DEKKERS, GER - VAN DER WOLK, J. - Ger Dekkers : 'plastic' 26 Series of Colourslides
Rotterdam, Museum Boymans-Van Beuningen. 1977, Exhibition Catalog. Soft Cover. Text: Dutch / English. Unp.; ill; 21,5 x 21,5 cm; 125g.
Fotograaf Ger Dekkers werkt alleen in door mensen vervaardigde landschappen waar de horizon glad is, zoals de IJsselmeerpolders. Zijn werk moet aantonen dat monotonie in dat nieuwe land niet bestaat. “De camera is een Hasselblad met een vijftig millimeter lens. Die vijftig millimeter komt het dichtst bij het bereik van het menselijk oog.”
Bas Roodnat
17 mei 1996
Ger Dekkers' nieuwste grote project is helaas ontoegankelijk: het werd onthuld in het centrum van de Penitentiaire Inrichting Almere Binnen, in een gevangenis dus. De kruispunten van enkele gangen worden er nu gemarkeerd door naar groot formaat opgeblazen dia's, die in groepen van negen landschapsimpressies weergeven: luchten, gewas en geploegde akkers in een per voorstelling verschuivend perspectief en zo gegroepeerd dat de foto's vervloeien in één groot geabstraheerd totaal van wijdse, winderige vrijheid, die zich op het plafond voortzet in steeds drie extra-dia's van voortijlende wolken. Het kunstwerk blijft voorbehouden aan de bewaarders en passerende gedetineerden die er misschien wat moed uit kunnen putten. Of een verdiept verlangen naar buiten.
Met Dekkers' werk is overigens wél kennis te maken in tal van openbare gebouwen, provinciehuizen, bankgebouwen, stadhuizen, onder meer dat van Amsterdam, en ministeries. Bijvoorbeeld in de perskamer van de departementen van binnenlandse zaken en justitie. Als daar een minister of Kamerlid door de televisie wordt ondervraagd is op de achtergrond dikwijls een fotoreeks van Dekkers te zien.
Ger Dekkers (1929) is al sinds de jaren zestig met zijn verschuivende landschapsimpressies bezig, waarbij de methodiek steeds verder werd verfijnd en via andere denklijnen uitgebreid. Zijn vertrekpunt is altijd fotografie in een door mensen vervaardigd landschap: polders, dijken, strekdammen, sloten, bollenvelden, windsingels. De mensen zelf worden consequent buitengesloten, slechts hun sporen zijn aanwezig, de bewijzen van hun hersenspinsels zoals die op de tekentafels gestalte kregen. Tekenhaken, gradenbogen, rekenlinialen, passers en computers garandeerden de rechte lijnen en haakse hoeken, de logische patronen van de grote schaal waarop door moderne boeren wordt gewerkt. Boeren houden niet van romantische obstakels in hun akkers, van de machines onderbrekende berkenbosjes, walletjes met hakhout of een viswatertje. Zij hebben de economie nodig van zo groot mogelijke platte vlakken waarin zij hun diepe zaai- en pootvoren kunnen trekken, van hier tot aan de verdwijnpunten in de horizon. De horizon is Dekkers' belangrijkste oriëntatiepunt, een gladde horizon, zonder obstakels als een lichtbaken, hekje of huisje. In zijn zeer strenge, zelf opgelegde regels mag een lange, door niets onderbroken dijk in de verte ook als horizon gelden.
Landschappen die aan al zijn eisen voldoen zijn uitsluitend te vinden in de IJsselmeerpolders, het Waddengebied en Zeeland. Daar is Dekkers dan ook vrijwel dagelijks te vinden, zoekend naar nieuwe locaties, die binnen het gelijkblijvende procédé op steeds andere manieren worden gemanipuleerd. Of zijn oude locaties onderzoekend naar door de jaargetijden of het groeiend gewas veroorzaakte varianten. In zijn kunst moet de precisie van een ingenieur worden gecombineerd met de fantasie van een dichter. In de loop der jaren is de strengheid van weleer overigens enigszins milder geworden; de aanpak werd gevarieerder zodat de rondgaande sporen van een tractor in akkerland, of de ijsfragmenten langs bevroren greppels in Dekkers' meetkunde worden toegelaten. Tegelijkertijd werd het spel met het perspectief geraffineerder, de opstellingen en bewegingen van de camera gecompliceerder. De in de landschappen opgesloten patronen worden nu per opname losgepeld zoals een beeldhouwer zijn beeld uit een blok marmer bevrijdt.
De Stijl
Juist wat veel passanten in de nieuwe polders als monotoon ervaren, het rechte en haakse, wordt in zijn uitkaderingen geformuleerd in een beeldtaal die specifiek is voor het Nederlandse cultuurlandschap.
Dekkers beschouwt zijn werk als een volwaardige vorm van beeldende kunst waarin wordt voortgebouwd op de opvattingen van de zeventiende-eeuwers en rekening wordt gehouden met De Stijl. Voor een goed begrip van deze beeldende kunst met optiek en gevoelig kleurenmateriaal als gereedschappen is een korte technische uiteenzetting noodzakelijk.
