) took a degree in fashion design from the Gerrit Rietveld Academie and later founded ModaMas, through which she organized many theatrical fashion shows, combining art, fashion and performance. 

Today Barend and Annemarie focus on carefully staged portrait photography, both in commission and their own projects.

Ludo van Arem heeft na zijn studie aan de Amsterdamse Rietveld Academie een aantal jaren samengewerkt met gevestigde fotografen als Ed Suister en Jan van der Woning.

Sinds 1992 is hij actief als zelfstandig fotograaf. Hij doet opdrachten voor bedrijven en instanties en hij maakt vrij werk.

Kenmerkend voor hem is dat hij zich goed in kan leven en daardoor is hij in staat te werken in diverse werelden in de profit zowel als in de not-for-profit. Onder zijn opdrachtgevers bevinden zich bedrijven als Reed Elsevier, Bouwmaat Hout- en bouwmaterialen), Stiho (Hout- en bouwmaterialen), Kitsch Kitchen (Vrolijke tassen en veel meer…), Tomeloos (Marketing & Communicatie) en Hoefnagels (Brand- en bedrijfsdeuren), maar ook overheidsinstellingen zoals Gemeente Amsterdam, Stadsdeel Slotervaart en diverse Amsterdamse scholen. Verder werkt hij voor ideële instellingen zoals Stichting Gered Gereedschap.  

Naast zijn commerciële opdrachten maakt hij vrij werk: indringende portretten, grafische landschapsfotografie en eerlijke reisreportages. Hij streeft ernaar dat zijn werk toegankelijk is voor iedereen en dat is terug te zien in de prijs van zijn vrije fotografische werk.

Na mijn afstuderen aan de Gerrit Rietveld Academie te Amsterdam vestigde ik mij in Leeuwarden en ging ik aan de slag als allround reclamefotograaf. Ik specialiseerde me in creatieve portret- en locatiefotografie, met veel aandacht voor licht en beeldbewerking. Daarnaast verzorg ik workshops en trainingen en vervul ik docentschappen.

Bart Sorgedrager behoort tot de fotografen die zich sinds eind jaren tachtig concentreren op boekproducties. Als kenner en verzamelaar van fotoboeken sluit hij bewust aan bij de rijke geschiedenis hiervan in ons land, met name wat betreft de bedrijfsboeken die circa honderd jaar na de Industriële Revolutie als jubileumpublicaties hoogtijdagen beleefden in de periode 1945-1965. Maar door verplaatsing van de industriële productie naar lagelonenlanden hebben de bedrijfs- en gelegenheidsboeken van Sorgedrager vooral bedrijfssluitingen als onderwerp. Naast zijn fascinatie voor sport en met name voetbal, vormt het wel en wee van de sociale woningbouw in Nederland een ander belangrijk onderwerp dat sinds 1994 steeds in zijn oeuvre terugkeert. Ook hierbij heeft hij een scherp oog voor historisch beeldmateriaal van belangrijke fotografische voorgangers. Bart Sorgedrager heeft in de loop der jaren zesentwintig fotoboeken gepubliceerd. Zij hebben inmiddels internationaal de aandacht getrokken, maar genieten door beperkte oplages en gedeeltelijke verspreiding buiten het circuit van de boekhandel in ons eigen land minder bekendheid dan zij verdienen.











L'Egypte et Nubie 1887 - 1887 The Early Photo Albums of Africa Emile Bechard Photography

$
0
0

Emile Bechard - Egypte et Nubie 1887 - 1887

Émile Béchard worked in Cairo from 1869 to 1873, associated with Hippolyte Délié in his studio located at Mousky street, in the district of Ezbekiya. Later on, he continued living in Cairo, till 1880 (or 1890?). His brother, Hippolyte, born on April 17, 1841 and settled in La Grand-Combe (Gard, France) circulated in France his photographs of Egypt, and then signed them with his name. The initial in the signature (‘H.Béchard’) is therefore often misinterpreted as ‘Henri”, but it was Emile who took the photographs.

NINETEENTH AND EARLY TWENTIETH CENTURY PHOTOGRAPHS OF EGYPT AND THE MIDDLE EAST


The library possesses almost 5,000 photographic prints produced by commercial photographers in the nineteenth and early 20th century. While the greatest number of images document Egypt, the entire Middle East and other parts of the world are covered as well. The prints depict pharaonic and other ancient ruins and artifacts, as well as Islamic monuments. Contemporary urban and rural scenes are also shown, as are portraits of local inhabitants. Among the commercial photographers, mostly European, whose work is present are Felice Beato, Emile Béchard, G. Lekegian, Sebah, Bechard, and Abdallah Freres. The prints, which were largely sold as tourist souvenirs, are loose or pasted into albums. Approximately 800 of these commercial prints belong to the K.A.C. Creswell Collection of Photographs of Islamic Architecture, acquired by Creswell to supplement his own photographs.

The library also holds a number of books featuring photographs of Egypt and the region. Notable examples are Francis Frith's 1857 Egypt and Palestine and M. Béchard's L'Egypte et La Nubie (1887). Digital images for some of the library's holdings in these areas, such as an album on the 1882 Bombardment of Alexandria, are available in the Rare Books and Special Collections Digital Library.

Glass slides along with the taxiphote device used to view them in three dimensions are also available, depicting scenes from Cairo in the first two decades of the 20th century, with images of the Revolution of 1919, the first air show in Heliopolis, Sufi mawlids, and of major downtown public events. Another visual resource is a collection of several dozen stereograph cards dating to the late nineteenth and early twentieth centuries. Produced mostly by the firm of Underwood & Underwood, these cards feature similar scenes to the library's postcard collection. Related materials include a set of photographic proofs used to produce such cards, James Henry Breasted's 1905 narrative accompaniment Egypt Through the Stereoscope: A Journey Through the Land of the Pharaohs, and a stereoscope for viewing.














Wadden Sea World Heritage De Wadden-eilanden Cas Oorthuys Vintage Photography

$
0
0

Wadden Sea World Heritage 
To be placed on the list of UNESCO's World Heritage Sites, a region must be very special. It must possess unique nature values and be intact, and its protection must be guaranteed. The Wadden Sea has been deemed to be globally unique in at least three criteria for outstanding universal value!

Wadden Sea Landscape - young and unique
The wadden region is relatively young. It only formed during the post-glacial period, around 7000 years ago. Although even now sandbanks and dunes are still forming and eroding in a rapid tempo. The dynamics of the area are unique. You still find landscapes in all phases of development. Even today with your own eyes, you can see and experience how landscapes were created in the glacial period.

Wadden Sea Diversity - natural forces and dynamics prevail 
The Wadden Sea has its own exceptional manner of showing how nature, plants and animals continually adapt to the daily changeable circumstances on the flats. Where fresh river water mixes with salty seawater and processes such as tides, wind and deposition of sand and mud still occur, you find ingeniously adapted plants and animals. Thanks to its many faces, the Wadden Sea offers a tremendous variety of plants and animals a place to grow, live, breed, nurse, grow up, moult or rest.

Wadden Sea Wildlife - unique in its variety 
The wealth of life in the Wadden Sea is phenomenal. Not only do you find lots of permanent residents, there are also lots of visitors. Every year, at least 10 to 12 million migrating birds make use of the wadden region. And did you know that here around 10,000 different plants and animals can be found living on land or in water? Such an enormous variety as found in the Wadden Sea exists nowhere else in the world!



























Viewsw & Reviews That Damien Hirst is Still Coming Private Museum No Hero Delden the Netherlands Photography

$
0
0

The private museums helping to display public art
A rash of new initiatives are changing the art landscape in the Netherlands

Geert Steinmeijer at his Museum No Hero

Ferry Biedermann in Amsterdam MARCH 5, 2018
On a weekday not long ago, visitors milled around the entrance to the Modern Contemporary (Moco) Museum Amsterdam, in the heart of the Dutch capital’s museum quarter. A good 90 minutes’ drive away, in the village of Delden in the far east of the country, the ticket office of the soon-to-be-opened Museum No Hero was still surrounded by scaffolding, a concrete mixer standing guard in place of a turnstile.

These two very different museums in two very different places belong to a rash of new private initiatives that are changing the Dutch art landscape. They also happen to be at the modest end of the spectrum compared with other recent openings.

Museum Voorlinden, near The Hague, opened in 2016, while Museum MORE opened its second site in the eastern Netherlands last year. Both belong to some of the richest individuals in the country. Meanwhile, the Van den Broek family, owners of the Dirk supermarket chain, is opening a food-themed museum this year in Lisse, 30km south-west of Amsterdam.

The new institutions represent a sea change in a country where ostentatious displays of wealth are still often frowned upon — the influence of Dutch Calvinism, say some of those involved. The sometimes contentious relationship in Dutch society between money and art was highlighted last year when Beatrix Ruf, director of Amsterdam’s Stedelijk museum of modern and contemporary art, stood down amid a row that included scrutiny of her relationships with private collectors.

But amid a global surge in collecting and private museums, and a diminishing flow of once-generous government funding, entrepreneurs and collectors are stepping up.

I enjoyed work but it didn’t provide me with the depth I’m looking for in my life

Geert Steinmeijer
“My message is that art enriches people. Art can bring you something you normally don’t even consider,” says millionaire businessman Geert Steinmeijer when asked about his ambitions for Museum No Hero, which opens on April 15.


