Quantcast
Channel: Bouilla Baise Work in progress
Viewing all 1008 articles
Browse latest View live

Semper Mare Navigandum de Zee moet steeds bevaren worden Stoomvaart Maatschappij Nederland Graphic Design Photography

$
0
0

Semper mare navigandum: De zee moet steeds bevaren worden. [Text A. Alberts (firm's history). Photography Aart Klein. Layout Hans Barvelink].
NV Stoomvaart Maatschappij Nederland, 1970., Amsterdam, 1970, 106 b&w photographs, 9 color / in opdracht en uit niet-particuliere archieven / bedrijfsreportage / historische en eigentijdse foto's brengen in beeld hoe door de eeuwen heen de zeeën werden bevaren. - Ill. 27 b&w photographs, 14 color / zeemansprentjes en schilderijen, plattegronden., NN, Firmenschrift, Wirtschaft, Firmengeschichte - Photographie - Anthologie - Auftragsphotographie, commissioned photography - Nederland, Niederlande - 20. Jahrh. - Alberts, A. - KleinAart - Barvelink, Hans,

In the late 1960s photographer Aart Klein (1909-2001) and designer Hans Barvelink (1931) worked together as a steady team. The cooperation stemmed from the communal book production Holland wordt groter [Holland becomes larger] (1961). They compiled four company photo books in the period 1966-1973, including Een eeuw in beweging [A Century in Motion] (1968). In this booklet a large number of fullpage graphic images by Aart Klein is reproduced. This commissioned photo work, and photographs from the archives of the photographer and the company's, show industrial progress, daily life and leisure activities. Novelist and historian A. Alberts was the author involved in the first three publications.

Europa-Nederlands Indië via Egypte-Ceylon-Straits. Doorverbindingen naar het Verre Oosten en Australië - Amsterdam, N.V. Stoomvaart Maatschappij "Nederland", [ca. 1930] - Geniet - 21,5 x 27,5 cm. 

Met foto's en informatie over de steden die worden aangedaan (Algiers, Gibraltar, Genua, Sumatra,...). Verder wordt het leven aan boord beschreven en biedt de laatste pagina een lijst met kantoren en agentschappen van de N.V. Stoomvaart Maatschappij "Nederland". 

Erg zeldzame en fraai vormgegeven reisbrochure met mooi bandontwerp (vormgever onbekend), gedrukt bij Drukkerij Senefelder in Amsterdam. 


De Stoomvaart-Maatschappij ‘Nederland’ (SMN) was een Nederlandse rederij gevestigd in Amsterdam die heeft bestaan tussen 1870 en 1970. In 1970 fuseerde de SMN met enkele andere Nederlandse rederijen tot de Nederlandsche Scheepvaart Unie (NSU), vanaf 1977 bekend als Nedlloyd. In het spraakgebruik stond de rederij bekend als De ‘Nederland’. Het motto van de SMN was ‘Semper Mare Navigandum’ (de zee moet steeds bevaren worden).

The heyday of Dutch industrial photography books, 1945 - 1965

Photographer Paul Huf Paul Huff: Highlights (English and Dutch Edition) once commented succinctly on his work as follows: 'They get what they ask for, but I deliver damn good work' - the very thing that makes industrial photography books so attractive. The books show work from a period during which photographers could not make a living as artists/photographers and depended on such prestigious commissions. With this highly professional approach, photographers like Violette Cornelius Violette Cornelius and Ata Kando: Hungarian Refugees 1956, Cas Oorthuys 75 Jaar Bouwen, Van ambacht tot industrie 1889-1964, Ed van der Elsken , Ad Windig Het water - Schoonheid van ons land and Paul Huf established their reputations and influenced our present-day impression of workers and entrepreneurs in the postwar Netherlands. Experimental poets and well-known writers also contributed to these books, fifty of which are on show. 'Het bedrijfsfotoboek 1945-1965. Professionalisering van fotografen in het moderne Nederland' Het Bedrijfsfotoboek 1945-1965 . 











Rotterdamsche Lloyd: Baloeran-Dempo-Sibajak-Indrapoera - Rotterdam, Koninklijke Rotterdamsche Lloyd, [ca. 1935] - Touwgebonden met stofomslag - 20,5 x 27,5 cm. 

Met uitgebreide informatie en fotomechanische afbeeldingen van de schepen (Baloeran, Dempo, Sibajak, Indrapoera) en een woordje uitleg over o.a. de veiligheid, het comfort en de keuken aan boord. 
Dit exemplaar bevat de 'inlay' met de verschillende tarieven, samengesteld door "Nitour" ( Nederlandsch-Indisch Toeristen Bureau te Batavia). 

*toegevoegd: 
Handboek voor Passage - Amsterdam, N.V. Stoomvaart Maatschappij, maart 1938 - 32 pp. - Geniet - 24 x 21,5 cm. 








 




Reis-atlas der Stoomvaart Maatschappij "Nederland" - 1924

Amsterdam, N.V. Stoomvaart Maatschappij "Nederland", z.j. (1924) - het laatst genoemde jaartal is 1923. Gedrukt bij drukkerij Senefelder Amsterdam. Softcover, leer met goudopdruk. 

Laatste bladzijden bedoeld om aantekeningen te maken. Beschrijvingen met z/w tekeningen en 24 gekleurde kaarten van 24 x 17 cm en 6 gekleurde kaarten van 12 x 17 cm. Prachtige (art-deco) schutbladen. O.a. Amsterdam- Southampton- Gibraltar-Algiers-Genua-Straat Messina Port Said-Suez-Perim- Colombo-Ceylon-Sabang-Belawan-Medan-Signapore-Tandjong Priok-Batavia en een kaartje van de Sterrenhemel. 




























Amsterdam the Day after Adele juin 2 2016 Photography

$
0
0

Spiegelkwartier

If you collect antiques or modern art, the Spiegelkwartier is the place to go. Just across the bridge opposite the Rijksmuseum you will find this historical neighbourhood with its typical old Dutch houses. This area had been the heart of the national art and antiques trade for the past eighty years and has a friendly relaxed atmosphere. There are few places in the world where you will find such a stunning choice of art and antiques.
Over seventy specialised art and antique dealers offer a wide variety of objects, ranging from archeological finds to 17th century furniture, glass and Dutch Delftware, from oriental art to Art Nouveau, from tribal art to contemporary art, from old medical instruments and clocks to jewellery and, last but not least, icons, paintings and old master prints.
In the Spiegelkwartier you can have a drink or a bite to eat on almost every street corner. A fun way to get to the Spiegelkwartier and the nearby Rijksmuseum, is with the CANAL-BUS.



















Durf te Mislukken Kunst van het Fouten maken Erik Kessels Photography

$
0
0

Durf te mislukken
Kunst van het fouten maken Wie creatief wil zijn, zoekt het risico op. Dat betoogt Erik Kessels in een boekje over de kunst van het falen.
Arjen Ribbens
2 juni 2016

Foto Erik Kessels 

Durf te mislukken. Maak jezelf belachelijk. Maak fouten, elke dag weer.

Erik Kessels (50), creatief directeur van communicatiebureau KesselsKramer in Amsterdam, heeft een boekje geschreven over de kunst van het falen, dat in acht talen is verschenen. De Spaanse en Duitse titels, ¡Qué desastre! en Fast pefrekt, zijn misschien nog wel mooier dan de Nederlandse: Meesterlijke missers.

Streven naar perfectionisme, de maatschappelijke norm, is volgens Kessels geen goede raadgever voor creatieve mensen. Risicomijdend gedrag leidt tot saaiheid, tot een zouteloze brij van ‘mwah’. Mislukken daarentegen is een van de meest zekere routes naar originaliteit en succes. Kessels: „Durf een andere weg in te slaan en haal de woede van je baas op de hals. Verwarring en imperfectie zijn goede componenten voor het nieuwe.”

Kessels is in zijn vrije tijd een bekend fotografiepromotor. Hij heeft een reeks opvallende fotoboeken en tentoonstellingen samengesteld, waarin ongemak misschien wel de gemene deler is. Vanavond wordt duidelijk of hij de Deutsche Börse Photography Prize 2016 krijgt, waarvoor hij een van de vier genomineerden is.

Op verzoek van NRC geeft Kessels vijf wenken voor wie zich wil bekwamen in de kunst van het fouten maken. Met daarbij een keuze uit de foto’s waarmee hij ‘Meesterlijke missers’ zo ruim heeft geïllustreerd.

Erik Kessels: Meesterlijke missers. Lannoo, 168 blz, €9,99

1. Koester het onlogische

Erik Kessels: „Een balkon zonder deur, een invalidentoilet waar je bijkans invalide van wordt – het is lachwekkend. Maar uit zulke imperfecties kun je ook inspiratie putten. Bij KesselsKramer kregen wij een budgethotel als klant. Dat hotel had een groot lichtbord aan de gevel waarvan alleen de L nog brandde. Dat hebben we zo gelaten, net als de kapotte lift, en we noemden het een ‘eco-vriendelijk’ hotel – een heel succesvolle campagne. Door fouten te omarmen, kun je innoveren.”

Foto Erik van Kessel

2. Verknallen is opvallen

Kessels: „Dit brave reclamedoek is per ongeluk verkeerd opgehangen. Wanneer valt het meer op, denk je: zo, of als het goed was gegaan? Iets onverwachts blijft veel langer in het geheugen hangen dan iets perfects. Dus als je opgemerkt wil worden, streef dan niet naar perfectie. Dat doet iedereen al.”

Foto Erik Kessels

3. Zet je blik op scherp

Kessels: „De Londense straatfotograaf Matt Stuart slaagt er steeds weer in op het juiste moment op de juiste plaats te zijn. Steeds legt hij frappante combinaties en ongerijmdheden vast waar duizenden mensen ongemerkt aan voorbij lopen. Het is geen geluk dat Stuart steeds zulke missers ontdekt. Zo’n scherpe blik kun je trainen. Door goed om je heen te kijken kun je overal inspiratie vinden. En dan wordt een pauw opeens een badeendje.”