De camera is een Hasselblad met een vijftig millimeter lens. Die geeft, zegt Dekkers, ongeveer het vierkante beeld dat iemand ziet als hij recht vooruit kijkt; de vijftig millimeter komt dus het dichtst bij het bereik van het menselijk oog. De zoeker in de camera bestaat uit een matglas van zes bij zes centimeter; de fotograaf ziet dus zijn object op de ware grootte van de resulterende opname. Dekkers heeft zijn zoekermatglas laten voorzien van een raster van zwarte lijntjes, wat grover dan de rastering op millimeterpapier. Hij werkt het liefst met een sluitersnelheid van 1/250 seconde, omdat hij geen statief kan gebruiken en toch bewegingsonscherpte wil voorkomen. De reeksen moeten in één voortgaande actie met de hand worden gemaakt, elke reeks op dezelfde film omdat zelfs tussen films van hetzelfde merk en type toch lichte kleurverschillen kunnen optreden.
Altijd wordt in het eindresultaat de hele, vierkante dia gebruikt en nooit deelvergrotingen. Het vierkante formaat leent zich het beste voor de uiteindelijke rangschikking tot de eenheid die Dekkers wil bereiken. In reeksen of blokken. De samenstellende dia's geven altijd een per opname iets gewijzigde visie op hetzelfde onderwerp. Bijvoorbeeld: een net geploegde akker, die de pootaardappelen nog moet ontvangen. De voren zijn breed en diep, machinaal getrokken geulen lopen onverbiddelijk naar het verdwijnpunt op de horizon met daarboven kleine witte wolken, voortijlend in een blauwe lucht.
De fotograaf blijft op één punt staan en maakt, al of niet na een paar keer droog te hebben geoefend, negen opnamen; zijn camera is 45 graden gekanteld en wordt per dia in een vertikale lijn opgeschoven. Onderweg blijft de hoek van de kanteling precies 45 graden, dat wordt bewaakt via het raster in de zoeker, en zijn tussenstanden op de denkbeeldige vertikale lijn gelijk. Het resultaat is een reeks waarin de scheve horizon steeds verder omhoog kruipt, maar overal evenwijdig blijft. De eerste dia (die in het uiteindelijke blok linksboven terechtkomt) bestaat uit ruim driekwart wolkenlucht en slechts een klein hoekje akker, de negende dia (uiteindelijk rechtsonder) laat voor driekwart geploegde akker zien en maar heel weinig lucht. Onderweg gaat in het verhaal de structuur van de dichterbij komende grond een steeds grotere rol spelen. Dankzij de routine van de maker en de hulp van het raster in zijn camera blijft het verdwijnpunt in de negen opnamen op precies dezelfde plaats. In het midden of juist uiterst links of rechts, hetgeen totaal verschillende composities oplevert.
Het gemonteerde blok van de negen dia's (afgedrukt in een boek, op een los vel of opgeblazen tot een wand) geeft een vervreemdend totaal, wordt losgemaakt van de oorspronkelijke akker in een geabstraheerd beeld van strenge logica en rechte lijnen, met als grillige variant het wit van de wolkjes. Het is niet langer een aardappelveld, maar een op zichzelf staand object.
Zeebodem
Het steeds weer veranderen van standpunt, benadrukken van andere details en de zich wijzigende uitkaderingen moeten een dreigend maniërisme voorkomen. Dekkers zorgt er zorgvuldig voor zijn werkomgeving nooit als vanzelfsprekend te zien. “Het blijft me fascineren op de zeebodem te lopen en me te realiseren dat een kerktoren in de verte vroeger alleen per botter was te bereiken.”
Dekkers' strengste zelfkritiek tijdens het tonen van een aantal van zijn werkstukken is: “Die deugt niet helemaal, het lijken wel foto's”.
Fotografie interesseert hem niet al te veel, hij weet weinig van cameratechniek of ontwikkelaars, zit nooit in een donkere kamer, werkt met slechts één lens en met films met twaalf opnamen. Zijn materiaal wordt in een laboratorium afgewerkt en daarna door hem zelf in de uiteindelijke composities gemonteerd, in reeksen of blokken waarin vorm en tegenvorm een belangrijk beeldend element zijn.
Ger Dekkers werd geboren in het Overijsselse Borne in een streng gelovig gezin. Hij studeerde aan de AKI in Enschede, grafische vormgeving, boekverzorging en ook fotografie. Wonend in Enschede begon hij zijn loopbaan met het maken van fotoboeken over steden, dorpen, kastelen, gevelstenen, dat soort plaatwerken in de traditie van Cas Oorthuys, Carel Blazer, Aart Klein, Emmy Andriesse. Hij maakte er tientallen, dikwijls met teksten van schrijvers en dichters, onder anderen Willem Wilmink, Ida Gerhardt, Renate Dorrestein. Hij zegt ze met plezier te hebben gemaakt en dat nog wel eens te doen. Hij houdt best van het grillige romantische landschap, een rustieke boerderij, een fraai gelegen molen. Maar toch: “Toen ik voor het eerst in professionele aanraking kwam met het nieuwe land voorbij Vollenhove, met de Zuiderzeepolders, was dat niet minder dan een openbaring”.