He is seated on a red designer couch in the nearly completed cafeteria, which looks on to the museum’s stately garden. The only artwork installed as yet, a large sculpture of a Mao tunic called “Legacy Jacket” by Chinese contemporary artist Sui Jianguo, looms on the other side of a wintry pond.

Steinmeijer made his money acquiring and turning round distressed companies but says it was time to move on. “Going through annual reports, taking over companies . . . how much fun is that after you’ve done it 20 times?”

After surviving a heart attack in 2012, he focused even more on collecting art. “I enjoyed work and the material and business world that it comes with, but it didn’t provide me with the depth that I’m looking for in my life,” he says.

The Museum Voorlinden © AFP/Getty

Whereas Steinmeijer is a businessman who has gone into art and regards it as something of a refuge, Kim Logchies, co-founder with her husband Lionel of the Moco in Amsterdam, which opened its doors in 2016, has turned her passion for art into a business.

The couple, who own and still run a successful commercial gallery in the city centre, started the museum partly as the next step in their careers. “There are private museums belonging to some very wealthy individuals where they have the space to show their collection. That’s not the case for us,” says Logchies.

Her office at the Moco looks out at the Rijksmuseum with its large collection of Dutch masters. To the rear of the building lie the Van Gogh and Stedelijk museums. “For us it’s a business model,” she says. “We’ve rented a very expensive building that we have to fill with attractive things and get people to buy tickets.”

The Logchies aim to do that by combining their love of contemporary pieces, particularly street and pop art, with new and innovative displays and advertising. A rotating exhibition of the British street artist Banksy — he is also on their commercial gallery’s roster — is part of the appeal, as are features like an immersive Roy Lichtenstein-inspired room as part of an exhibition that runs until the end of May.

The challenge for the museums is how to keep attracting visitors

Olav Velthuis
The Moco depends heavily on the goodwill of collectors to fill its rooms. All the works in exhibitions have, until now, come from private collections. Collectors gain validation by having their pieces displayed and included in catalogues, and might reap some financial benefit, says Logchies. But “most of the collectors whose pieces hang here really don’t eat more steak because their painting just became 2 per cent more valuable”, she says.

The Moco is happy to cultivate deeper relationships with collectors, as when it hosted Pieter Schulting’s 60th birthday party last year. Schulting made his fortune in pharmaceuticals, and he and his wife Carla have been avid collectors with changing tastes for the past couple of decades. Their home in the millionaires’ enclave of Wassenaar near The Hague, not far from businessman Joop van Caldenborgh’s Museum Voorlinden, is bedecked with art, including works by Banksy, Andy Warhol and Lucio Fontana, of the 1950s-60s Italian avant-garde Zero group.

Schulting lights up when talking about his birthday party at the Moco: “One hundred and fifty people amid the Banksys. Everybody loved it.”

The Schultings are also patrons of the Rijksmuseum and former patrons of the Stedelijk, two large, prestigious public institutions, but their ties with the Moco give them a particular satisfaction. “The Banksy with the monkeys was the poster that they used everywhere when they launched. That’s ours. It’s coming back next week. We bought it four years ago and it’s been in the museum for two years. It’s also in books now. Collecting is also a bit about taking pride,” Schulting says.

The new private museums, including the Moco, represent the changing role of money in the art world. “Generally, what has become attractive about the art world is not just the purchase of a product but also of the world that you buy access to through that product,” observes Olav Velthuis, a Dutch art market commentator and academic.

Kim Logchies

The phenomenon of private museums, in which the Netherlands is merely following a global trend, has been made possible by the rise of an ultra-wealthy segment of art lovers who have the considerable means necessary for such ventures, says Velthuis.

Even so, they still need the public to come and appreciate the art. “In the long term, the challenge for the museums is how to keep attracting visitors,” says Velthuis. “Because to finance [them] you really need visitors.” The US and UK have seen plenty of cases where museums haven’t risen to that challenge and have had to close, he says.

Geert Steinmeijer is in a comparatively enviable position with his Museum No Hero. “We don’t depend on ticket sales, but of course if no one comes, we’ll have to ask ourselves whether we’re meeting our own requirements,” he says.


The 600 sq m 18th-century building he has rented and renovated will house about a third of his eclectic collection, which ranges from European old masters to contemporary Chinese works. He will also collaborate with other international institutions on a changing exhibition on the museum’s ground floor. The name No Hero refers to a period in which he collected through a foundation of the same name so as to avoid the limelight.

Entire exhibitions curated from his collection have been shown in the Rijksmuseum Twenthe in nearby Enschede. Lately that relationship has changed and Steinmeijer, while careful not to single out anyone, is clear where the blame lies: “Dutch museums now have to meet government conditions. You see that, all of a sudden, visitor numbers have become very important.”

‘Couple under an Umbrella’ by Ron Mueck in the Museum Voorlinden © AFP/Getty

The Dutch government has been steadily raising the proportion of income that subsidised institutions need to generate themselves, from 15 per cent before 2013 to the current 21.5 per cent. This has led to an emphasis on blockbuster shows, says Steinmeijer.

“I don’t blame these blockbuster managers. Because of the government’s excessive focus on numbers, these people have acquired a very narrow perspective. And maybe they have no other choice. But I do wonder: is this good for the Netherlands?”

Velthuis, the art market expert, believes that most collectors will have looked at other options before starting their own private museums. “I think that almost all private collectors who found a private museum ask themselves first whether they cannot donate their collection to a public museum. There are large collectors in the Netherlands who do that.”

But there is an advantage to private museums that collectors are very conscious of: public museums’ collections often just sit gathering dust. The Moco has no permanent collection, says Kim Logchies.

Richard Serra’s ‘Open Ended’ in the Museum Voorlinden

“There are people who when they die leave wonderful collections to museums, only to have them stored for centuries under the right climate-controlled conditions. It’s no longer of this time. In our case, it sometimes comes straight from the living room where it hung and where no more than a hundred people would see it over the course of a couple of years.”

The new private museums come in different shapes but share a common aspiration to add another dimension to the Dutch art scene. Steinmeijer emphasises the international aspect of his collection and the total experience that the museum seeks to provide. Logchies talks about making art more attractive and accessible to a broader and younger group of visitors than usually visits established museums.

But a lingering apprehension about taking the plunge remains common among many collectors. “It’s so Dutch,” says Steinmeijer. “In the Netherlands, if you stick your head above the parapet, it can still be very unpleasant.”

But things have changed, Velthuis adds. “Now it seems you can show your wealth in this way. The international trend of private museums has also pulled the Netherlands along.”


‘Die Damien Hirst komt nog wel’
Museum Geert Steinmeijer, directeur van Hartman Tuinmeubelen, opent dit weekeinde zijn eigen museum: No Hero. „Ik besloot dat ik mijn ritme moest aanpassen om dingen te kunnen doen die ik echt leuk vind.”

Daan van Lent
10 april 2018

Geert Steinmeijer op het landgoed De Twickel in Delden, waar zijn museum No Hero de deuren opent.
Foto Willem van Walderveen

Vlakbij de vijver met daarin een bronzen Mao-vest van de Chinese kunstenaar Sui Jianguo staat Geert Steinmeijer stil en kijkt over de lange tuin naar de voormalige rentmeesterswoning op Landgoed Twickel in Delden, Overijssel. Daarin huist zijn eigen museum No Hero, dat zondag voor publiek opengaat. Een paar weken eerder heeft hij zijn vrouw en twee dochters zijn museum laten zien, vertelt de 63-jarige directeur van Hartman Tuinmeubelen. In de afgelopen jaren hebben ze hem regelmatig gevraagd „waar dat museum nou voor nodig was”. En na die rondleiding? ‘Geert we zijn trots op je’, hadden ze gezegd. „Dat was voor mij een hele mooie dag.”

MUSEUM NO HERO
Open vanaf zondag 15 april. Open wo-zo, 11-17 uur. Landgoed De Twickel, Delden. Inl: museumnohero.nl

Ruim drie jaar is de 63-jarige Steinmeijer bezig geweest met dit museum, waarin hij zijn in ruim dertig jaar verzamelde kunstcollectie kan tonen. Het idee kreeg hij in 2012. „Mijn herijkingsjaar”, zoals hij het noemt. Hij kreeg een zware hartaanval, 5 bypassoperaties waren nodig. „En ook zakelijk zat het even niet mee. Ik besloot dat ik mijn ritme moest aanpassen om dingen te kunnen doen die ik echt leuk vind.”

Begin 2016 kwam Steinmeijer – die zijn vermogen opbouwde door slechtlopende bedrijven te kopen, op te knappen en weer te verkopen – voor het eerst als grote verzamelaar uit de kast met een tentoonstelling in Rijksmuseum Twenthe. Daarin liet hij al zien dat zijn kunstcollectie net zo divers was als de bedrijven die hij ooit in eigendom heeft gehad: Van Italiaanse oude meesters tot een grote Damien Hirst.

Toen al had hij plannen voor een eigen museum en zocht hij naar een geschikte locatie in Twente. Hij belandde in Delden bij het voormalige rentmeestershuis van Stichting Twickel, dat in 1838 in bezit kwam van de toenmalige eigenaar van Landgoed Twickel. Met de stichting die het Landgoed beheert sloot Steinmeijer een huurovereenkomst en een samenwerkingsverband voor het museum.

