Quantcast
Channel: Bouilla Baise Work in progress
Viewing all articles
Browse latest Browse all 1008

Verbluffende kiekjes uit schatkamer van het Rijksmuseum ...

$
0
0




Het Rijksmuseum opent volgende week de verbouwde Philipsvleugel met ‘Modern Times’: fotografie in de twintigste eeuw. Amateurs stelen er de show.












Fotoserie
‘Nederland krijgt er een museum bij”, pochte directeur Wim Pijbes vrijdag bij de persopening van de verbouwde Philipsvleugel van het Rijksmuseum. Dat klinkt als grootspraak – feitelijk gaat het om een al bestaande tentoonstellingsvleugel die nu een facelift heeft gehad. Maar wie de openingstentoonstelling Modern Times bezoekt, heeft wel degelijk het gevoel in een nieuw museum rond te lopen. Met 400 foto’s uit de eigen collectie geeft Modern Times een veelzijdig en volledig beeld van de twintigste-eeuwse fotografie. Je zou kunnen stellen dat Amsterdam er de komende maanden, naast Foam en Huis Marseille, een derde fotografiemuseum bij heeft.
Want wat een schatkamer is er met Modern Times opengegaan. Het Rijksmuseum beschikt over een collectie van 150.000 foto’s, waarvan de twintigste-eeuwse exemplaren nog nooit eerder te zien waren. De afgelopen tien jaar hebben fotoconservatoren Mattie Boom en Hans Rooseboom stad en land afgereisd om hiaten in die immense verzameling aan te vullen. Ondanks de huidige hoge prijzen slaagden ze erin een aantal zeldzame vintage prints te bemachtigen, van grote Amerikaanse namen als Lewis Hine, William Eggleston en Helen Levitt, maar ook van Nederlandse fotografen.


De tentoonstelling begint verrassend genoeg niet met die bekende namen, maar met de snapshots uit het familiealbum van amateurfotograaf Hendrik Teding van Berkhout. Hij was rond 1910 de directeur van het Prentenkabinet van het Rijksmuseum en onder meer de beheerder van Rembrandts tekeningen. In zijn vrije tijd maakte hij liefdevolle foto’s van zijn dochtertje, tijdens verjaardagsfeestjes of spelend in hun door Berlage ontworpen woonhuis. Maar wat Teding van Berkhout een eeuw geleden nooit had kunnen vermoeden, was dat een foto ooit een museale status zou krijgen Laat staan dat hij had durven dromen dat zijn eigen kiekjes in de toekomst in ‘zijn’ Rijksmuseum zouden hangen.
Juist het werk van amateurs heeft gezorgd voor het grote succes van fotografie, zegt Mattie Boom. „Dat is de grondslag van de groeispurt die de fotografie in de twintigste eeuw heeft doorgemaakt.” Toen de Amerikaan George Eastman in 1888 de eerste draagbare Kodak-camera op de markt bracht, produceerde hij slechts 5000 stuks. Ruim een halve eeuw later, in 1963, verkocht Kodak bij de lancering van hun nieuwe Instamatic-camera 70 miljoen exemplaren. Nu, met onze mobiele telefoon altijd op zak, is fotografie een onlosmakelijk onderdeel van ons dagelijks leven geworden. Met recht kun je de twintigste eeuw daarom de eeuw van de fotografie noemen, ook al werd de uitvinding al in 1839 gedaan.

Thematiek blijft gelijk

Het is mooi om te zien hoe weinig er in een eeuw tijd eigenlijk is veranderd in de thematiek van de amateurfoto’s. Nog steeds fotograferen we met onze iPhones de kinderen, de katten, de verjaardagen en de picknicks. Nog altijd zijn we vertederd als er een musje op de balkonrand komt zitten, zoals op de foto van Richard Tepe uit 1910. En ook nu nog maken we de meeste en mooiste foto’s als we op reis zijn in het buitenland, net als de Fransman Jacques Henri Lartigue, die in 1912 zijn huurauto naast een molen parkeerde op een pittoresk stukje dijk tussen Delft en Den Haag.
Die nadruk op amateurfotografie past goed bij de missie van het nieuwe Rijksmuseum om de kunstwerken op te laten gaan in een historische context. In het hoofdgebouw zijn het kanonnen en scheepsmodellen die de vertellingen op de schilderijen versterken, hier zijn het de foto’s zelf die de verhalen van de twintigste eeuw vertellen. We zien hoe bruggen worden gebouwd en duinen worden opgehoogd. We zien hoe uitgehongerde Amsterdamse kinderen in de hongerwinter proberen zich aan elkaar te warmen, op een indringende foto van Marius Meijboom. En we zien, op een vroeg en atypisch portret van Paul Huf, de gekwelde blik van een jongen die in 1943 is teruggekeerd uit concentratiekamp Amersfoort – ogen waarin de gruwelen die hij heeft gezien lijken te weerspiegelen.
Wat dat betreft vormt deze fotopresentatie een mooie aanvulling op de wat karige presentatie van twintigste-eeuwse kunst op de zolder van het hoofdgebouw. Daar wordt de Tweede Wereldoorlog verbeeld door een gestreepte concentratiekampjasje, hier zie je de ooggetuigenverslagen van diezelfde oorlog.
De thematische opstelling zorgt voor fraaie dwarsverbanden en beeldrijmen, tussen foto’s die op heel andere plaatsen en in heel andere tijden zijn gemaakt. Zo fotografeerde Dorothea Lange tijdens de depressiejaren in de jaren dertig de provisorische tenten van de katoenplukkers die naar Arizona trokken op zoek naar werk. Ernaast hangen, veel groter, de foto’s die Henk Wildschut zeventig jaar later maakte van de onofficiële vluchtelingenkampen in Calais. Ondanks het gebruik van kleur straalt zijn werk dezelfde grauwe realiteit uit: van goudzoekers die zijn gestrand op een plek waar ze eigenlijk helemaal niet zouden willen zijn.
Fijne ontdekkingen zijn er ook op Modern Times. Zoals de stillevens van Charles Jones, een Engelse tuinder die in 1959 stierf en pas postuum faam verwierf, toen in 1981 een koffer met zijn foto’s werd aangetroffen op een rommelmarkt. Met een ongelofelijke tederheid had Jones de door hem gekweekte groentes gefotografeerd, met al hun rondingen mooi belicht. In het Rijksmuseum hangt een aandoenlijk kiekje uit 1900 van een bos prei, bijeengebonden met een touwtje – precies als het bosje asperges van Adriaen Coorte dat elders in het museum hangt. De trots straalt van de foto af. Had Jones nu geleefd, dan had hij ze vast op Facebook gezet, deze aandoenlijke preien.










Viewing all articles
Browse latest Browse all 1008


<script src="https://jsc.adskeeper.com/r/s/rssing.com.1596347.js" async> </script>