Hij schrijft die obsessie toe aan zijn calvinistische opvoeding, die extase voor strenge ordening, rechte lijnen, haakse hoeken en altijd weer die onverbiddellijke horizon, het einde van de dingen. “Not the sky but the horizon is the limit”, bedacht hij, niet volkomen zeker van het Engels. Zo hevig werd zijn artistieke verbondenheid met de orde van het nieuwe land dat hij in Giethoorn ging wonen.
In Giethoorn?
Ja, juist in Giethoorn met zijn grachtjes, bruggetjes, paadjes en boerderijen in een beschermd dorpsgezicht omdat dat het meeste contrasteerde met zijn inspiratiebron: “Ik ging niet in de polder wonen om niet aan het landschap daar te wennen.” Giethoorn met zijn romantiek van het kleine en onverwachte ligt maar enkele kilometers van het nieuwe land vandaan: “Tien minuten rijden en ik ben er, met dan steeds weer diezelfde kick van het zuivere, ongestoorde perspectief”. Oorspronkelijk zocht hij er naar de surrealistische elementen van plastic over aardappelopslag, het plastic op zijn plaats gehouden door oude autobanden. Of de zilverkleurige overkappingen van jonge aanplant.
Vliegen
Maar al snel was er de ontdekking van de nieuwe landschapspercepties, waarmee hij nu een kleine dertig jaar aan de gang is. De mogelijkheden, zegt hij, zijn onuitputtelijk. Dat bleek vooral toen hij zijn brevet haalde, ging vliegen en in de lucht de horizon elke gewenste hoek met de aarde kon laten aannemen.
In het begin varieerde hij vooral met reeksen van vijf of zeven dia's. De ontmoeting van een dijk en een weg, de middelste opname recht vooruit en dan drie of vijf passen naar links en evenveel naar rechts zodat er verschuivingen rondom een vast punt ontstonden.
Het aantal mogelijke varianten is nooit uitgeput. De beweging van de camera kan alle graden van de cirkel volgen, er worden nieuwe locaties ontdekt of oude locaties veranderen door de seizoenen heen, de totaalindrukken blijven nooit gelijk, zelfs per dag niet. Dekkers' ambitie is het dat de mensen na het zien van zijn werk met andere ogen gaan kijken naar hun omgeving die ze voorheen nooit bewust zagen, dat zij toegeven dat de beweerde monotonie van het nieuwe land niet bestaat.
Het mooist kunnen ze dat ervaren in Flevoland, langs de Waddenkust en in Zeeland, in door mensenhanden veroorzaakt gebied. De Schermer en de Beemster in Noord-Holland zijn ook mooi maar vallen af. Beter gezegd: juist omdat ze door de eeuwen heen zo natuurlijk zijn vergroeid en geromantiseerd, zijn ze schilderachtig geworden en dat kan Dekkers niet gebruiken.
Hij heeft ook in het buitenland naar nieuwe locaties gezocht maar die tot dusver niet gevonden.
Bijvoorbeeld de Italiaanse Povlakte met zijn mooie, vierkante rijstvelden. Maar toch ook: cypressen, kerkjes, mooie dorpjes en andere schilderachtige obstakels. In het Deense Jutland leek het er even op, maar bleek de lichte glooiing van het landschap toch een bezwaar. Dekkers' jachtgebied moet plat zijn.
Ik rijd met hem door de Noordoostpolder. Daar staan de eerste boerderijen van het nieuwe land, omgeven door inmiddels hoog en dicht geboomte. “Niet meer te gebruiken”, zegt Dekkers, “te mooi geworden.” Dat geldt voor een groot deel van deze polder en nog meer voor de Wieringermeer die toch de eerste drooglegging van de Zuiderzee was. De scherpe strengheid van de tekentafels van weleer is er weggeslepen.
In de Noordoostpolder is eigenlijk slechts de dijk van Lemmer naar Urk met het land direct daarachter nog te gebruiken. Hij wijst me op het geel, rood en paars van tulpenvelden, parallel aan de horizon die hier wordt bepaald door de dijk. Perspectivisch zijn dijk en bollenvelden evenwijdige lijnen geworden, waarop de zware voren van het aardappelland haaks aanstormen. Ik begrijp onmiddellijk dat de bollenvelden bij Lisse volstrekt onbruikbaar zijn, bijna net zo gruwelijk als de Keukenhof. Valse romantiek, gemaakte schilderachtigheid.
Dekkers aarzelt als we op de dijk bij een machtige rij van vijftig windturbines staan. Ze staan strak in het gelid, vormen een vertikaal element in een verder door rechte horizontalen bepaald gebied. Bovendien puur mensenwerk, aan alle voorwaarden is dus voldaan.
Maar Dekkers is bang dat in een compositie, hoe gekanteld of anderszins gemanipuleerd ook, de moderne windmolens te veel als zodanig herkenbaar blijven.
“Dan worden het weer foto's.”