Geen thema, geen stroming
Met zijn museum past Steinmeijer in een stroom van vermogende ondernemers die in het tweede decennium van deze eeuw hun eigen museum openen. Zijn museum heeft niet één stroming zoals Hans Melchers met het magisch realisme in Vorden en Ruurlo, niet één tijdvak zoals Joop van Caldenborgh met hedendaagse kunst in Wassenaar, en ook niet één thema zoals kunst rond voedsel in het museum dat de supermarkteigenaren Van den Broek dit jaar nog in Lisse zullen openen.


Steinmeijer koopt wat hem aanspreekt. Zo kocht hij in de afgelopen decennia kunst uit allerlei periodes, uit allerlei windstreken, in verschillende zalen. En dat zie je in het museum terug waar je net zo makkelijk een zaal vindt met zeezichten uit de Haagse School van onder meer Mesdag gekoppeld aan Franse pre-impressionistische landschappen van bijvoorbeeld Monets leermeester Charles-François Daubigny als twee zalen met politiek getinte Chinese kunst uit de periode 1995-2005. Geert Steinmeijer verwacht zo’n 10.000 tot 15.000 bezoekers per jaar.


Op de benedenverdieping loopt de bezoeker direct aan tegen de grote felgekleurde werken van de jonge Neue Wilden uit Berlijn van de jaren tachtig. „Ik heb sinds ik in mijn studententijd er een paar weken doorbracht veel meer met Berlijn dan met Londen of Parijs.” En dus heeft hij de tentoonstelling in de eerste zalen ‘Ich bin ein Berliner’ gedoopt.


Van de Neue Wilden houdt hij het meest van de werken die ze maakten voor de val van de Muur, toen de stad rauwer was. „Maar ook vrijer, alles kon. Travestie en homoseksualiteit werden er veel meer geaccepteerd dan elders”, zegt hij bij De Kus van Rainer Fetting waarin twee mannen elkaar hartstochtelijk zoenen.


Toch heeft hij uit de periode na de val van de Muur ook werken gekocht van dezelfde schilders als Luciano Castelli Salomé en Elvira Bach, die na de hereniging van oost en west vaak een vrolijker karakter hebben. Van Fetting hangt een zelfportret als de Spaanse schilder Velázquez in het trapgat. „Recent gekocht van Vicky Leandros, de winnares van het Eurovisie Songfestival. Komt uit een serie waarin hij zich als beroemde schilder afbeeldt.”

Spanje
Op de bovenverdieping heeft hij de vaste collectie gehangen. Zoals zijn verzameling Vlaamse Primitieven, met onder meer werken uit de omgeving van Rogier van der Weyden, waarbij hij kunstobjecten als kruisbeelden uit dezelfde periode uit Spanje heeft geplaatst. „We vergeten onze verbondenheid met Spanje uit die tijd nog wel eens. Maar in ons volkslied zingen we toch nog steeds dat we de Koning van Hispanje altijd geëerd hebben.”


Van die klassieke kunst wandel je dan weer de zalen in die hij Living Colors heeft gedoopt, waar werken te zien zijn als een fel Cobra-achtig schilderij van Ger Lataster („Die raakt ten onrechte vergeten, zo zie je maar hoe snel het met roem kan gaan”), een Günther Förg en een werk van Frank Stella dat ook al prominent in Rijksmuseum Twenthe hing. Maar zijn grote Damien Hirst, die hij daar ook liet zien, hangt hier niet. „ Komt nog wel”, zegt Steinmeijer. „We gaan die vaste collectie steeds wisselen. Van mijn 650 werken hangen er hier nu 125.”


Steinmeijer heeft zelf de zalen ingericht en daarbij hedendaagse kunst gemengd met klassieke Franse en Italiaanse meubelen, 18de- en 19de-eeuwse Franse en Italiaanse sculpturen en Chinees porselein. Directeur Gemma Boon heeft hem zijn gang laten gaan. „Ze heeft vooral gezegd dat het soms beter was iets weg te laten. Net als mijn vrouw, die ook veel heeft geadviseerd. De zalen zijn daardoor rustiger geworden. Ik wil toch te veel laten zien.”


Steinmeijer blijft stilstaan bij een zwart-witschilderij van Max Neumann. Een silhouette van een man in het zwart, met allemaal insecten om zich heen. „Dit portret beeldt de psychologie van de man uit. Zijn eenzaamheid, de energie die soms nergens heen kan, de twijfel of hij niet iets verkeerds aan het doen is.”

Ziet hij het als een portret van zichzelf? Steinmeijer valt even stil: „Laten we nou niet gaan psychologiseren.” Hij wijst op Printemps, een Frans 19de-eeuws wit romantisch borstbeeld van een vrouw met bloemen in het haar. „Ik vond het mooi om deze twee hoofden een dialoog met elkaar aan te laten gaan. Zij lijkt gelukkig, maar misschien was zij van binnen wel ongelukkiger dan die man van Neumann.”


Kunst verrijkt mij meer dan geld
Miljonair Geert Steinmeijer hield lang stil dat hij kunst verzamelde. Nu zijn er werken uit zijn collectie te zien in Rijksmuseum Twenthe, uiteenlopend van oude Vlaamse meesters tot Damien Hirst.

Daan van Lent
23 januari 2016

In de zaal metDe aanbidding der Koningen(1650) van Jacob Jordaens

De wanden van zijn sobere directiekamer bij Hartman Tuinmeubelen hangen nog gewoon vol. Op de ene wand een Bijbelse voorstelling van een Vlaamse meester, op de andere drie kleurige exotische werken in een Gauguinstijl. „Over deze werken hoeven we het niet te hebben. Dit is tweede garnituur”, zegt Geert Steinmeijer. „Wacht maar, tot straks in het museum. Mijn topwerken kan ik hier niet hangen, het beveiligingsniveau van dit gebouw is niet hoog genoeg om die werken verzekerd te krijgen.”

In het Rijksmuseum Twenthe opende afgelopen zondag de tentoonstelling De Nieuwe Smaak. Het is de coming out van een collectioneur. Er zijn 70 van de 400 werken te zien, die Steinmeijer in de afgelopen 25 jaar verzamelde. Met een verzameling van die omvang – met daarin werken van grootheden als Jacob Jordaens, Damien Hirst en Frank Stella – behoor je tot de belangrijke verzamelaars in Nederland. Maar Steinmeijer kwam nooit op de lijstjes daarvan voor. Heel fijn vond hij dat. „Zoals ik het ook prettig vind dat ik niet meer in de Quote 500 voorkom. Ik ben introvert. Ik houd niet van alle aandacht, die je dan krijgt.”

Twee keer eerder hebben delen van zijn collectie in Rijksmuseum Twenthe gehangen, vertelt hij bij een broodje. Chinese hedendaagse kunst en abstracte Amerikaanse kunst. Dat gebeurde onder de naam No Hero Foundation. Die naam is niet toevallig gekozen. Dat verzamelaars in kranten, op radio en televisie in het zonnetje worden gezet, vindt hij maar niets. „Waar gaat het dan om? Om de verzamelaar of om de kunstenaars?”

Dat nu toch zijn naam aan een tentoonstelling is gekoppeld, komt omdat museumdirecteur Arnoud Odding hem heeft overgehaald. Zelf had Steinmeijer aangeklopt bij het museum om van zijn collectie van 400 werken de topstukken een keer met het publiek te delen. „Het is toch zonde als al die werken in de opslag in Amsterdam blijven liggen”, zegt hij. Maar liever had hij het weer als No Hero gedaan. Kan niet, had Odding gezegd. Iedereen ziet je hier straks in en uit lopen, dat houd je niet geheim.

En nu? „Nu heb ik het gevoel dat ik had toen ik als zestienjarige met mijn eerste vriendinnetje naar het strand ging. Dan kleed je je om in een badhokje, kom je naar buiten en toon je jezelf voor het eerst in een zwembroek. Zo dus.”

Inmiddels heeft Steinmeijer een stap verder gezet. De verbouwingsplannen voor de rentmeesterij van Landgoed Twickel uit 1726 in Delden liggen klaar. Daar opent hij in 2017 zijn eigen museum.

De verzameling die hij heeft opgebouwd wordt door Rijksmuseum Twenthe in de catalogus met een kunsthistorisch eufemisme ‘eclectisch’ genoemd. Oneerbiedig zou je dat ‘een allegaartje’ kunnen noemen. De centrale noemer voor Steinmeijer: „Het is kunst die mij raakt”. De verzameling strekt van Vlaamse primitieven tot Young British Artists en van Italiaans barok tot hedendaagse kunst uit China, Vietnam en India.

Miljonair
Steinmeijer werd miljonair door oude bedrijven in Twente op te lappen. De zoon van een supermarktondernemer werkte na zijn studie bedrijfskunde in Groningen bij het Amerikaanse computerbedrijf Wang, Philips en automatiseerder HCS. Amro Bank koppelde de ervaren ‘turnaroundmanager’ aan een groep investeerders, onder wie Willem Cordia die later met zijn vrouw Marijke ook een grote kunstcollectie opbouwde. „Met Willem heb ik niet veel over kunst gesproken, die was meer met zijn paarden bezig.” Ze kochten Hartman en oude textielbedrijven als L. Ten Cate (van het ondergoed) en van de familie Van Heek, die in de jaren dertig met grote schenkingen aan de basis van Rijksmuseum Twenthe hebben gestaan.