Foto Matt Stuart

4. Wees niet bang om niet leuk gevonden te worden

Kessels: „Kijk naar de bestsellerlijsten, verkiezingsresultaten en kijkcijfers; de smaak van de massa stelt niet zoveel voor. Maar ook de hoeders van de cultuur kunnen er lelijk naast zitten; twaalf uitgevers hebben het eerste Harry Potter-boek afgewezen. Hengel niet naar goedkeuring van de massa en durf impopulair te zijn. Als je door iedereen leuk gevonden wilt worden, moet je voortdurend compromissen sluiten. Dus lap de regels aan je laars en probeer minstens één keer per dag een bizar voorstel te doen en een clown te zijn.

„De Amerikaanse kunstenaar Kent Rogowski ontdekte dat sommige fabrikanten van legpuzzels voor het uitsnijden van de stukjes steeds dezelfde patronen gebruiken. Dingen die niet bedoeld zijn om bij elkaar te passen, bracht Rogowski zo bij elkaar. Die ontregeling is ook op andere vlakken toepasbaar. Heel inspirerend.”

Foto Kent Rogowski

5. Een smetteloos uitzicht? Verstoor het

Kessels: „Kurt Caviezel is een couch photographer: hij heeft vijftien jaar achtereen gekeken naar de 15.000 webcams op aarde. Hij zocht naar de momenten dat zich iets ontregelends voordeed: een vlieg op de camera of een vogel die met zijn staart de hemel verduisterde. Perfectie wordt steeds minder interessant. En het is niet de snelweg die naar nieuwe ideeën leidt; daar rijdt iedereen achter elkaar aan. Inspiratie vind je door van de grote weg af te gaan.”

Foto Kurt Caviezel

Wollenstoffenfabriek A. van den Heuvel en Zoon' Geldrop ...

$
0
0


Om de herinnering aan het bewogen textielverleden van Zuidoost Brabant in het algemeen en Geldrop in het bijzonder levend te houden, werd in 1983 het initatief genomen tot oprichting van een weverijmuseum. Het museum vestigde zich in een oud textielfabriekje in de H. Geeststraat te Geldrop. 

UIt deze begintijd dateert een brochure van de oprichter van het museum, dr. F.B.A.M. Verhagen, met zeer onderhoudende beschouwingen over De Geldropse wollenstoffen-industrie en Museaal-technische analyse van het Weverijmuseum Geldrop, een museum waar gewerkt wordt. De heer Verhagen schrijft in deze brochure: "Het kenmerkende van dit museum is dat oude machnies in bedrijf zijn, ze "werken". Dit is museaal gezien een vrij unieke positie voor een museum". En dat is nog steeds zo.



Het museum ontwikkelde zich voortvarend en trok veel bezoekers. In 2000 verhuisde het museum naar een monumentaal fabrieksgebouw (het gebouw staat op de Rijksmonumentenlijst) aan de Molenstraat in Geldrop, gebouwd over een zijarm van de Kleine Dommel.

Op deze plaats was sinds de Middeleeuwen een watermolen gevestigd die omstreeks 1800 als vol(was)-molen in gebruik was. Deze kwam in handen van de fabrikantenfamilie van den Heuvel, die een fabriek begon onder de naam: 'Wollenstoffenfabriek A. van den Heuvel en Zoon'. Deze naam staat nog op de gevel van het gebouw. In 1874 werd een nieuw waterrad gebouwd om de spinnerij aan te drijven. Ook een weverij en een ververij werden gebouwd.  


Het bedrijf breidde uit tot 400 medewerkers, maar vanaf 1960 ging het in neerwaartse richting en reeds in 1981 kwam de productie voorgoed tot stilstand. De oude fabriek werd verbouwd tot Cultureel Centrum, en het weverijmuseum werd in 2000 gevestigd in de oude spinnerij, die uit 1908 dateert. In hetzelfde jaar werd ook een replica geplaatst van een identiek rad bij de porceleinfabriek van Regout in Maastricht. 

Zie ook 

 &














 








New Babylon De ideale wereld volgens Constant ...

$
0
0


NEW BABYLON

Constant Nieuwenhuys (1920-2005) was a member of the Dutch branch of the world-famous COBRA movement, which also included Karel Appel and Corneille. In 1956, however, his work took a completely different direction. Abandoning painting, he threw himself into a vast architectural and town planning project called New Babylon, expressing his ideas for a progressive, modern society via maquettes, drawings, films, graphics and manifestos. Thanks to acquisitions in the 1970s and major donations by the artist, the Gemeentemuseum Den Haag now possesses the greatest collection of New Babylon-related works anywhere in the world.

Utopia

The 1950s were a time of major social change. Automated manufacturing processes were being introduced and the standard of living was rising. The growth in road and air transport was making it easier for people to travel ever further and faster. Moreover, a new balance between work and leisure was offering people greater scope for personal development. Constant felt that these developments called for a new way of organizing the physical environment.

New Babylon

His utopian New Babylon project proposes an ideal worldwide city of the future in which rapid change is a key assumption and life is to be lived ‘vertically’. Designed to be flexible, its buildings will form a network of structures supported on pillars and extending all over Europe. The fabric of the city is to be divided into various multi-storey sectors, within which residents will move around on foot or take lifts between the different floors. Climate, light and air are all artificially controlled. Cars, buses and freight vehicles pass underneath the buildings and the roof provides space for pedestrian areas, landscaped walkways and airport runways.

Homo Ludens

Constant’s designs for New Babylon are based on the idea of an alternative, fully automated society in which human labour has become unnecessary. This means that people are free to devote themselves entirely to the development of creative ideas. Residents of New Babylon will be a new race of ‘Homo Ludens’ (man at play) with unlimited freedom to decide the ever-changing appearance of their own surroundings. Because of this endless scope for creativity in daily life, there is no longer any need for art as such. The distinct artistic disciplines of the past – painting and sculpture, dance and theatre – will be absorbed into the playful creativity of everyday life.

Constant
by Linda Boersma

Constant, Symbolische voorstelling van New Babylon (detail) (Symbolic Representation of New Babylon), 1969, collage on paper, 55 x 60 inches. Photo by Victor E. Nieuwenhuys.

The Dutch artist Constant was born Constant Nieuwenhuys in 1920 in Amsterdam, the Netherlands. When I visit him in his studio [in the summer of 2003], he opens a good white wine, is slightly surprised when I decline to join him, and sits down in front of one his latest paintings, Les Baigneuses (The Bathers), completed in 2003. For though Americans know him primarily as the conceptual architect of the New Babylon, a utopian and minutely detailed plan for the city of the future, Constant is a painter, and at the age of 83, he still paints—every day, in fact. Constant’s New Babylon project, which he worked on almost continuously from the middle of the 1950s up to the end of the ’60s, has attracted renewed interest over the last few years. In 1999, it held center stage at a well-attended symposium that ran parallel to the exhibition Constant’s New Babylon: City for Another Life, at the Drawing Center in New York. Constant had celebrated his 79th birthday that year, and Constant’s New Babylon was his first solo exhibition in the United States.

The previous year, an impressive study by Mark Wigley had appeared under the title Constant’s New Babylon: The Hyper-Architecture of Desire (Witte de With/010, 1998). To mark this publication, the Rotterdam Witte de With center for art organized an exhibition that included drawings, plans and scale models of the New Babylon project. A remarkable event, because the Witte de With usually concerns itself exclusively with more contemporary art. Precisely the same held true of the Documenta exhibition in Kassel, Germany, where in the summer of 2002 the models of New Babylon were prominently presented, along with the oil paintings that show the labyrinthine spaces within. “What is New Babylon actually?” Constant wrote in 1966. “Is it a social utopia? An urban architectural design? An artistic vision? A cultural revolution? A technical conquest? A solution of the practical problems of the industrial age?” He then answered himself: “Each of these questions touches an aspect of New Babylon.” To put it briefly, New Babylon is a design for future architectural structures, made for a society of creative people who are freed from stultifying everyday work: “Homo Ludens” (“man the player”). The physical side of New Babylon consists of work on paper (sketches, designs, drawings, composite photographs and topological maps) as well as paintings and watercolors, intended to give an impression of the inner spaces of New Babylon, as well as dozens of extremely detailed models of the various sectors.

Constant’s interest in architecture and urban development began early in the 1950s when all over Europe cities damaged during the war were being rebuilt. Constant addressed himself to the rational, monotonous functionalism then being utilized that he maintained would limit a free and creative life. In 1956 Constant became directly involved with International Lettrism, a movement set up four years earlier by the Frenchman Guy Debord, who in 1954 was already campaigning against functional building. (Debord’s most famous, visionary text, Society of the Spectacle, would appear in 1967.) In June 1958, Constant joined the radical successor to Lettrism, the International Situationists. With Debord he formulated “unitary urbanism”: the theory of the combined use of arts and techniques as a means of contributing to the construction of a unified milieu in dynamic relationship to experiments in behavior. In the intended social revolution the fine arts would play no role. The first scale model of New Babylon dates from that same year, 1958. But before he received recognition for his New Babylon project, Constant had already made his name as one of the most important painters of the CoBrA avant-garde movement and as the engaged writer of its 1948 manifesto.

In his most recent work, Constant measures himself against the old masters, and his paintings attest to a love for Delacroix and Titian. In enlivening clear tints, Constant paints flamenco dancers, Prometheus and Sade’s Justine; but he also depicts the all-too-familiar endless columns of refugees and the homeless people he sees in his neighborhood in Amsterdam. What his paintings are about is no different from the subject of his paintings of devastated 1950s Europe and indeed of the New Babylon project itself, in which Homo Ludens, Man the Player, the free and creative nomad, takes space into his own hands: human existence and the influence of circumstances against which life is played.

Constant and his dog, Summer 2003. Photo by Peer Veneman.

Linda Boersma Constant, you have traveled a lot and lived and worked in many different places—but all within Europe, as far as I know. How many times have you been to the United States?

Constant I’ve been to America once; or rather, to New York. That was in October and November of 1999, for the exhibition that Mark Wigley organized at the Drawing Center, and the symposium that was put together to accompany it.

LB Did you like it there?

C SoHo made me think of Amsterdam. But I didn’t see much of the rest of New York. I went to the Metropolitan Museum every day, to look at paintings that I’d never seen before for real, and I was at the symposium, of course. That symposium was interesting, partly because of the discussion with Benjamin Buchloh.