Frans Molenaar en Jan des Bouvrie, dat waren de mannen die hem in het begin van de jaren negentig wegwijs maakten in de Amsterdamse kunstwereld. Met de bekende modeontwerper en interieurarchitect werkte hij samen met zijn bedrijven. „Zij openden mij de ogen en introduceerden mij in de Amsterdamse kunstwereld. Maar ik kocht zomaar wat. Een tekeningetje van Jan Toorop, foto’s van Inez van Lamsweerde, schilderijen van Leo van Gestel. Van die eerste werken, vooral begin twintigste eeuws, heb ik veel weer verkocht. Ze zeiden me niet zoveel meer.”

Serieus verzamelen, dat doet hij pas sinds 1998. Dankzij Miety van der Heiden, van veilinghuis Sotheby’s. „Zij vroeg toen, wat wil je nou Geert? Je bent een wereldreiziger, je bent in veertig landen geweest en spreekt vier talen. Waarom doe je daar niets mee?” In China bezocht hij tussen zijn zakelijke afspraken door galeries. Hij vroeg de namen en adressen van de kunstenaars en zocht ze zelf op in de kunstenaarscommunes die er toen nog waren in Beijing en Shanghai.

Maar het figuratieve van de Chinese kunst, dat ging hem vervelen. Tijdens een bezoek aan New York in 2008 werd hij gegrepen door de geometrische abstracte Amerikaanse kunst. Als jongen was hij al eens met zijn ouders in New York geweest. De herinneringen aan die reis kwamen terug, vooral de bezoeken aan musea en de doeken die toen indruk op hem maakten. De namen van de kunstenaars was hij vergeten. Hij ging de abstracte kunst van 1955 tot 1970 verzamelen. „Net op tijd, die kunst is nu onbetaalbaar geworden. Ook voor mij zijn er grenzen.”

Hartaanval
Een volgende omzwaai kwam na een zware hartaanval in 2012. „Ik lag in de ambulance en dacht: ‘Is dit het dan?’ Het is een cliché, maar dan pas besef je dat het leven eindig is. Toen heb ik gezegd: er is meer dan alleen ondernemen. Ik ken genoeg mensen die schatrijk zijn, maar dat is het dan ook. Kunst verrijkt mij meer dan geld verdienen. Over tien jaar heb ik al mijn bedrijven verkocht. Maar mijn kunst niet.”

Hij ging Oude Meesters kopen. Dat kwam zo. Met zijn vrouw ging hij een paar dagen naar Madrid en ze bezochten het Prado. „Ik vond het zo fantastisch, ik ben drie dagen elke dag naar het Prado gegaan. Mijn vrouw is na twee dagen in het museum maar gaan winkelen.” Doet hij het verzamelen samen met zijn vrouw, zoals er zoveel verzamelaarsechtparen zijn, als Henk en Victoria de Heus of Willem en Marijke Cordia. „Nee, mijn vrouw heeft me een platform geboden. Die zei als we op vakantie waren: ‘ga jij maar lekker naar een museum, dan ga ik wel met onze dochters op pad’. Daar ben ik haar heel dankbaar voor.”

Wat hij heeft met die stromingen, dat wil hij in het museum uitleggen. Na een ritje van vijf minuten in zijn BMW Coupé komen we in de zalen waar hij de afgelopen week zo vaak is geweest. Als zakenman wil je wel de controle houden. „Welkom in mijn slaapkamer”, zegt hij in de eerste zaal. „Ik word elke ochtend wakker met Huilend Meisje van Karel Appel.” Zes jaar heeft hij gezocht naar een Appel die hem beviel, vertelt hij. „Ik hoef geen 30 Appels, zoals sommige verzamelaars. Ik wil er één, maar dan wel de mooiste. Dit is voor mij dé Appel. Uit 1953, toen hij in Parijs zijn beste werken maakte.”


In de volgende zaal domineert het grote, heftige, geometrische (1965) werk van Frank Stella, dat eerder op zijn directiekamer bij Van Heek hing. Ook daar heeft hij zes jaar naar gezocht, samen met Heiden van Sotheby’s. „Nee, ze is geen adviseur, ze is een klankbord. Niemand vertelt mij wat ik moet kopen. Alleen ik voel of ik een klik heb met een werk.”

Als hij de volgende zaal binnenloopt, roept Steinmeijer: „Welkom in mijn tweede wereld.” Aan de wanden hangen Vlaamse en Italiaanse meesters uit de zestiende eeuw en het werk De aanbidding der Koningen (ca. 1650) dat hij heeft laten onderzoeken en dat van Jacob Jordaens bleek te zijn. „Nou ja”, zegt hij nuchter, „we weten dat het middendeel door hemzelf is geschilderd.”

Weer volgt een tijdsprong bij het binnenlopen van de volgende zaal. Een lange wand wordt volledig in beslag genomen door The Last Supper (1999) van Damien Hirst, waarin 13 medicijnenverpakkingen met opschriften als Steak and Kidney Tablets of Concentrated Chicken Solution de rol van Jezus en zijn apostelen hebben overgenomen . „Weet je dat ik het ook nu pas voor het eerst zo compleet aan de muur zie hangen? Het heeft tien jaar in de opslag gelegen”, zegt Steinmeijer. „Ik bezocht in 1997 Sensation, de tentoonstelling van de collectie van Charles Saatchi in de Royal Academy of Arts. ‘Wow’, was mijn reactie. Het stimuleerde me enorm om over mijn eigen grenzen heen te kijken, om uit mijn hokje te komen.”

De stap van deze Shock Art naar Italiaanse schilderijen met Maria en de kleine Jezus en kruisigingsvoorstellingen is groot. „De emoties die worden opgeroepen rond het menselijk lijden, wat mensen er voor over hebben om dichtbij God te komen, dat raakt me zo diep”, zegt hij. Is hij zelf katholiek? „Nee, ik ben helemaal niet religieus. Maar dat hoeft toch ook niet om hier van te genieten?”


Aan een wand hangen twee kleine ijle studies van vrouwenhoofden die misschien wel zijn grootste trots zijn. „17 miljoen mensen in Nederland hebben nog nooit van deze schilder gehoord. Federico Barocci heet hij. Zo onterecht, ik vind dat hij mooier schilderde dan Rembrandt. Geen enkel Nederlands museum heeft een schilderij van hem, alleen een enkel tekeningetje. In Italië is hij een grootheid.”

In de zaal met Franse salonkunst zegt hij: „Er is geen museum in Nederland dat deze kunst heeft.” En tegen een conservator die langsloopt: „Of weet jij er wel één?” Een verwonderde blik en een gemompeld ‘nee’ volgen. „Het Musée d’Orsay in Parijs hangt er vol mee, naast alle impressionistische werken die iedereen van dat museum kent”, gaat Steinmeijer door. „Dit havenzicht is van Charles François Daubigny, dat was een leermeester van Monet”, zegt hij. „Het is bij Nederlandse musea allemaal zo benauwd, we hebben alleen ons eigen erfgoed. Vergelijk het Rijksmuseum eens met de echte internationale musea als het Louvre, Prado of Hermitage. Die hebben allemaal Italiaanse, Franse, Spaanse èn Nederlandse kunst. Dat het historisch zo gegroeid is, zegt ook iets. We zijn altijd calvinistisch geweest. Maar er is zoveel meer dan Rembrandt en Van Gogh.”


In de laatste zaal hangen grote werken met stadsbeelden van de Chinees Wang Chengjun en metershoge portretten van Jitish Kallat uit India. In het midden staat een verzameling kleipoppetjes als het Terracotta Leger, allemaal met open mond. „Dit is De Schreeuw uit China. Het lijkt de universele angst uit te drukken. Maar de kunstenaar Tu Feng vertelde me dat elk poppetje zijn vader is, die hij iedere dag heeft afgebeeld nadat hij te horen had gekregen dat hij ongeneeslijk ziek was.”

Bij een koffie in het Museumcafé wijst hij naar buiten. Een joekel van een bronzen Mao-vest van Sui Jianguo is ook van hem, vertelt hij. Dat staat er al een paar jaar, niemand die wist dat het beeld ook van hem was. „Ik ben nu wel enorm benieuwd wat er gaat gebeuren nu ik iedereen laat zien wat ik in mijn collectie heb.”

En na zijn overlijden, hoopt hij met het museum op Twickel dan zijn collectie veilig te hebben gesteld? „Ik heb de collectie in een aparte stichting ondergebracht. Maar je kunt het nooit goed regelen. Voor mijn dochters heb ik geld apart gezet. Dat moet voldoende zijn, ik hoop maar dat ze de collectie in stand houden.”










5 fotografen Sanne Sannes Rene van der Meulen Hans van Dordrecht Hans Pelgrom Wim Renes Stedelijk Museum Amsterdam Photography

$
0
0

5 fotografen door Sanne Sannes (Fotograaf)
Amsterdam : Stedelijk Museum; [12] p, 28 cm


 

Hans Pelgrom trained at the Institute for Applied Art Education in Amsterdam, where one of his teachers was the photographerJaap d'Oliveira. On completing his studies in 1960, he went into business as a freelance photographer, specialising in fashion and commercial photography. His fashion pictures were published in magazines including Libelle, Elegance, Panorama and Nieuwe Revue. Other commissions came from the Prad advertising agency and the container manufacturer Sea Land.