LB During the symposium all the attention was focused on New Babylon and the architecture, and at the Drawing Center only works on paper that were related to New Babylon were exhibited. There were no paintings by you to be seen in New York. Didn’t that give a distorted view of your oeuvre? In Europe you’re known as a painter first and foremost, from the CoBrA of the 1950s to the colorist compositions of today. But for the Americans you’ll always be the conceptual architect of New Babylon, a project that you were finished with decades ago.

C Well, I did work on New Babylon for many years, of course, certainly 15 years, 10 of which I hardly painted at all. And anyway, my paintings have never been shown in America, so they don’t know about them, I suppose. But I’ve also painted within the framework of the New Babylon project, and these have never been shown in the United States either. That should be rectified, I think. Because I’m a painter, of course. And I always have been, right from when I was young.

LB At the last Documenta exhibition, in Kassel, there was the same problem. You told me you had to fight to show the paintings that are part of the New Babylon project alongside the models themselves.

C Yes, that’s quite right. This Documenta wasn’t, generally speaking, an exhibition of paintings; there were only a few paintings to be seen in the whole Documenta. There is, I believe, a sort of anti-painting complex these days. But in a talk I had with Okwui Enwezor, about a year before Documenta, I said, “My paintings have to be included; otherwise it’s not going to happen.” At the time I’d done a whole series of paintings that were directly concerned with New Babylon. I’m not an architect, I’m a painter. I’ve always tried to hammer that home; you can’t stifle my whole painting career just like that. Anyway, I came to Kassel on the third day before the official opening. My work was in a large space completely separate, in the Kulturbahnhof, which I liked. On the ground floor was Bodys Isek Kingelez, an African artist who also makes scale models. I liked the idea of that too. When I went upstairs I saw how my work had been installed with the paintings there, which naturally made the presentation of New Babylon much better.

Constant, Gele Sector (detail) (Yellow Sector), 1958, metal (iron, aluminium, copper) ink on plexiglass, oil on wood, 8.3 x 32.5 x 30.5 inches. Collection Gemeentemuseum The Hague.

LB Enwezor’s Documenta was a very political exhibition. Did you feel any kinship with the other artists exhibiting there?

C No, not really. There was a lot of political work, but it was all videos and films. I find I can’t watch one film after the other. I did look at them, but only quickly, because I had my dog with me. But I can take things in very fast. When I see an exhibition, months afterward I can still discuss it in detail, while other people who walked around the exhibition for days have forgotten it completely. What did I like? Small drawings by Louise Bourgeois.

LB And what about Leon Golub?

C The American? Yes, I liked his work; that interested me. And I felt I was in good company with my neighbors in the Kulturbahnhof, [Walid Ra’ad’s] Atlas Group.

LB When I saw the New Babylon paintings again at the Documenta, and when I looked at the photographs that were once taken of the models, then the interiors of New Babylon immediately made me think of the labyrinthine spaces that are now designed by computers and that you can enter virtually. In an interview that Rem Koolhaas conducted with you, you said you were building an enormous model that was intended to give a filmed impression of New Babylon. Has that ever taken place?

C No, not really. There were some films made, by my son and by some other filmmakers. But a real film, such as I had in mind then, where I could show the aim of New Babylon with explanations, that never happened. That’s why I returned to painting: “illustrations” of New Babylon. What do you see when you walk through it? To show that, I had to return to painting. Plans for filming New Babylon always ended as a filmed interview with me. But I wanted someone to actually crawl inside those models with a camera. Because that’s what it’s about. What do you see when, once inside, you look around? The models are worked out in great detail. The whole project is now in the Municipal Museum in The Hague, and a filmmaker could quietly spend weeks or even months working there. I’m still waiting for someone to be able to do that. But of course, it can be done at any time, even after I’m dead, as the models are all available. I wouldn’t sell any of it, as I feel New Babylon should stay together. It was a project that I worked on for a decade and a half. This whole studio was one great workshop. It was full of models, and I had several assistants working with me. Making the models was very labor intensive, and without assistants I could never have managed it. I sold my paintings from the CoBrA period and used the proceeds to finance the New Babylon project. Later, because I had studied architecture, I lived partly on commissions for rebuilding playgrounds and the like.

LB You studied architecture?

C Yes. For the New Babylon plan I naturally needed some architectural knowledge. Aldo van Eyck [a well-known Dutch architect and a friend of Constant’s] showed me a few tips. “I’ll give you my old course books, you can read those,” he said. And that’s what I did.

LB Did you ever get the urge to build a model that you yourself could walk into or to create an actual building or construction?

C No. I’ve never felt a need to do that. New Babylon is an idea. I’ve always called it an illustration. An illustration to my story about another form of urban construction. I made some models for this, here, in this space, but also limited by the space.

Constant, Entrée du Labyrinthe (Entrance of the Labyrinth), 1972, oil on canvas, 65 x 68.9 inches. Collection Gemeentemuseum The Hague. Photo by Tom Haartsen.

LB You were and you still are a painter—you always emphasize this. But how did your interest in architecture come about?

C That happened in Frankfurt at the beginning of the 1950s. I was alone with my son, who was seven at the time. It must have been 1951. Frankfurt was bombed flat during the war. I had been in Essen, Bochum . . . . The Ruhr was not nearly as bad. Frankfurt was indescribable. I’d borrowed a studio from a painter who was himself in Paris. I was working there for an exhibition in the Zimmergalerie Franck, and every morning I took my son to school. The walk to the school was across an enormous bombsite. A great heap of rubble, with here and there some places that had been flattened so you could walk over them like paths. There were some outer walls of houses still standing. A doorway, and some stretches of wall. It was a surreal landscape, and it inspired me enormously. If you walk through a town that lies in ruins, then the first thing you naturally think of is building. And then, as you rebuild such a town, you wonder whether life there will be just the same, or what will be different. Then you think about the influence of the surroundings.

Constant, L’Incendie (The Fire), 1950, oil on canvas, 19.7 x 25.6 inches. Private collection. Photo by Tom Haartsen.

Constant, Daklozen (Homeless), 1998, oil on canvas, 59.1 x 56.7 inches. Long-term loan to Stedelijk Museum Schiedam. Photo by Tom Haartsen.

LB New Babylon began in 1958, or was it 1956?

C It began in 1956 with texts and drawings. One of the first projects, which formed the basis of New Babylon, came about in 1956 and was inspired by a gypsy camp in Alba, Italy, where I was living then. Guy Debord, who had founded the International Lettrists in 1952, came to visit me there. He lived in Paris, but his mother lived in Nice, and that isn’t so far from the Italian border. The Lettrists had a mimeographed leaflet called Potlach, and they always sent me a copy. That leaflet interested me. I could sympathize with their criticism of architecture, so I started to write for the magazine I.S. or International Situationist, which was also founded by Debord, sometime later, in 1956 or 1957. It was in this magazine that the first model of New Babylon was shown, in 1958. Situationism was about the creation of situations: le création des situations. We discussed other ways of living, and from there the discussion soon turned to living environments. And then it progressed to urban architecture. But I had already been studying the relationship between urban architecture and living environments. I had also published on the subject, and so I was asked to cooperate on the magazine, the International Situationist.

LB And you still continued to paint. At the beginning of the 1950s you made poignant paintings like Terre Brûlée (1951), which is an assimilation of the war and of such sights as you saw in Frankfurt. But also, and practically at the same time, you made abstract works like Composition with 58 Cubes (1953) and Composition with Orange Triangle (1953). I think these are fascinating compositions, but I find that they differ strongly from your other work.

C Composition with Orange Triangle was first a collage, then a painting. I colored the paper by hand, with watercolors. I made quite a few of these collages over a period of two or three years. And then I turned to spatial objects. After that I didn’t paint anything for a long time, or hardly anything. Adieu la P . . . (Farewell to P . . .) from 1962 would have been the last painting. I did paint now and again. Ode à l’Odéon was my first painting after New Babylon. In 1968 there was the student uprising in Paris, where the Odéon theater was occupied. I was in Paris then, by chance on the Rue de l’Odéon. I saw it all from close by. New Babylon was a very extensive project that took up all my time until 1969. At that time, the whole studio was chock full of models. In 1969 I decided I was finished with New Babylon because I felt I had nothing to add to it. The Municipal Museum in The Hague bought most of the project over the following years. I needed space to paint.

LB And you still paint.

C Every day. I’m here from 12:30 to 7:30.

Constant, L’Animal Sorcier (The Magician’s Animal), 1949, oil on canvas, 43.3 x 33.5 inches. Collection Musée Nationale d’Art Moderne Centre Georges Pompidou, Paris. Photo by Tom Haartsen.

LB During the CoBrA time, the central idea was spontaneous creativity, like that of a child. Now, 50 years later, the painting tradition and the work of the old masters plays an essential role in your recent work. Do you think that has anything to do with being older?

C No. Absolutely not. I was interested in painting traditions when I was very young. Through exhibitions organized by the Amsterdam Stedelijk Museum I was also well informed about what was going on. For instance, in the exhibition A Hundred Years of French Painting I saw some important works by Delacroix. I saw these when I was still very young, about 16 or 17 years old. I have an enormously strong visual memory. And I speak French, and that was a great advantage, too. When I was 18 or 19, I became a student at the Amsterdam Rijksakademie, and the first thing I got out of the library—it had never been checked out before—was Delacroix’s diaries, in three parts. And so I became an expert on Delacroix when hardly anyone in the Netherlands knew who he was. I think very highly of Delacroix, just as I do of Rubens, Titian and Rembrandt. Cézanne and Delacroix are for me the most important painters, they are my masters.

LB You once said that it isn’t about individual expression, nor about an individual signature or cultivating the artistic genius, but the ideal is collective creation. Doesn’t that contradict this?

C Well, there isn’t any collectivism in painting. Although many of Titian’s paintings that I like very much were completed by his students.

LB The ideal of collective creation, but also the motive behind the New Babylon project, was social engagement. The concept of Homo Ludens was at its core: the unfettered, creative man. It all speaks of resistance to violence and authority, while at the base lies in an ideal that you could characterize as Communist or Socialist. Are those the ideals that motivate you still?

C Yes, they are, but I make a distinction between “communism”—which doesn’t exist anymore—and Marxism, a term that Marx himself would have nothing to do with. I have always been a great admirer of Karl Marx, I know his writings well, but I wouldn’t call myself a Marxist. I call myself, in imitation of Henri Lefèbvre, whom I used to know well, a “Marxian.” That means an admirer of Karl Marx.

LB You have painted in the expressive direct style that is typical of the work of the CoBrA movement; you have painted subdued abstract compositions, and now you paint almost transparent colorist canvases where the human figure and human feelings and relations—love, but also oppression and powerlessness—are central. These are thematic and stylistic changes but, you could say, that which you wanted to express has been constant?

C Constant? Yes, if you want to do justice to my name. Yes, of course. (laughter) But I have never sought for a style or a change of style. If I have used so many styles, then that is because I thought, “Painting is a profession, and you should be able to express anything you want, using painterly means, if you’re a painter.”

LB Not only have you painted your whole life, you have also written and published, you have built a visionary city and—not to be forgotten—made thread objects that, in my opinion, surpass those of Naum Gabo. You also play the guitar, the violin and the cymbals. You could have been a musician.

C No, I’m a painter. I’ve always been a painter. If I had become a musician, I would have had to give up painting. But I’ve played guitar all my life, from when I was 12 until today. I still play the cymbals every day too.

LB You’re now 83. Is there something, looking back over your life, that you’ve have liked to do but couldn’t?

C What I wanted to do but couldn’t . . . [looks at his latest painting, The Bathers] Yes, there is. I can’t swim. There are not a lot of people who can’t swim, and I’m one of them. When I was a child I had a kidney infection or something, and that’s why I wasn’t allowed to go in the water. So I never learned to swim. On vacations everyone went swimming and I just stayed sitting on the side.

Translated from Dutch by Sue Smit.

De ideale wereld volgens Constant
Sandra Smets
30 mei 2016

Foto boven: Constant: ‘Klein Labyr Beo-1989-0006’.
Foto boven Ton Haartsen /Gemeentemuseum Den Haag. Foto onder Peter Tijhuis /Cobra Museum voor Moderne Kunst 

Recensie:
Constant. New Babylon.
Haags Gemeentemuseum, t/m 25/9.

●●●●

Constant. Ruimte + Kleur.
Cobra Museum voor Moderne Kunst, Amstelveen.

●●●●
Aan één typering kon Constant zich mateloos storen: als mensen zijn bouwproject New Babylon utopisch noemden. Oké, het realiseren van zijn toekomstdroom zou lastig zijn. Mensen moesten afscheid nemen van hun auto’s, grondbezitters zouden protesteren als die stad zich over bijvoorbeeld de Randstad zou uitspreiden. Lastig, niet onmogelijk. Niet voor niets tekende Constant Nieuwenhuys (1920-2005) achttien jaar aan deze ideale wereld, waar mensen geen bezit hebben en ruimte delen.

Stel je het mythische Babylon met zijn hangende tuinen voor, maar dan in het ruimtetijdperk: op grids, plastic, staal, daken als ellipsen op stalen poten, duizelingwekkende wielen en labyrintische ladders. Constant voorspelde dat arbeid geautomatiseerd zou worden, dat kon op grondniveau, zodat mensen daarboven in steden op palen in alle vrijheid konden samenleven, genieten, rondtrekken. Dus noem het niet utopisch. Dan degradeer je het plan tot conceptueel kunstwerk, en is het kansloos.

Als u denkt, Constant, dat was toch een Cobraschilder? Klopt. Cobra bestond van 1948 tot 1951, in 1956 begon hij het ambitieuze New Babylon. Waar Cobra vooral lang geleden lijkt, zie je de babylonische maquettes vaak nog op allerlei tentoonstellingen: dit wereldbeeld spreekt nog steeds aan. Met twee zulke kunsthistorische hoofdstukken op zijn naam biedt Constant genoeg voer voor twee grote zomertentoonstellingen: het Haags Gemeentemuseum belicht New Babylon, het Cobramuseum de weg vanaf Cobra daarheen.

Allesbepalend hierin was de herinnering aan de oorlog. Cobra ging over de hervonden vrijheid. Constant schilderde dieren, vreugde, expressie, maar ook oorlogsleed. Die kunst vol extremen had een boodschap: de wereld moest beter. In 1949 verbleef hij bij mede-Cobra-oprichter Asger Jorn, waar zijn vrouw hem onverwacht voor Jorn verliet, hun dochtertjes meenam, hem met hun zoon achterlatend. Hij ging naar Parijs maar in het atelier dat Corneille en Appel met hem wilden delen, zonder sanitaire voorzieningen, kon hij zijn zoontje van vijf niet laten opgroeien.


Constant wilde zelf niet wonen in zijn Babylon

Constant sloeg nieuwe paden in, Cobra viel uiteen, op expressionistische kleurvlakken volgden geometrische abstracties. Als Cobraschilder spuwde hij op Mondriaan en nu ontwierp hij een kleurenschema voor Gerrit Rietveld in, let op, rood, geel, blauw. Hij wilde ingrijpen in het echte leven en ontwierp meubels en stoffen, vervolgens ruimtelijke constructies, uitmondend in de babylonische wereldbeelden.

Die reis laat het Cobra Museum zien, en ook het Gemeentemuseum wel – met iets te veel dubbelingen. Maar een pre zijn de reconstructies van door Constant ontworpen ruimtes: gekleurde kamers voor Rietveld en voor Aldo van Eyck, zwarte ruimtes waar zijn draadsculpturen als ruimteschepen in lijken te zweven, een wiebelige Ludieke trap in het Gemeentemuseum en een Deurenlabyrinth. Dat doolhof van deuren lijkt een uitnodiging om te spelen en dwalen (muren zijn ook maar beperkend), ook kun je er een symbool in zien voor de chaos die nodig zal zijn om New Babylon te realiseren.

Natuurlijk mag je het ludiek vinden, dat is het, maar kijk ook goed hoe juist een schilder zo radicaal bouwkundig kon ontwerpen. Constant dacht in kleur en ruimte. Niet bouwtechnisch. Zijn maquettes – als je ze zo kunt noemen – hebben soms geen vloeren, lijken opstijgende machines, draaiende wielen, waar geen functionalisme of zwaartekracht bestaat.

Ook dat kwam door de erfenis van de oorlog. Kunstenaars als Constant zagen met lede ogen aan hoe grijs en eentonig de wederopbouwsteden werden en wie beter dan een ex-Cobraschilder kon tegenwicht bieden? Hij tekende alvast bestaande stadsplattegronden in, maar, gaf toe zelf geen babyloniër te zijn. Hij zou er niet kunnen wonen. Dit was voor een andere, toekomstige generatie.

Dat is natuurlijk een probleem. Kunst kan visioenen oproepen, maar hoe breng je ze in de praktijk? Die frictie zorgt voor een pijn die je in beide tentoonstellingen lijkt te voelen. Misschien zag Constant het anders, maar hoe gedetailleerder en realiseerbaarder zijn maquettes werden, hoe harder en grijzer hun bouwstijl. Het zijn bijna boorplatforms. Was dat echt een ideale stad?

Dat doet helaas die andere babylonische vergelijking oproepen: van de Bijbelse toren, met hoogmoed en spraakverwarring, die instortte. Dat is geen reden om het werk als utopisch weg te zetten. Juist nu er een netwerksamenleving bestaat zou Constants grenzeloze wereld gastvrij kunnen zijn voor vluchtelingen en voor ieder ander. Als de mensheid zo ver is: de bouwtekeningen liggen klaar.


Constant
Amsterdam 1920, Utrecht 2005
Constant werd als Constant Anton Nieuwenhuijs geboren op 21 juli 1920 te Amsterdam. Hij was werkzaam als schilder, lithograaf, etser, keramist, tekenaar en sculpteur. Al op vroege leeftijd toonde hij interesse in muziek en literatuur, maar zijn voorkeur ging uit naar de beeldende kunst. In Amsterdam volgde hij een opleiding aan de Kunstnijverheidsschool (1939-1940) en aan de Rijksacademie (1940-1942). Het begin van zijn artistieke ontwikkeling stond voornamelijk in het teken van expressieve landschappen onder invloed van Vincent van Gogh (1853-1890). Ook experimenteerde Constant met de kubistische vormentaal, waarbij Pablo Picasso (1881-1973) en Georges Braque (1882-1963) als zijn grote voorbeelden dienden. In 1946 bezocht hij in Parijs een tentoonstelling van zijn nieuwe inspirator: de Spaanse surrealist Joan Miró (1893-1983). Hier leerde Constant Asger Jorn (1914-1973) kennen, door wie hij later in aanraking zou komen met de leden van de vooroorlogse experimentele Deense kunstenaarsvereniging Høst (1942-1949). De Deense experimentelen waren van mening dat de kunst op een dood spoor terecht was gekomen en vernieuwend moest zijn. Om dit te bereiken moesten de traditionele kunstopvattingen worden losgelaten. Jorn raadde Constant aan een soortgelijke groep in Nederland te beginnen. Toen Constant in 1947 en 1948 Appel en Corneille leerde kennen kon hij in navolging van de Deense Experimentele Groep een Hollandse variant oprichten: de Experimentele Groep in Holland (1948). Het tijdschrift Reflex (1948-1949) was het orgaan van deze groep. Voor het eerste nummer van het blad schreef Constant het beroemde manifest over de dan nog op te richten Cobra beweging. Later in 1948 vertrok hij samen met Appel naar Parijs. Hier zou de Experimentele Groep in Holland overgaan in Cobra (1948-1951), de kunstenaarsgroep die het experiment in de kunst voorop stelde. Ook binnen Cobra vervulde Constant, samen met de Belg Christian Dotremont (1922-1979) en de Deen Jorn, de rol van theoreticus. Zo schreef hij verschillende manifesten en artikelen over een nieuwe, betere maatschappij zonder grenzen aan artistieke vrijheid en creativiteit. Daarnaast stond hij stil bij vraagstukken over de aard van hedendaagse kunst en de maatschappelijke rol van de kunstenaar. Gedurende zijn Cobra periode werd Constant, net als Appel, vooral beïnvloed door kindertekeningen. Hij was op zoek naar vrijheid door middel van creativiteit: spontaniteit tijdens het maakproces was van cruciaal belang. Ook in de jaren ’50 resulteerde dit in kleurrijke voorstellingen met bewegelijke, losse lijnen en fantasiefiguren. Constant experimenteerde graag met vormen en kleuren, met als gevolg dat beschouwers zijn voorstellingen vaak als bijzonder levendig en spontaan ervaren. Terugkerende symbolen in Constants werk zijn het wielmotief en vogels. In de jaren ’60 bracht Constant zijn revolutionaire ideeën over een nieuwe samenleving samen in het project New Babylon (1959-1964), een utopische visie op een wereld waarin de mens vrij was om te spelen en te creëren. Met dit project vond hij aansluiting bij L’Internationale Situationniste (IS) (1957-1969), een internationale avant-garde beweging waarbij ook Jorn aangesloten was. Na het project New Babylon keert Constant weer terug naar de schilderkunst, maar ook in zijn latere werk blijft de rode draad maatschappelijk engagement en vernieuwingsdrang. In de jaren ’70 schilderde hij meer vanuit zijn verbeelding en minder direct vanuit de natuur. Hierbij komen dan meer symbolen en een verhalend karakter opspelen. Tot op de dag van vandaag is het werk van Constant internationaal verspreid over vele museale- en particuliere collecties, zoals het Stedelijk Museum Amsterdam, de Tate Modern in Londen, het Centre Georges Pompidou in Parijs, het San Francisco Museum of Modern Art in Californië en het MACBA in Barcelona.