In May 1969 Pelgrom set up the Pinpoint Partner Photo Agency. Oscar van AlphenKoen Wessing, Philip Mechanicus and Martin Neumann were among the photographers who worked for Pinpoint.

In about 1974 Pelgrom moved to New York, where he worked for Harper's Bazaar and Saks Fifth Avenue. He died there on December 26 1980.

A large part of his archive was destroyed by a fire in his Amsterdam studio. Some of the rescued negatives and slides were damaged by water. Lees verder over nozems ... &  ... brandde het hart in je donder




Sannes described his approach like this: "There are many men who'll never see a woman in ecstasy. They change from one thing to something else completely different. Human emotions are my subject matter. I photograph people. They're what interest me, obsess me. I want to know what pushes them to do what they do. I don't look for them in the street; I don't do random photography. I direct them and record the moment they open up and become naked. I chose the most emotionally charged moments, the point of no return. I'm fanatically zealous!"

Photographer Anna Beeke posed for Sannes and describes him as a "voyeur and provocateur, adding that he was like a boy who'd got old too soon and was never free of the obsessions that preoccupied him"

Indeed, for many older men, there's a fine line between being sensual and becoming a pervert. Photographers, I believe, most often make this transgression. (And, may I add, it's not just with women.)

If those quotes don't make you want to read the book, you might want to get your hormone levels checked. Sannes' innovative techniques make for some really amazing images. 



Blik Terug in de Tijd op Oudste Foto’s van Nederlandse steden Flip Bool Found Photography

$
0
0

Blik terug in de tijd op oudste foto’s van Nederlandse steden
Gevonden foto’s

Kunsthistoricus Flip Bool kocht een oud fotoalbum. Na zeven jaar ‘detectivewerk’ weet hij van wie het was en waar de foto’s zijn gemaakt.

Arjen Ribbens
10 oktober 2018

Elf veronderstelde zelfportretten van de militaire arts en fotograaf Toon Bauduin (1820-1885) die het gevonden album samenstelde.

Het nieuws in het kort:
In een anoniem negentiende-eeuws fotoalbum zijn de oudst bekende foto’s ontdekt van Breda, Dalem, Gorinchem, Leeuwarden, Venlo, Zierikzee en Zutphen. De historische vondst werd gedaan door kunsthistoricus Flip Bool.
Bool (71), de oud-directeur van het Nederlands Fotoarchief in Rotterdam kocht het album zeven jaar geleden in een foto-antiquariaat in Haarlem.
Het album bevat bijna vierhonderd ingeplakte en deels los liggende zout- en albuminedrukken, technieken die behoren tot de begindagen van de fotografie.

In het Haarlemse foto-antiquariaat Institute for Concrete Matter deed kunsthistoricus Flip Bool op 13 oktober 2011 de kunstvondst van zijn leven. Tussen de naaktfoto’s voor schildersdoeleinden, de ‘kwartjesdoos’ met anonieme familiefoto’s en tienduizenden andere voorbeelden van vintage gebruiksfotografie die antiquaar Frido Troost in een voormalige smederij te koop aanbood, vond Bool een anoniem negentiende-eeuws fotoalbum.

Het ging om een eenvoudig, ongelinieerd kantoorschrift, slechts 21×17 centimeter groot. Daarin zaten bijna vierhonderd ingeplakte en deels los liggende foto’s. Reproducties van daguerreotypen, zoutdrukken en andere voorbeelden uit de begindagen van de fotografie.

Het was Bool, onder meer oud-directeur van het Nederlands Fotoarchief, niet direct duidelijk of het album door een Nederlandse fotograaf was samengesteld. Het bevatte portretfoto’s, topografische opnamen en microfoto’s van insecten, die ogenschijnlijk willekeurig waren ingeplakt. Slechts bij twee portretten stond een naam genoteerd en op één foto, van een bord met de tekst „Hulde aan Z.K.H. den Prins van Oranje”, was een datum te zien: 4 september 1858.

Omdat fotoalbums uit het midden van de negentiende eeuw uiterst zeldzaam zijn, nam Bool contact op met het Rijksmuseum Amsterdam. Dat museum bezit de vroegst bekende Nederlandse privé-albums, van fotograaf Eduard Isaac Asser (1809-1894). De fotoconservator van het Rijks bevestigde dat Bool een buitengewone vondst had gedaan. Maar het ontbrak het museum aan middelen om het album te verwerven.

Om te voorkomen dat het album uit elkaar zou worden gehaald (los zijn de foto’s makkelijker te verkopen en vermoedelijk ook meer waard dan als geheel), of aan een buitenlandse verzamelaar zou worden verkocht, besloot Bool het zelf te kopen. Dat kostte hem 8.000 euro – antiquaar Frido Troost, die in 2013 op 52-jarige leeftijd aan kanker overleed, wist dat hij iets bijzonders in handen had.

In de jaren na zijn pensionering heeft Bool (71) honderden uren „detectivewerk” in zijn aankoop gestoken. Hij is er in geslaagd het album aan een fotograaf toe te schrijven. Door crowdsourcing, vooral via de site zoekplaatjes.nl, heeft hij bovendien van bijna alle topografische opnamen kunnen vaststellen waar ze zijn gemaakt. Dat heeft geleid tot de oudst bekende foto’s van Breda, Dalem, Delft, Gorinchem, Leeuwarden, Venlo, Zierikzee, Zutphen en Zwijndrecht.

Het is net Opsporing verzocht. Met hulp van derden hoop ik verder te komen
Flip Bool, fotohistoricus

Van zijn onderzoek maakte Bool de website foundphotography.nl . Daarop kan het album digitaal worden doorgebladerd en doet hij verslag van zijn bevindingen. Na zes jaar onderzoek zoekt Bool nu de publiciteit. „Ik kom zelf niet verder en hoop op nog meer hulp van de buitenwereld.”

Het oudste huis in Venlo, hoek Gasthuisstraat en Vleestraat gezien vanaf de Markt, tussen 1855 en 1870 gefotografeerd.

Militaire arts
De fotograaf van het album is naar alle waarschijnlijkheid de militaire arts Toon Bauduin (1820-1885). Door de vele foto’s met militaire onderwerpen, de microfoto’s van insecten en menselijk of dierlijk weefsel, en het feit dat alle gefotografeerde steden garnizoensplaatsen bleken te zijn, veronderstelde Bool al snel dat de maker van het album een militaire arts of apotheker moest zijn.

De sleutel bleek een reproductie van een carte de visite in het album te zijn. Op het visitekaartje stond een lid van een Japans gezantschap dat in 1862 een bezoek aan Nederland bracht. Bool besloot daarop onderzoek te doen naar Nederlandse artsen die in het derde kwart van de negentiende eeuw in Japan actief waren en zich bezighielden met fotografie, toen nog een bezigheid voor de welgestelden.

Drie artsen kwamen in aanmerking. Onder hen was Toon Bauduin, die van 1862 tot 1870 met een onderbreking in Japan verbleef. De Universiteit van Nagasaki en het Rijksmuseum Amsterdam bezitten door hem in Japan gemaakte foto’s. Daaronder ook twee zelfportretten die Bool heeft laten vergelijken met elf portretten van een man in zijn album. Uit biometrische gezichtsvergelijking door de Universiteit Twente bleek dat het vermoedelijk om dezelfde man gaat. In het album van Bool zitten dus elf portretten van Bauduin, waarvan eentje op de openingspagina. Voor „90 procent” is Bool er van overtuigd dat de ongetrouwde militaire arts de maker van zijn album is.

Aanvullend bewijs voor die aanname zou welkom zijn. Bool zou ook graag de nog niet geïdentificeerde personen en topografische opnamen van een naam voorzien. En hij is op zoek naar aanvullende informatie over de militaire uniformen. Lachend zegt Bool: „Het is net Opsporing verzocht. Met hulp van derden hoop ik verder te komen.”

Drie microfoto’s van insecten.

Zoekplaatjes.nl
Voor het verspreiden en verwerven van kennis is internet een onmisbaar instrument, ontdekte Bool. „Hallucinerend wat je met een site als zoekplaatjes.nl kunt achterhalen. Tientallen mensen hebben me geholpen met het duiden van de topografische opnamen.”

Als „kind van het analoge tijdperk” was het bouwen van een site voor zijn fotoproject een forse inspanning, zegt Bool. Maar de voordelen van zo’n digitale publicatie zijn groot, zegt hij. Goedkoper en toegankelijker dan een boek. En actualiseren is een fluitje van een cent.

Het album ligt nu in de koelcel van het Nederlands Fotomuseum in Rotterdam – op een temperatuur van 13 graden Celsius en met een luchtvochtigheid van 55 procent. De Gemeente Venlo vroeg Bool of hij het album wilde verkopen. In het album zitten zeker twintig foto’s van deze Limburgse stad. Onder meer van het feest dat daar op 4 september 1858 werd gehouden voor de achttiende verjaardag van kroonprins Willem, de oudste zoon van koning Willem III.

Bool twijfelt over het aanbod. Omdat in het album ook zoveel foto’s van andere steden zitten, hoort het zijns inziens thuis in het Rijksmuseum – bij de albums van Asser, en bij de andere foto’s van Toon Bauduin.

Maar een schenking zit er niet in. „Ik verkoop het alleen tegen de geldende marktwaarde. En ook wil ik iets terugzien van de honderden uren onderzoek die ik in het album stak.”

Zie voor het complete album en alle informatie die fotohistoricus Flip Bool daarover vond: foundphotography.nl
Correctie (11 oktober 2018): In een eerdere versie van dit stuk werd de achternaam Bauduin tweemaal foutief geschreven als Baudain. Dat is hierboven aangepast.

How Photography Became an Art Form Photography Centre Victoria & Albert Museum London Linda McCartney

$
0
0

Published on 10 October 2018
V&A Photography Centre opens on 12 October
written by Diane Smyth

V&A Photography Centre – the Dark Tent, The Modern Media Gallery © Will Pryce

London's prestigious museum releases new images of the centre, which more than doubles its existing space and which has plans for a further extension opening in 2022

“The new Photography Centre brings to life some of the V&A’s most beautiful original picture galleries and provides a permanent home for one of the finest and most inspiring collections of photography in the world,” says Martin Barnes, senior curator of photographs at the V&A. “The spaces and facilities allow visitors to access, explore and enjoy photography in its many forms.

“The Photography Centre encompasses more than a new gallery space. Beyond its walls lies an associated programme of research, digitisation, learning activities, publications, exhibitions, access to items in stores, and collaborations with other UK and international partners. Photography is one of our most powerful forms of global communication, and I’m thrilled that we can contextualise the past and present of this powerful medium in new and exciting ways.”

It’s an important development for photography in the UK and it opens on Friday – the V&A’s new Photography Centre, which more than doubles the museum’s existing photography space. Initiated when the Royal Photographic Society collection was transferred to the London museum – controversially for some – the photography centre shows off key pieces from an archive that now “seamlessly spans the entire history of photography, telling the story of the medium from the daguerreotype to the digital”, as V&A director Tristram Hunt puts it.

V&A Photography Centre – entrance, Gallery 108, with view into The Bern and Ronny Schwartz Gallery © Will Pryce

Designed by David Kohn Architects, phase one of the Photography Centre showcases cameras and objects from the history of the medium, as well as key images by luminaries such as Julia Margaret Cameron, Alfred Stieglitz, Walker Evans, Madame Yvonnde, Cindy Sherman, and many more. It also includes newly-commissioned works by 21st century artists Thomas Ruff and Penelope Umbrico in the Modern Media Gallery, which also includes a ‘Dark Tent’ projection area inspired by 19th-century photographers’ travelling darkrooms. Entry to the Photography Centre is free.

To mark the opening, the V&A is hosting a month-long Photography Spotlight, which includes talks by photographers such as Mary McCartney, and Chris Levine; the premiere of the collaborative performance piece Last Evenings by artist Garry Fabian Miller and musician and composer Oliver Coates; a screening of Lisa Immordino Vreeland’s Love Cecil; special performances, events, courses, workshops; and a photography-themed Friday Late on 26 October.

Tripe_13 (Madura. The Tunkum from east) C-type print 2018 © Thomas Ruff, courtesy of Thomas Ruff and David Zwirner Gallery

Phase Two of the Photography Centre is expected to open in 2022, and will further expand the space – with plans for a teaching and research space, a browsing library, and a studio and darkroom for photographers’ residencies.

Read BJP’s interview with Martin Barnes, senior curator of photographs at the V&A, on the Photography Centre: www.bjp-online.com/2018/09/va-new-photo-centre-barnes/

More stories on the V&A’s new Photography Centre:
 http://www.bjp-online.com/2018/07/tim-walker-and-dorothy-bohm-get-va-shows-as-the-institution-prepares-to-open-its-photo-centre/

“V&A’s new photo centre opens on 12 October” www.bjp-online.com/2018/05/vaphotocentre12oct

“The V&A Announces a New Photography Centre in London, 05 April 2017” www.bjp-online.com/2017/04/the-va-announces-a-new-photography-centre-in-london

The exhibition Tim Walker is currently on show in the main V&A building, the exhibition ending on 08 March 2020 vam.ac.uk


V&A Photography Centre – entrance landing, display cases, and camera handling table, Gallery 108 © Will Pryce

V&A Photography Centre – The Bern and Ronny Schwartz Gallery © Will Pryce

V&A Photography Centre – The Bern and Ronny Schwartz Gallery © Will Pryce


V&A Photography Centre – interactive stereograph displays, The Bern and Ronny Schwartz Gallery © Will Pryce

V&A Photography Centre – Gallery 101 © Will Pryce

V&A Photography Centre – bespoke case displaying photographs by Linda McCartney and Mary McCartney, Gallery 101 © Will Pryce

V&A Photography Centre – the Dark Tent interior, The Modern Media Gallery © Will Pryce

Hoe fotografie een kunstvorm werd
Fotografie

In het Victoria & Albert Museum in Londen opent deze vrijdag het nieuwe Photography Centre. Het laat goed zien hoe fotografie van registrerend medium naar kunst transformeerde.

Rianne van Dijck
11 oktober 2018

Eadweard Muybridge, Camel trotting from Animal Locomotion, 1887, Collotype print
Victoria and Albert Museum, London

Voor T.C. Grove, rond 1900 verantwoordelijk voor de fotocollectie van het Londense Victoria & Albert Museum in Londen, was fotografie vooral een visuele encyclopedie. Reuzehandig om gebeurtenissen, architectuur of de andere, échte kunst in het museum te documenteren. Maar niet bedoeld om zelf bijzonder te zijn. Toen de Franse fotograaf Eugène Atget in 1902 foto’s aanbood die hij had gemaakt van ‘Le Vieux Paris’, was Grove dus maar matig geïnteresseerd. Voor 1 franc per stuk wilde hij er wel een aantal aanschaffen. De trappenhuizen die Atget had gefotografeerd in Parijse hotels bijvoorbeeld, maar vooral omdat hij dat zo’n fraai staaltje architectuur vond. Voor de uitzonderlijke kwaliteit van het beeld had hij niet echt oog, de bijzonder compositie boeide hem niet zo. De foto’s van ‘Les Petits Environs de Paris’, waar Atget 1,50 franc voor vroeg (hij had er immers voor moeten reizen) vond Grove simpelweg te duur. Hij wist de prijs omlaag te krijgen tot 1,25 franc. Hij loodste zo, niet van harte, 572 foto’s van Atget de museumcollectie binnen.

Linda McCartney (1941-1998), Auntie Jin, 1984, Cyanotype.
Photographer Linda McCartney

Nu geveild voor enorme bedragen
Atgets foto’s, in 1930 postuum gepubliceerd in Atget, Photographe de Paris, gingen in de afgelopen decennia voor enorme bedragen bij internationale veilingen onder de hamer, zijn inmiddels opgenomen in fotocollecties van onder andere het Metropolitan en het MoMA en worden geroemd om hun mysterieuze en verontrustende kwaliteit – „alsof het crimescenes zijn”, schreef de Duitse criticus Walter Benjamin.

Die veranderde status van de fotografie, hoe het van registrerend medium naar kunst transformeerde, zien we mooi terug in het vernieuwde Photography Centre van het V&A. De beelden die Atget in het begin van de twintigste eeuw maakte van de gracieuze trappenhuizen van het Parijse Hotel de la Brinvilliers, het Hotel Seguier en Hotel le Charron hangen hier nu prominent aan de muur te pronken, als een overwinning op de krenterigheid van Grove.

Collectie bijzondere fotocamera’s in het Victoria & Albert Museum.
Foto Will Pryce

Het Photography Centre, twee grote, bestaande zalen op de eerste verdieping die een facelift kregen, opent vandaag haar deuren met Collecting Photography: From Daguerreotype to Digital. Dat het V&A een ware schatkamer aan fotografie herbergt en terecht bekend staat als het museum met een van de belangrijkste en meest uitgebreide fotocollecties van de wereld, lieten ze al in eerdere overzichtsexposities zien. Dat er vorig jaar aan de half miljoen eigen voorwerpen – foto’s, glasnegatieven, autochromen, camera’s, boeken – nog eens 300.000 werden toegevoegd uit de collectie van de Royal Photographic Society, maakt dat de verzameling nu nog rijker, breder, dieper is geworden. In de tentoonstelling is een aantal van deze nieuwe aanwinsten te zien; een van de allereerste fotografische afbeeldingen bijvoorbeeld, een heliogravure uit 1827 van de Fransman Joseph Nicéphore Niépce, twaalf jaar voor de uitvinding van de fotografie door Louis Daguerre en William Henry Fox Talbot. Van Talbot is een hele vitrine ingericht, waarin we onder andere zijn eerste calotypiën zien en een aantal zelf getimmerde camera’s: kleine, vierkanten houten boxen met een rond gat waar hij een lens in monteerde; door Talbots echtgenote ‘muizenvallen’ genoemd, omdat hij ze overal door het huis op de grond liet slingeren.