Pieter T'Jonck
Mark Wigley over Constant Nieuwenhuys' New Babylon : Een stad van onverkend verlangen
De Standaard • 4 Feb 1999 • Dutch
New Babylon, zo noemde Constant eind de jaren vijftig zijn ontwerp van de stad van de toekomst. De ex-Cobra-kunstenaar en architect was daarmee zijn tijd ver vooruit. Hoe ver, blijkt uit de gedegen en rijkelijk gedocumenteerde studie, The Hyper-architecture of Desire van Mark Wigley, Director of Graduate Students aan de Princeton School of Architecture in New York.

In 1972 schreef Rem Koolhaas (zoon van Anton), toen nog een illustere onbekende in de architectuurwereld, voor zijn "eindverhandeling" als student aan de Londonse AA-architectuurschool, een visioen neer met de titel Exodus, or the Voluntary Prisoners of Architecture .

Het werk, tevens inzending voor de Casabella-wedstrijd "Architecture as a Meaningful Environment" in 1972, sloeg bij kenners in als een bom. Het veegde immers de vloer aan met alle destijds hoog in aanzien staande humanistisch-vrome gedachten over een meer leefbare wereld, door kwatongen ook wel bestempeld als "nieuwe truttigheid". (U kent het wel, nette voortuintjes, de meest onwaarschijnlijke schuine dakvormen, en spelende kinderen naast een rustig pijplurkende opa).

Koolhaas daarentegen bestempelde de congestie van de metropool, met zijn koele gebouwen en onbeheersbare chaos als de meest begerenswaardige plek om te leven. Hij zag zijn ultieme metropool als een lijnstad, begrensd door twee ondoordringbare Berlijnse muren, vol Miesiaanse en constructivistische bouwsels. Die stad vormt een concentratiekamp voor vrijwillige gevangenen, die zich voltijds wijden aan de exploratie van elk denkbaar en vooral ondenkbaar genot: een heruitgave van De Sades 100 dagen van Sodom . Ouderdom en ziekte, geschiedenis en tijd zijn er radicaal afgeschaft. Ongeremde agressie en seks zijn er dagelijkse praktijk. Weg met het humanisme oude stijl was alvast een van de polemische boodschappen. Die Koolhaas is ondertussen wereldwijd een van de meest invloedrijke (en niet altijd goed begrepen) architectengoeroes.

Diezelfde Rem Koolhaas maakte in 1966, net voor hij zijn architectuurstudies aanvatte, voor de Haagse Post het interview "De stad van de toekomst" met (ex-Cobra-)kunstenaar Constant Nieuwenhuys. Het interview ging over diens model van een toekomstige wereldstad, New Babylon . Constant was toen al sinds 1958-1959 bezig modellen voor deze stad te ontwikkelen.

Een van de verdiensten van Mark Wigley's boek The hyper-architecture of desire , over Constants New Babylon, is dat je begrijpt dat het hier wellicht om meer dan een toevallige samenloop van omstandigheden gaat. Constant blijkt als kunstenaar, in meer dan een opzicht, de peetvader te zijn van belangrijke architecten als Koolhaas of Archigram, en heeft ook een filosoof als Virilio geïnspireerd. Niet onbelangrijk: precies deze namen worden in de hedendaagse "avant-garde" onder architecten precies deze namen te pas en vooral te onpas geciteerd om een project te legitimeren.

Constant was van huis uit nochtans geen architect, maar beeldend kunstenaar, en lid van de Cobra-groep. Aan het einde van de jaren vijftig verloor hij, zoals veel van zijn tijdgenoten, het geloof in het kunst-object. Wat was dat meer dan handelswaar, alleen maar goed om naar te kijken, maar zeker niet bij machte om tot actie aan te zetten?

Precies in dit aansporen tot een radicaal nieuwe levensstijl lag de enige resterende legitieme bestaansreden voor de kunst, redeneerde Constant. De cultus van de individuele artiest moest daarom worden verruild voor concrete actie, gericht op het uitlokken van radicaal subversieve situaties waarbij de massa verregaand werd betrokken. De nieuwe technologische hulpmiddelen die zich toen al aankondigden, leken het middel op weg naar deze toekomst.

De oprukkende automatisering zou werken op lange termijn immers overbodig maken, wat impliciet de belofte inhield van een wereld waarin privé-bezit zinloos was. Wat kon daarvoor in de plaats komen? Misschien wel een nieuwsoortig nomadisch bestaan, bevrijd van de knellende banden van gezin, godsdienst, werk, volledig gericht op het exploreren van het menselijk verlangen in alle mogelijke vormen.

Constant zag de toekomst als een verhevigde vorm van vakantie. Dan komen tijdsindeling, conventies, vaste relatiepatronen inderdaad tijdelijk op losse schroeven te staan. En ook hier speelde technologie een cruciale rol, als middel om ongekende sensaties op te wekken (de "rave" is minder ver weg dan het lijkt...).

Gevestigde maatschappelijke instituten als godsdienst, gezin en bezit waren uiteraard hinderpalen op weg naar deze nieuwe samenleving. Maar ook de vigerende stedenbouwkundige dogma's waren een blok aan het been. Merkwaardig is hoe Le Corbusier, toch algemeen beschouwd als een boegbeeld van vooruitstrevende stedenbouw en door de weldenkende burgers meer dan eens uitgespuwd als beeldenstormer, door Constant gebrandmerkt werd als een conservatief.

Hij stond daarin trouwens niet alleen: een invloedrijke architectengroep als Team Ten, waarvan Constant het werk goed kende, zou op het tiende CIAM-congres om soortgelijke redenen een openlijke aanval op Corbu lanceren. En de subversieve "situationistische internationale" van de lucide Fransman Guy Debord was tot 1960 "compagnon de route" in de ontwikkeling van Constants gedachtegoed. (Guy Debord vond trouwens de naam New Babylon uit.)

Le Corbusiers stedenbouw, met de overbekende scheiding van de functies wonen, werken, verkeer en ontspanning, hield immers vast aan een maatschappelijke orde die gestoeld was op de klassieke arbeidsdeling, en was voor Constant dus gedoemd te verdwijnen. Constants nieuwe stedenbouw voorzag enkel in eindeloos uitgestrekte, volledig onbepaalde en veranderlijke zwevende ruimtes waarin de nieuwe nomade naar hartenlust kon experimenteren.

Wigley zet, in het voetspoor van Constant, heel precies uiteen waarom het New-Babylon-project "hyper-architecture of desire" is. "Desire" heeft uiteraard betrekking op Constants beeld van het toekomstig nomadendom. De term "hyper-architecture" heeft vooral te maken met de wijze waarop Constant zijn gedachtegoed wou slijten.

In de doorgedreven uitwerking ervan in ijzersterke presentaties, met maquettes, fotomontages, lezingen en polemische teksten, was Constant meer architect dan welke architect ook. In tegenstelling tot beeldende kunstenaars staan architecten met hun projecten altijd in een polemische relatie met de bestaande omgeving. Ze zijn het als het ware aan zichzelf verplicht door tekst en beeld hun positie aannemelijk - en zelfs aantrekkelijker dan het bestaande - te maken. Zonder polemiek valt er, volgens Wigley, nauwelijks over architectuur te spreken. Of iets dan uiteindelijk ook wordt gebouwd, is in se van secundair belang.

Constant bracht die strategie tot een ongekend hoogtepunt: hyper-architectuur! Uiteraard was zijn New Babylon nooit bedoeld als een realistisch project. De voorstellingen ervan zijn echter zo suggestief dat je toch een indringend beeld krijgt van de nomadische jacht op het verlangen in deze wereld. Zijn maquettes zijn ware kunststukjes, ijle metaalstructuren waarin zwevende platen plexiglas vloeren, wanden en daken voorstellen.

Het effect van het plexiglas in de waarneming is cruciaal: door zijn merkwaardige lichtreflecties en semi-transparante karakter worden geen heldere ruimtes gedefinieerd. Je ziet onbepaalde, onduidelijke vormen, waarin een geheimzinnig, onbekend leven schijnt te flikkeren. Hoe het is om erin rond te lopen, kan je alleen van binnenuit beleven. Bijzonder geraffineerde fotomontages zetten dat nog extra in de verf.

In alle opzichten is deze nieuwe stedenbouw het tegendeel van de modernistische obsessie met transparantie: hier heersen weerkaatsing, vertroebeling, gezichtsbedrog, verdubbeling. Eigenschappen die ook het verlangen kenmerken...

De mens is aanvankelijk hoogstens als een schimmige verfspat in deze modellen aanwezig. Pas in de laatste fase van het project, in de jaren zeventig, evoceert Constant in tekeningen de menselijke aanwezigheid in New Babylon. En dan wordt meteen duidelijk dat het hier, in scherpe tegenstelling tot de obligaat-vrolijke figuurtjes in de doorsnee architectuurtekening of utopische voorstelling, niet om een vredige wereld gaat. Geweld, gevaar en permanente onrust zijn endemisch in deze uiterst evocatieve beelden. Ze zijn onmiskenbaar een voorafbeelding van Koolhaas'"City of voluntary prisoners".

Je zou kunnen zeggen dat Constant een wel heel naïeve voorstelling van de op til zijnde maatschappelijke ontwikkelingen had . In zijn New Babylon is de wens inderdaad deels de vader van de gedachte. Je kan je immers moeilijk voorstellen dat de hele westerse wereld op slag alle bestaande zekerheden zou verruilen voor het onzekere, gewelddadige experiment van Constant.

In zijn polemische en voorspellende waarde is New Babylon wellicht een van de sterkste architectuurmodellen van deze eeuw. De ambitie ervan is zelfs vergelijkbaar met de renaissance-onderneming om een nieuwe, perspectivische kijk op de wereld - met al de ideologische, sociale, politieke implicaties ervan - tastbaar te maken.

Constant is altijd blijven onderstrepen dat zijn New Babylon geen utopie was, maar eeb perfect plausibel project gelet op de snelle na-oorlogse technologische en politieke ontwikkelingen. En je kan post factum alleen maar vaststellen dat New Babylon, in zijn ludieke en in zijn unheimische aspecten, verdacht veel lijkt op onze wereld, de radicale wijziging van eigendomsverhoudingen uitgezonderd.

De rol die Constant in zijn wereld toekent aan techniek en elektronica als "triggers" voor ongekende sensaties, is verwezenlijkt in de banale, maar belangrijke, vorm van domotica en elektronica, die een hoeksteen van onze wereld zijn geworden. Of nog: het eeuwig nomadisme dat hij postuleert, is gerealiseerd in de enorme vlucht die het toerisme op het einde van de eeuw heeft genomen.

Nog merkwaardiger is hoe zijn denken op dit ogenblik clichématig gemeengoed is geworden voor een niet onaanzienlijk aantal architecten. De ondertussen eindeloze stroom projecten van oeverloos uitdijende transferia als verkeerswisselaars, stations en luchthavens, met steeds weer hetzelfde deuntje van ongekende nieuwe sensaties, vormt uiteindelijk maar een voetnoot bij dit ene monumentale werk.

Wigley leverde uitstekend onderzoekswerk en schetst op bijzonder heldere wijze de ontwikkeling en relevantie van Constants werk. Het project wordt in dit boek ook uitmuntend en rijkelijk geïllustreerd. Je krijgt een gedetailleerde chronologie van het project, en een nabeschouwing van Constant op de koop toe.

MARK WIGLEY, The hyper-architecture of desire , Uitgeverij 010, Rotterdam, 1.900 fr. Het boek verscheen als catalogus bij een tentoonstelling in het Rotterdamse kunstencentrum Witte de With, gewijd aan "New Babylon". "The hyper-architecture of desire" is verschenen als catalogus bij een tentoonstelling in het Rotterdamse kunstencentrum Witte de With, gewijd aan "New Babylon" en uitgegeven bij Uitgeverij 010, Rotterdam. Prijs : fl. 95.

Constants New Babylon is nog steeds actueel
Tentoonstelling: Constant/New Babylon: The Hyper-Architecture of Desire. T/m 10 januari in Witte de With, Witte de Withstraat 50, Rotterdam. Di t/m zo 11-18u.
Sandra Smallenburg
23 december 1998
In New Babylon rijden alle treinen door tunnels en zijn ook de fabrieken diep weggestopt onder de grond. Het autoverkeer rijdt bovengronds, maar heeft geen hinder van voetgangers. De mensen verplaatsen zich namelijk door langgerekte gebouwen die als grote hangbruggen boven het aardoppervlak zweven. Op de platte daken van deze `sectoren' kunnen vliegtuigen en helikopters landen. New Babylon is geen stad, maar een oneindig architectonisch netwerk dat zich als een tweede huid over de aarde uitstrekt.

Bijna twintig jaar werkte Constant Nieuwenhuys, in Nederland vooral bekend als medeoprichter van de Cobra-beweging, aan zijn revolutionaire urbanistische project New Babylon (1956-1974). Met zijn voorstel voor een humanere leefomgeving, een toekomstige architectuur, reageerde Constant op de doodse, saaie woonwijken die in de jaren vijftig in hoog tempo uit de grond gestampt werden en op het steeds drukker wordende verkeer, dat ook toen al voor opstoppingen zorgde. Constant werkte zijn ideeen uit in maquettes, tekeningen en landkaarten, maar ook in geschriften, manifesten en diapresentaties. Deze zijn nu bijeengebracht in het Rotterdamse kunstcentrum Witte de With, waar architectuurcriticus Mark Wigley een compleet overzicht van het New-Babylonproject heeft samengesteld.

In de toekomst, zo dacht Constant, hoeft de mens nooit meer te werken. Alle arbeid wordt gedaan door machines, zodat iedereen zeeen van tijd overhoudt. Arbeiders zijn niet langer nuttige, producerende wezens, maar kunnen hun creatieve talenten ontplooien, onbeperkt rondreizen en genieten van het ludieke leven. Deze nomadische New-Babylonische mens noemde Constant de homo ludens (de spelende mens) naar het gelijknamige boek van Johan Huizinga uit 1938.

Natuurlijk had dit creatieve volk een inspirerende omgeving nodig. De huidige steden waren volgens Constant ontworpen op functionaliteit en efficientie. Maar waarom zou je zo snel mogelijk van A naar B willen als je toch de hele dag vrij bent? Waarom geen omweg maken en onderweg nog wat sociale contacten opdoen? Om die reden ontwierp de kunstenaar New Babylon als een soort honingraat van boven de grond verheven pieren die met al hun vertakkingen nergens toe leiden.

De bewoners kunnen er zelf hun onderkomen creeren, waar en wanneer ze maar willen. Licht, kleur, geluid en temperatuur in de gebouwen zijn variabel en vloeren, wanden, trappen en loopbruggen verplaatsbaar.

De maquettes zien er veertig jaar na dato nog opvallend hedendaags uit. De lichte, transparante gebouwen doen met hun grote glazen koepels en ingewikkelde stalen constructies denken aan de Amsterdamse Arena of de omstreden Londense Millennium Dome. In de verduisterde tentoonstellingszalen is de science-fiction-architectuur prachtig uitgelicht en lijkt het of de futuristische bouwsels vanuit de ruimte op aarde zijn neergedaald. Alleen de manier van presenteren, met tekeningen, dia's en op de achtergrond een sfeervol jazzmelodietje, komt nu wat gedateerd over. Tegenwoordig zou een dergelijk project prachtig kunnen worden gevisualiseerd door middel van computeranimaties.

Het zijn vooral Constants ideeen die, gezien de huidige ontwikkelingen, nog steeds actueel zijn en die een presentatie in een instituut voor hedendaagse kunst rechtvaardigen. Net als George Orwell in 1948 niet kon voorspellen hoe de toekomst er in 1984 uit zou zien, zo wist ook Constant niet hoe de maatschappij zich zou ontwikkelen. En net als Orwell blijkt Constant op bepaalde punten gelijk te hebben gekregen. De problemen met de infrastructuur zijn nu nijpender dan ooit, steden breiden steeds verder uit, termen als globalisering en nomadisme worden steeds meer gebruikt en de computer heeft een vaste werkplaats inderdaad overbodig gemaakt. Het surfen op de digitale snelweg is zelfs enigszins vergelijkbaar met het richtingloos ronddwalen door Constants fantasie-architectuur.

Dat zijn architectuur leefbaar of zelfs uitvoerbaar was, heeft ook de kunstenaar zelf nooit geloofd.

De vrijheid van tijd, plaats en levensactiviteit die Constant voor ogen had, zal altijd voorbehouden blijven aan een kleine groep mensen. Zoals de oud-Babyloniers dachten de hemel te kunnen bereiken door het bouwen van een oneindig hoge toren, zo was ook New Babylon een mooi idee, gedoemd om te mislukken. Als utopisch concept, als manifest, is New Babylon echter van invloed geweest op belangrijke architecten als Rem Koolhaas en Aldo van Eyck. Het is te hopen dat de tentoonstelling in Witte de With ook de nieuwe generatie architecten kan overtuigen van de blijvende waarde van Constants project.

Provo 4: New Babylon

Author: Martijn Ananar, Erike van Daale, Koen Calliauw, Peter Bronkhorst, Frans Burlage, Pim Dekker, Roel van Duyn, Rob de Groot, Robert Jasper Grootveld and Constant Nieuwenhuys et al.

Book in english language. Martijn Ananar, Erike van Daale, Koen Calliauw, Peter Bronkhorst, Frans Burlage, Pim Dekker, Roel van Duyn, Rob de Groot, Robert Jasper Grootveld and Constant Nieuwenhuys et al. Provo 4: New Babylon, Rob Stolk, Amsterdam, October 1965. 294 x 105 mm, 36 pp. in metallic pink/silver printed wraps. This is the 'New Babylon' themed issue of the anarchist magazine/pamphlet Provo, featuring the famous illustrated essay by Constant Nieuwenhuys of the same name. Condition: creasing and wear to covers, including 10mm closed tear to back cover, and minor separation to staple, closed tear to front cover - subtly repaired by tape on the inside. Contents pages near fine / minor wear. Very good.
Condition of item: Used / Soft cover / Quantity Available: 1
Brief bibliographic description: Specification Title: Provo 4: New Babylon Publisher: Rob Stolk Publication Date: 1965 Binding: Soft cover Book Condition: Very Good
Book's edition year: 1965


De New Babylon - Informatief no. 4 - Edizione Internazionale - 1966

Periodiek op krantenformaat (52 x 32 cm)

Slechts 4 nummers zijn verschenen, dit is het laatste nummer dat verscheen tijdens de opening van de XXXIIIe Biennale van Venetië in 1966 waar werk van Constant tentoongesteld werd in het Nederlands Paviljoen van Rietveld

Tekst in het engels, frans en nederlands, 8 pagina's met foto's, illustraties en een plattegrond van Den Haag als 'stad van de toekomst'

Lay-out van Jurriaan Schrofer 
















MET DANK AAN DE KOUWE KAK Haagse Koffiehuizen ...