Edward Steichen (1879-1973), Clare Booth Luce, 1938.
Victoria and Albert Museum, London / Estate of Edward Steichen

Feestelijk overzicht
In een vol en feestelijk overzicht van bijna 180 jaar fotografie komen natuurlijk de grote namen uit de canon van de fotografie voorbij: Julia Margaret Cameron, Paul Strand, Alfred Stieglitz, Horst P. Horst, Edward Steichen, Gertrude Käsebier. Bij de hedendaagse fotografie is er een grote presentatie gemaakt van de dertig foto’s uit de serie True Color (1970-1974) van de Amerikaanse straatfotograaf Mark Cohen. Hij was een van de eersten die begin jaren zeventig in kleur ging fotograferen, in een tijd dat kunstfotografie vooral zwart-wit moest zijn en kleur bedoeld was voor reclamefotografie of familiekiekjes. Door deze informatie op de begeleidende tekstbordjes, wordt het publiek duidelijk gemaakt hoe in de geschiedenis van de fotografie ideeën over wat wij mooi en goed vinden veranderen. De keuze van de curatoren om naast deze serie de foto’s van onder anderen Nan Goldin, Cindy Sherman en Martin Parr te hangen, werkt goed – zij gebruiken in de jaren 80 en 90 kleur in een kunstwereld waarin dat inmiddels volkomen geaccepteerd is.

Werk van jongere en relatief onbekende fotografen is er ook; de Britse Mary McCartney laat intieme zwart-wit foto’s zien van vrouwen voor spiegels in badkamers. Ze worden in een speciale vitrine getoond, samen met de foto’s van haar moeder, Linda McCartney, wier werk begin dit jaar door Paul McCartney aan het V&A werd geschonken.

Mary McCartney, Murphy, 2005, Bromide Print.
Victoria and Albert Museum, London

Een aparte plek is ingeruimd voor de Duitse fotograaf Tomas Ruff (1958), die op verzoek van het museum mocht gaan neuzen in de fotocollectie. Ruff hanteert al een tijdje een werkwijze waarbij hij zijn foto’s niet zelf maakt maar beelden bewerkt van bijvoorbeeld de NASA of het internet. Voor zijn project Tripe/Ruff koos hij negentiende-eeuwse papiernegatieven van Linnaeus Tripe uit India en Birma. Zijn herinterpretaties van die exotische foto’s van lang geleden leveren nieuwe, verrassende beelden op, waardoor de kijker ook de oude beelden weer anders gaat bekijken. Waarmee deze serie hetzelfde doet als wat er in de hele tentoonstelling gebeurt – door oud te mixen met nieuw, door verrassende combinaties in een rijke, heldere presentatie, kijken we opnieuw en anders naar de beelden van toen en die van nu.

Collecting Photography: From Daguerreotype to Digital, tot oktober 2020 in het Victoria & Albert Museum. Tripe/Ruff van Thomas Ruff tot oktober 2019. Inl: vam.ac.uk

Oud-Beatle Paul schenkt V&A Museum zestig foto’s van Linda McCartney
Schenking Paul McCartney schenkt het Victoria & Albert Museum in Londen ruim zestig foto’s die gemaakt zijn door zijn overleden echtgenote Linda McCartney. Portretten van The Beatles, The Rolling Stones en Jimi Hendrix, maar ook privévakantiefoto’s.

Arjen Ribbens
3 mei 2018

Foto van de Beatles in het huis van Brian Epstein in Londen in 1967, voorafgaand aan de release van ‘Sgt. Pepper’s Lonely Hearts Club Band’.
Foto Linda McCartney

Oud-Beatle Paul McCartney heeft het Victoria & Albert Museum in Londen 63 foto’s geschonken die door zijn overleden echtgenote Linda McCartney zijn gemaakt.

Linda McCartney-Eastman (1941-1998) was een Amerikaanse fotografe en muzikante. Ze huwde in 1969 met McCartney. Het paar kreeg drie kinderen, en speelde gezamenlijk in de succesvolle band Wings.

De geschonken foto’s zijn in een periode van bijna veertig jaar gemaakt. Het gaat zowel om portretten van The Beatles, The Rolling Stones en Jimi Hendrix, als om natuurfoto’s en om familiefoto’s van het gezin McCartney op vakantie. Bij de gift zitten ook polaroids, een techniek waarmee de fotografe nooit eerder naar buiten is getreden.

Portret van Linda McCartney

Paul en Mary, Scotland, 1970

en een ongedateerde polaroid door Linda McCartney.
Foto Linda McCartney

Conservator Martin Barnes rept in een persbericht van „een opwindende gift”. Hij omschrijft Linda McCartney als „een talentvolle ooggetuige van de popcultuur”. Ze heeft volgens hem „vele creatieve benaderingen van de artistieke fotografie onderzocht”.

Linda McCartney was ook een bekend voorvechter van dierenrechten. Na haar overlijden aan borstkanker riep Paul McCartney fans op om haar te gedenken door geld aan borstkankeronderzoek te doneren of vegetariër te worden.

een foto van Jimi Hendrix uit 1968

Mary. Sussex, 1994


Stella. Arizona, 1994
Foto Linda McCartney

Uitbreiding
Tegelijk met de gift maakte het Victoria & Albert Museum donderdag bekend dat het zijn Photography Centre uitbreidt. De Londense architect David Kohn ontwerpt de nieuwe ruimte, die op 12 oktober zal worden geopend. Na de verbouwing zal het centrum meer dan twee keer zo groot zijn.

De Duitse fotograaf Thomas Ruff heeft de opdracht gekregen voor de openingstentoonstelling. Hij zal een fotoserie maken gebaseerd op foto’s in de museumcollectie die de Britse fotograaf Linnaeus Tripe (1822-1902) halverwege de negentiende eeuw maakte in de toenmalige Britse koloniën India en Birma, het huidige Myanmar.

Ongedateerde vakantiefoto van Paul McCartney, Stella en James.

Foto Linda McCartney


Ernest Payne (1859-1936), Röntgenfoto van een voet in een schoen (1896) © The RPS Collection at the V&A. De röntgentechniek, in 1895 uitgevonden door de Duitser Wilhelm Röntgen, werd een jaar later al door de Brit Ernest Payne toegepast in een album met afdrukken van röntgenfoto's met de botstructuur van handen, voeten en ruggengraat.
Ernest Payne


 J. D. 'Okhai Ojeikere, Fro Fro (1969-75) © J. D. 'Okhai Ojeik, V&A. De Nigeriaanse fotograaf J. D. ‘Okhai Ojeikere begon kort na de onafhankelijkheid van zijn land in 1960 met het fotograferen van de diverse haarstijlen, als documentatie van de eigen cultuur. Ruim veertig jaar lang legde hij meer dan duizend kapsels vast.
J. D. 'Okhai Ojeikere


Julia Margaret Cameron, Pomona, (1872) © The RPS Collection at the V&A. Julia Margaret Cameron (1815-79) had een hechte relatie met het V&A. Al in 1865 kocht directeur Heny Cole 65 foto's van haar aan en kreeg ze een solotentoonstelling - uniek voor die tijd, zeker voor een vrouw. Het meisje op deze foto is Alice Lidell, die als kind ook model had gestaan voor Lewis Carrol en die hem inspireerde voor zijn boek Alice's Adventures in Wonderland.
Julia Margaret Cameron


Oud-Beatle Paul McCartney schonk begin dit jaar 63 foto’s aan het V&A, gemaakt door zijn overleden echtgenote Linda McCartney (1941-1998). Zij maakte in 1968 foto's van de Jimi Hendrix Experience, 1968. In de vitrine in het V&A hangt naast deze contactsheet de foto van Jimi Hendrix die ze uiteindelijk groot zou afdrukken. © Paul McCartney
Linda McCartney


Linda McCartney (1941-1998) experimenteerde ook met kleuren, zoals we hier zien in Untitled, Polaroid, 1968 (c) Paul McCartney.
Linda McCartney


Man Ray (1890-1976), La Maison, uit het Electricité-portfolio (1931) © Victoria and Albert Museum, London & DACS. Begin 1920 begon Man Ray in Parijs te experimenteren met het fotogram-proces, waarbij voorwerpen op fotopapier worden gelegd om daarna aan licht te worden blootgesteld. De Électricité-portefeuille is, zo schrijft het V&A, een van de beste voorbeelden van het grafische en commerciële gebruik van deze techniek. Man Ray maakte het werk in opdracht van een Frans energiebedrijf.
Man Ray


De Britse Sian Bonnell (1956) plaatst doodgewone huishoudelijke objecten in een heel andere context en fotografeert ze als een soort sculpturale installaties. Haar foto Beach Clean (1999) werd in 2002 aangekocht door het Victoria and Albert Museum.

Sian Bonnel

Verscheur deze Brief! & Een Anekdote Gerard Reve Willem Frederik Hermans Cas Oorthuys Photography

$
0
0

Andere auteursGerard Reve (Auteur)
Amsterdam : De Bezige Bij; 315 p., [16] p. pl, 23 cm
Het is eenzaam voor de top
Serieus, openhartig en soms ineens fel. Zo correspondeerden W.F. Hermans en Gerard Reve toen ze nog jonge schrijvers waren. Eigenlijk vonden ze alleen elkaar de moeite waard.