$
0
0

The goddesses of Helmut Newton a Pioneer in the Fashion Photography

$
0
0

Helmut Newton - A Retrospective.

Taking over the entire building on Amsterdam’s Keizersgracht, the retrospective of the legendary and supremely influential Helmut Newton (Berlin, 1920 - West Hollywood, 2004), features over 200 photographs, ranging from early prints that rarely go on display to monumental photos.

Catherine Deneuve, Esquire, Paris 1976 © Helmut Newton / Helmut Newton Estate

Newton is responsible for a rich, authentic and complex oeuvre that can be considered one of the most iconic of the 20th century. The works featured in the exhibition are from the collection of the Helmut Newton Foundation in Berlin. Helmut by June, the film made by Newton’s wife June in 1995, will also be screened.

The name Helmut Newton immediately conjures up images for many a photography enthusiast, namely those of long-legged, high-heeled – and usually scantily clad – women, who radiate an unbridled sense of eroticism. It’s certainly true that women play a central, erotic role in Newton’s work. But this is also the reason why his work is often all too quickly and simply pigeon-holed, and why there’s insufficient appreciation of the intrinsic complexity and multi-layered nature of his oeuvre.

Newton took up his camera in the 1950s, but his breakthrough didn’t come until the 1970s, primarily with the striking photographs he produced on commission for French Vogue. The 1970s and early 1980s were characterised by social change. Traditional power relations shifted and it was a period of fervent female emancipation and looser sexual morality. This is all directly represented in Newton’s photography. And it was no accident that Newton was closely acquainted with Yves Saint Laurent and Karl Lagerfeld, fashion designers that played with male-female relations and strived for a new, contemporary female image.

Newton photographed primarily on location and used daring, innovative scripts for his shoots. In his work, he empowers women. Whether they are naked or dressed in a dinner jacket, the women are powerful, seductive, dominant, striking and sometimes nothing less than intimidating. These are women who have freed themselves from subjection or subordination and have taken control. His provocative work can be viewed as an ironic commentary on the decadence of a social class that, to a large extent, is characterised by power and money.

A tremendously gifted photographer, Newton used his impressive technical abilities to recreate that which his imagination called forth. He was all too aware that eroticism, seduction and desire primarily amount to a game of perception and of displaying an unattainable reality. He fully used this for his commercial work that merged seamlessly with the visualization of his personal obsessions. Through the depiction of women and underlying themes such as power, violence, eroticism and desire, his work can be directly linked to themes in surrealism – one of the dominant artistic movements during the interbellum period when he was growing up in free-thinking Berlin.

Newton developed into an extremely successful and influential portrait photographer, who captured all the major names of his time – from film stars to politicians – with his camera. In the 1970s and 1980s, a portrait by Newton was seen as the ultimate proof of success.

Wolford, Monaco, 1995 ©  Helmut Newton Estate / Maconochie Photography 

De godinnen van Helmut Newton, pionier in de modefotografie
Helmut Newton liet krachtige vrouwen paraderen in jarretelles of kruipen op een bed met een paardenzadel op de rug. Controversieel. De modefotografie van nu is schatplichtig aan Newton.
Rosan Hollak
10 juni 2016

Krachtige vrouwen op stilettohakken, de billen hoog, de borsten ferm vooruit. Machtig, intimiderend, dominerend en sexy. Dat zijn de vrouwen van Helmut Newton. Vanaf het moment dat de Duits-Australische fotograaf zich in de jaren zestig van de vorige eeuw in modecentrum Parijs vestigde, begon zijn werk voor bladen als Vogue erotisch en ondeugend te worden.

Hij liet vrouwen paraderen in jarretelles en minieme slipjes, poseren in mannenkleding in donkere steegjes, elkaar op de billen slaan in chique hotelkamers of kruipen over een bed met een paardenzadel op de rug. En uiteindelijk had hij zijn modellen het liefst helemaal naakt, balancerend op hoge hakken. Het resultaat was losjes, erotisch en ondeugend. Dat werd niet altijd gewaardeerd. Tegenstanders verweten hem voyeurisme en seksisme. Voorstanders bewonderden zijn vrije, vernieuwende stijl. Newton kon er alleen maar om lachen. Zijn foto’s waren bedoeld om te verleiden. En de vrouw? Die speelde slechts met de man. Zíj had de macht.

Is de vrouw nog steeds zo machtig?

Nu fotografiemuseum Foam in Amsterdam deze zomer opent met een grote overzichtstentoonstelling van Newton, dringt de vraag zich op: hoe actueel is het werk van deze pionier van de modefotografie? Hoe kijken fotografen uit de mode- en kunstwereld nu tegen het controversiële werk van Newton aan? Is die vrouw nog steeds zo machtig?

„De vrouwen van Newton waren godinnen – onbereikbare, heroïsche wezens. Als post-puber vond ik dat indrukwekkend”, zegt fotograaf Viviane Sassen (43). In de jaren negentig, toen Sassen studeerde aan de Hogeschool voor de Kunsten Utrecht, keek ze geregeld naar het werk van Newton. „Hij was een van de eerste fotografen die ik echt bewonderde. Ik vond dat hij iets mysterieus opriep, beelden die krachtig en poëtisch waren.” Wel stelde ze vragen bij Newtons obsessie voor een bepaald soort sterke vrouwen. „Zijn beelden gaan over macht, seks, dood, en humor. Daar zit veel in, maar het is soms ook eendimensionaal. Als jonge vrouw voel je je er niet echt door gesterkt. Hoe zit het met de zachtere kant van de vrouw? Die zal je bij Newton niet terugvinden.”

„Zijn foto’s waren van die esthetische glamourbeelden van blote, perfecte vrouwen.”

„Ik was anti-glamour en anti-uberfrau”, zegt Anuschka Blommers (46) van fotografenduo Blommers & Schumm. Terwijl Newton een inspiratiebron was voor velen, was zij kort na haar afstuderen aan de Rietveld Academie in 1996 niet met modefotografie bezig. „Ik had niks met het werk van Newton. Zijn foto’s waren van die esthetische glamourbeelden van blote, perfecte vrouwen.”

Meinke ten Have (28), van fotografenduo Meinke Klein, noemt de foto’s van Newton ‘ouderwets’, maar spreekt ook vol lof over zijn werk. „Als je aan vrouwelijk naakt denkt, denk je nog steeds aan zijn foto’s. Zoals Newton de vrouw als femme fatale heeft neergezet, gebeurt dat nog steeds in de modefotografie. Newton heeft een patent op die stijl. Modefotografen nemen daar nu meer afstand van, maar die begeerlijkheid is nog steeds wat mensen willen zien.”

Toen was zijn glamourfotografie baanbrekend

„Je kunt niet om zijn werk heen”, meent ook Kees de Klein (27). „Zijn foto’s beschouwen we nu misschien als een cliché, maar destijds was zijn glamourfotografie baanbrekend.” De Klein en Ten Have zijn slechts indirect door Newton geïnspireerd. „Onze modellen hebben veel meer een eigen identiteit”, zegt De Klein. „Voor ons heeft het geen zin om die super-afstandelijke vrouw terug te brengen in de modefotografie. Die stijl is nu te bekend, maar destijds was het wel interessant dat Newton dat soort foto’s kon maken in een nog vrij conservatieve tijd.”

„Vanaf de jaren negentig werd het beeld van de vrouw eigenzinniger”, meent ook Sassen. „Het begon steeds meer om het individu te draaien.” Het uitdagende van Newton bleef in de modefotografie en werd zelfs normaal – niemand kijkt tegenwoordig meer op van een miniem gekleed Sapph-model of een powerpose van Beyoncé – maar volgens Sassen is de modewereld recent weer in een preutse periode beland. „Als je nu kijkt naar bladen als Dazed of i-D, is de androgyne look weer terug. Er wordt gefotografeerd met zacht licht. Een andere kant van vrouw-zijn wordt benadrukt.”

„Hij beschouwde ze als objecten, je kunt zeggen dat hij ze soms visueel ‘verkrachtte’”

Ze kan zich voorstellen dat vrouwen Newtons werk destijds seksistisch vonden. „Je kunt hem een male chauvinist pig vinden, maar hij was volgens mij echt een liefhebber van vrouwen. Hij beschouwde ze als objecten, je kunt zeggen dat hij ze soms visueel ‘verkrachtte’, maar hij had ook ontzag voor hun kracht. Hij leek me eerder een levensgenieter met een goed gevoel voor humor.”

Humoristisch

Ten Have noemt het werk van Newton eveneens ‘humoristisch’, iets waar ook Blommers zich in kan vinden. „Als ik nu naar zijn werk kijk, heb ik er toch wel bewondering voor. Newton heeft telkens maar weer de kracht gehad om die vrouwen op dezelfde manier voor hem te laten poseren. Daarin schuilt ook een vorm van ironie. Hij heeft bijvoorbeeld een foto gemaakt van een ballerina die wordt opgegeten door een krokodil. Van haar zijn alleen de billen en benen nog zichtbaar. Dat is grappig.”

Niels Schumm noemt Newtons foto’s om een andere reden ‘verfrissend’. „Ze komen uit het analoge tijdperk voordat Photoshop bestond. Zijn beelden zijn daardoor minder perfect dan de modefoto’s van nu. Het zit in subtiele dingen. Sommige vrouwen hebben wallen onder hun ogen, soms hangen de borsten een beetje of zit er een bepaalde schaduw in het gezicht. Dat zoiets bestaat, vergeet je in deze tijd.” Die losheid en tegelijkertijd die perfectie, is ook wat Blommers aantrekt: „Er schuilt een zekere rauwheid in zijn beelden. Vaak is de achtergrond niet perfect. Bij ons zit er ook wel eens een deuk in de achtergrondrol, maar dat is dan een bewuste keuze.” >

Foto Viviane Sassen

Fotograaf Viviane Sassen over ‘Le coeur en skaï mauve’ met model Anna de Rijk voor magazine Double (2010)
„Toen ik net op de kunstacademie zat, maakte ik veel zelfportretten in de stijl van Newton. In die tijd werkte ik ook als fotomodel. Zodoende kwam ik veel in contact met mannelijke fotografen die een male gaze hadden. Ik vond dat vaak ongemakkelijk, want ze vroegen om een opgelegde erotiek die niet aansloot bij mijn eigen gevoelens over mijn seksualiteit en mijn lichaam. Het maken van die zelfportretten gaf me een gevoel van macht en zelfbeschikking.