Arjen Fortuin
14 maart 2008

Willem Frederik Hermans en Gerard Reve
Tekening Peter van Dongen
Willem Frederik Hermans en Gerard Reve Tekening Peter van Dongen
Dongen, Peter van 

Willem Frederik Hermans en Gerard Reve: Verscheur deze brief! Ik vertel te veel. Een briefwisseling. De Bezige Bij / Willem Frederik Hermans Instituut, 316 blz. € 19,90

Begin 1950 overwogen Willem Frederik Hermans en Gerard Reve samen een roman te schrijven. Een uitgesproken slecht idee, en dat begrepen de vrienden zelf ook wel. ‘Het gaat erom niet iets flodderigs te maken zoals Marsman en Vestdijk’, formuleerde Reve het grootste gevaar van het plan. In zijn antwoord noemde Hermans het idee ‘heel goed en levenskrachtig’, maar hij suggereerde in één moeite door een vorm die elke denkbare vaart uit het project haalde: ‘We kunnen ook het hele verhaal niet schrijven, maar geregeld over het onderwerp corresponderen. De brieven kunnen we dan later bundelen, bijwerken en uitgeven. Dat is misschien nog wel zo origineel (ook om het publiek een kijkje te geven op het cynisme waarmee schrijvers hun zaakjes verzinnen)’. Waarna het onderwerp even snel uit de correspondentie verdween als het erin was opgedoken.

Bijna zestig jaar later is het er dan, het boek van Hermans (1921-1995) en Reve (1923-2006). Een roman is het niet geworden, ook geen brieven over een roman, maar ‘gewoon’ de hele correspondentie tussen de twee schrijvers: van Hermans’ brief over De avonden van 19 september 1947 tot de laatste, van Reve, die werd geschreven op 17 juli 1987.

En het boek is een feest.

De meeste brieven in Verscheur deze brief! Ik vertel te veel zijn – dat zal niemand verbazen – uitstekend geschreven, waarbij de lange zinnen van Reve een aangename afwisseling vormen met het vaak droogkomische staccato van Hermans. Maar de stijl is niet het belangrijkste. Dat is het mooie beeld dat de bundel – de meeste brieven zijn uit de jaren veertig en vijftig – geeft van twee jonge schrijvers. Beiden beschouwen de ander als de enige Nederlandse auteur die de moeite waard is. Ze bevinden zich in een vergelijkbare fase van hun loopbaan: hun talent is onomstreden, hun wereldbeeld is controversieel en hun toekomst ongewis. In de Nederlandse letteren voelen ze zich niet thuis, ze zoeken literaire steun bij elkaar. Waarbij uit de brieven vaak ook enige verwondering over het karakter van de ander spreekt.

Een van hun weinige medestanders, hun uitgever Geert van Oorschot, is een man die zij op zijn best half vertrouwen. Zoals Hermans in 1951 schrijft: ‘Hij is een man die ik hogelijk zou waarderen, liefhebben, in vertrouwen nemen enz., wanneer ik er zeker van was dat zijn kleine fouten geen grote fouten verborgen’. Beiden zouden later met Van Oorschot in onmin raken, al zou Reve zich ook weer met hem verzoenen.

Reve en Hermans voorzien elkaars werk van commentaar, proberen te formuleren hoe ze hun eigen positie in de letteren zien, bespreken en beroddelen collega’s en houden elkaar op de hoogte van het welvaren van echtgenotes, uitgevers, katten en Hermans’ zoon Rupert. Vooral Hermans schrijft vaak over zijn onzekerheden en gevoeligheden, zonder overigens veel in details te treden. In de uitgave is ook een aantal brieven van Hanny Michaelis opgenomen, die tussen 1948 en 1959 Reves echtgenote was.

De al genoemde eerste brief over De avonden is karakteristiek. Hermans schrijft veel aardigs en waars over Reves roman (‘Het boek is buitengewoon eentonig, maar ik heb mij geen ogenblik verveeld’) maar wanneer hij kritiek begint te geven, neemt die prompt tweederde van de brief in beslag. Hermans vindt dat het boek sterker was geweest als Frits van Egters zijn milieu had proberen te ontvluchten; nu lijkt het allemaal aan hemzelf te liggen. ‘De lezer krijgt daardoor het idee zich beter te voelen en die kans had jij hem niet moeten geven.’

Reve is in wat hij over Hermans’ werk schrijft minder uitgebreid, maar bij vlagen oprecht complimenteus (én op zichzelf gericht): ‘Jij hebt iets wat ik bepaald mis: beweeglijkheid van verteltrant en gedurfde, maar altijd rake vergelijking. Daardoor houdt mijn werk tegenover het jouwe altijd iets traags, vlaks en effens, een schemerig relaas, dat voornamelijk op stemming berust.’

Een deel van Reves brieven in de bundel is geschreven in het Engels, ze stammen uit de tijd in de jaren vijftig dat Reve meende zijn loopbaan te moeten voortzetten als Engelstalig auteur. Wanneer hij in een brief zijn vriend aanspoort dezelfde stap te nemen, reageert Hermans verrassend fel: ‘Nog zelden heb ik een brief ontvangen die kennelijk niet aan de geadresseerde was gericht, maar vooral aan de afzender zelf’. Waarna hij uiteenzet hoe Reve pas een Engelstalig schrijver kan worden als hij naar een Engelssprekend land emigreert. Het zal Hermans er niet van weerhouden om Reves The Acrobat and Other Stories uitgebreid te becommentariëren – en later boos te constateren dat deze zich amper iets van de aanmerkingen heeft aangetrokken. Hermans opereert daarbij trouwens best voorzichtig. Uit een ook overgeleverde conceptversie van de brief over The Acrobat bleek dat hij zowel zijn lof als zijn kritiek aanvankelijk veel scherper had geformuleerd.

De vriendschap tussen Reve en Hermans verwatert in de loop van 1957 en 1958 en eindigt abrupt wanneer Reve Hermans tot tweemaal toe om een bijdrage vraagt voor Van Oorschots Tirade, het ‘door mij zeer gehate tijdschrift’ aldus Hermans. Hij schrijft Reve dat zijn medelijden groot is, maar zijn tijd niet onbegrensd. ‘Daarom is in ongenade laten vallen wel het meest geschikte middel om van het gezeur af te komen. Dat overkomt jou dus bij dezen.’ De bezorgers van de brieven (Reve- biograaf Nop Maas en Hermans-biograaf Willem Otterspeer) gaan in hun summiere inleiding slechts kort in op de mogelijke redenen voor de breuk. Ze halen Hanny Michaelis aan die de botsing tussen twee zo sterke persoonlijkheden onvermijdelijk noemde en ze wijzen op de groeiende verschillen in levensopvatting tussen de katholieke bekeerling Reve en de vasthoudende atheïst Hermans.

Dat zal niet het hele verhaal zijn. Waarschijnlijk speelde ook een toegenomen faam en zekerheid van beide schrijvers een rol, waardoor ze minder behoefte voelden om steun te zoeken bij elkaar. Bovendien was het huwelijk van Reve en Michaelis in 1957 op de klippen gelopen door de homoseksualiteit van Reve. Dat gebeurde zeer tot verrassing en teleurstelling van Hermans. Het lijkt niet onwaarschijnlijk dat het wegvallen van Michaelis de relatie van een deel van zijn sociale basis heeft beroofd. Uit verschillende brieven blijkt dat er niet alleen sprake was van een vriendschap tussen twee mannen, maar ook tussen twee echtparen.

Het laatste deel van de correspondentie is vooral vermakelijk. Reve doet een tiental pogingen het contact te herstellen: soms door Hermans om een interview te vragen, soms door net te doen of ze elkaar een paar dagen eerder nog hebben gesproken. Het levert voornamelijk stilte op, een enkele keer een opmerking van Hermans in een brief aan Reves levensgezel Joop Schafthuizen. Over de achtergronden van de correspondentie Hermans-Schafthuizen wordt door de verder consciëntieuze bezorgers helaas gezwegen. Tekenend voor de brieven uit de laatste periode zijn de aantekeningen die Hermans op de brieven van Reve maakte: ‘niet beantwoord natuurlijk’, ‘maar niet beantwoorden’, ‘niet ingaan op dit geseur’ en – op Reves laatste brief van juli 1987 ‘laat maar zitten’.

Met dat gemopper is het moedeloze einde van de vriendschap tussen deze twee grote schrijvers mooi gekarakteriseerd. Met de meerderheid van de brieven in het boek heeft het echter niets te maken. Verscheur deze brief! Ik vertel te veel is geen cynisch boek en ook geen polemisch boek. Het is een literair-historisch onmisbaar en literair onvergetelijk monument voor twee talentvolle, onzekere, schrijvende dertigers, gevangen in de eenzaamheid, net voor ze de top zullen bereiken.

Niet dat ik mij hier zo buitensporig heb geamuseerd, maar als ik aan de Apollolaan denk of aan de Hollandse litteratuur, overweeg ik ernstig katholiek te worden, in Québec een mooi meisje te trouwen en mij verder levenslang te wijden aan de houthandel en gesprekken over het weer.

Hermans aan Reve, 17 november 1948

Ik zou, als ik schrijver zou kunnen worden, liever de ondergang van deze maatschappij willen bezingen dan de geboorte van de nieuwe […] ik zou mezelf bij de bourgeoisie willen voegen en haar ondermijnend, haar ondergang willen bezingen, maar haar kamp nooit, onder welk beding ook, willen verlaten.

Reve aan Hermans, 20 oktober 1948

Uit: Willem Frederik Hermans en Gerard Reve,Verscheur deze brief! Ik vertel te veel



Rotterdam : Cremers; 60 p, 20x20 cm














Viewing all 1008 articles
Browse latest View live


<script src="https://jsc.adskeeper.com/r/s/rssing.com.1596347.js" async> </script>