Het werk van Newton heeft mij altijd gefascineerd. Hij was volgens mij bezig met iets wat mij ook interesseert: het verhullen en onthullen tegelijkertijd. De vrouwen op mijn foto’s kunnen soms heel expliciet hun lichaam tonen, terwijl ze hun gezicht verbergen. Ze laten zich niet helemaal kennen, ook al geven zij zich bloot. Ik houd van dat paradoxale, van de verlegen exhibitionist.

Via mijn fotografie probeer ik een gelaagd beeld te geven van vrouwelijke erotiek. Ik houd ervan het mysterie van de vrouw wat meer in stand te houden. Het meisje op deze foto straalt zowel kracht uit – ze toont een bijna katachtige sensualiteit – maar het beeld is tegelijkertijd verwarrend vanwege de pose die ze heeft aangenomen. Het kan onderwerping suggereren. Maar het is wellicht zelfgekozen, daarin schuilt dan weer haar kracht.”

Foto Blommers & Schumm

Fotografenduo Blommers & Schumm over hun foto van Tanga Moreau uit hun serie voor het magazine The Gentlewoman #2 (2010)
„Helmut Newton nam zijn rol als modefotograaf veel serieuzer dan wij en was daar ook veel beter in. Uit zijn foto’s spreekt overduidelijk een mannelijke fantasie. Newton heeft bijvoorbeeld een foto gemaakt van een vrouwelijke politieagente: zij heeft haar jasje nog aan, maar van onderen helemaal niks. Het is uiteraard zijn eigen fantasie om die vrouw zo in haar blootje te zien staan. Zoiets zouden wij ook kunnen doen, maar dan vanwege het absurde effect.

Ons werk heeft vaak met mode te maken, maar er schuilt ook iets in dat wringt. Een situatie die ogenschijnlijk perfect lijkt maar waar één ding aan is veranderd, waardoor het beeld toch uit zijn context wordt getrokken. Daar is een raakvlak met Newton: veel van zijn foto’s hebben ook een vervreemdende uitwerking.

De manier waarop wij Tanga Moreau hebben gefotografeerd voor The Gentlewoman was ook met die inslag. Als je iemand in bepaalde kleding ergens op straat tegen een stoeprand legt, met een sigaret in de mond, wordt het vanzelf op een subtiele manier absurd.”

Foto Meinke Klein

Fotografenduo Meinke Klein over hun portret van Mieppy Bouw uit de serie ‘1995’ van Tom Nijhuis voor DIS Magazine (2011)
„De vrouwen van Newton lijken altijd zorgvuldig gecast. Ze zijn stuk voor stuk die typische Newton- vrouw: krachtig en met een ultra-vrouwelijk lichaam. Dat gegeven is simpel maar ook sterk. Newton heeft zo zijn eigen stijl kernachtig ontwikkeld. En hij raakte wellicht zelf ook geïntimideerd door zijn modellen.

Wij werken ook graag met sterke karakters en willen overdonderd worden door onze modellen en artiesten. Alleen zoeken we niet naar een ideaalbeeld, we willen de persoon op de foto zelf laten spreken in zijn of haar kracht. Iemand is al cool, of heeft een uitgesproken identiteit, dat is niet iets dat we van buitenaf opleggen.

Voor een afstudeerproject in samenwerking met modeontwerper Tom Nijhuis hebben we een serie portretten van gabbers gemaakt. Dat zijn zeer uitgesproken portretten geworden. Het waren stuk voor stuk heftige meisjes. We hebben ze vastgelegd terwijl we muziek draaiden; ze poseerden in kleding uit de collectie. Dat heeft simpele, directe beelden opgeleverd. Zo kernachtig als Newton de vrouw heeft weten neer te zetten, zo krachtig hopen wij dat met
de gabber te hebben gedaan.”

Wie was Helmut Newton?

Helmut Newton in 1972 tijdens een fotoshoot voor 'Vogue'.

De joodse Helmut Neustädter werd in 1920 geboren in Berlijn, als zoon van Klara Marquis en de industrieel Max Neustädter. Op zijn achttiende vluchtte hij, kort na de Kristallnacht, naar Australië waar hij als freelance modefotograaf begon te werken. In 1946 kreeg Newton de Australische nationaliteit en veranderde hij zijn achternaam. Twee jaar later trouwde hij met de actrice June Brunell. Zij werd zijn vaste assistente en begon, onder de naam Alice Springs, in 1970 een eigen fotocarrière. In 1957 keerde Newton terug naar Europa en werkte onder meer voor de Britse en Australische Vogue. Vanaf de jaren 60 vestigde hij zich in Parijs waar hij aan de slag ging voor de Franse Vogue en tijdschriften als Marie Claire en Harper’s Bazaar.

Vanaf dat moment begon hij in zijn fotografie erotisch getinte scènes te verwerken, die uiteindelijk uitmondden in zijn controversiële ‘Big Nudes’-serie. Newton werkte een halve eeuw aan zijn oeuvre en groeide uiteindelijk uit tot een invloedrijk portretfotograaf. Begin 2004 kwam hij op 83-jarige leeftijd om het leven tijdens een auto-ongeluk. In datzelfde jaar werd in zijn geboortestad Berlijn het Museum für Fotografie geopend waar de fotocollectie van de Helmut Newton Stichting is ondergebracht.





Amstel Brouwerij Amsterdam Holland Company Photography

$
0
0

Amstel Brouwerij Amsterdam Holland- [Amsterdam], [Amstel Brouwerij], 1934 - 32 pp. - Origineel ontworpen geniete papieren omslag - 28,5 x 20 cm. 

Reclame voor Amstel bier

Amstel-bier wordt gebrouwen sinds januari 1872. Toen werd de nieuw gebouwde brouwerij Beiersche Bierbrouwerij De Amstel, opgericht door de heren De Pesters, Van Marwijk Kooy en Uhlenbroek, officieel geopend. Het bedrijf gevestigd aan de Mauritskade te Amsterdam groeide uit tot een internationale onderneming en Amstel Bier tot een internationaal biermerk. De brouwerij bouwde gestaag aan zijn merk.
Vanaf de jaren zestig van de vorige eeuw draait het in de Amstel reclames om mannen en bier en met slogans als 'Dit is de man, dit is z’n bier’ (1967) via 'de drie vrienden’ naar 'ONS BIER’. De slogan '“Dit is de man, dit is z’n bier” was bedacht door copywriter Gregor Frenkel Frank werkzaam bij reclamebureau Prad. In het boek Amstel, het verhaal van ons bier 1870-heden schrijft auteur Peter Zwaal Frenkel Frank zich voor zijn slogan had laten inspireren door een Amerikaanse campagne voor overhemdenmerk Van Heusen (“This is the man, this is his shirt”).
Heel anders dan de affichereclames uit de jaren vijftig waarin juist aantrekkelijke vrouwen het bier aanprijzen zoals het affiche uit 1954 van studio Frits van Alphen. Zij moesten hun seksegenoten overtuigen dat bier drinken ook voor hen is. En er voor zorgen dat het in huis is. Zodat hun echtgenoten onbekommerd verder konden drinken.

Literatuur:
Peter Zwaal. Peter de Brock, Amstel, het verhaal van ons bier 1870-heden, Amsterdam 2010,ISBN 9789059372566
Wilbert Schreurs. Een zondagkind in de reclame. De geschiedenis van Prad, Houten 1994,ISBN 9060176642
Gregor Frenkel Frank. Those were the days, Wormer 2003, ISBN 9789066110199






















Amsterdam the Most Attractive City of the Netherlands ...

$
0
0

'Amsterdam blijft aantrekkelijkste woongemeente van Nederland'
Gepubliceerd: 15 juni 2016 03:16
Laatste update: 15 juni 2016 07:51
 
Amsterdam is van de vijftig grootste Nederlandse gemeenten nog altijd de aantrekkelijkste om in te wonen. Ook in Dordrecht, Arnhem en Eindhoven is het steeds prettiger wonen.
Dat concludeert de Atlas voor gemeenten, een stichting die jaarlijks een rapport publiceert.

Uit het onderzoek dat woensdag is gepubliceerd, blijkt dat Amsterdam, Utrecht en Amstelveen de eerste drie plaatsen bezetten in de top 10. Dat was in 2006 ook al zo, maar ten opzichte van tien jaar geleden is de samenstelling van de top 10 wel iets veranderd.

Nijmegen heeft een plaats weten te bemachtigen ten koste van Amersfoort en Haarlem heeft Den Bosch verstoten van de vierde plaats.

Dordrecht valt nog buiten de top 10, maar geldt als de grootste stijger. Tien jaar geleden stond de stad nog op plek dertig, nu op plaats veertien. Volgens de onderzoekers staan in de lijst met grootste stijgers vooral steden die de laatste jaren flink hebben geïnvesteerd in de kwaliteit van hun binnenstad.

Heerlen
In de Atlas voor gemeenten worden de vijftig grootste gemeenten van Nederland op vijftig punten met elkaar vergeleken. In de nieuwste studie bezet Emmen de laatste plaats. Tien jaar geleden stond Heerlen nog onderaan, maar die stad is opgeklommen naar de 47ste plaats. De grote daling van Hilversum, Delft en Oss is opvallend, zo schrijven de onderzoekers.

Voor het onderzoek wordt onder meer gekeken naar het aantal banen in de buurt, het culturele aanbod en de veiligheid in de stad. Ook de nabijheid van natuur en water is belangrijk. Naast de vaste indicatoren wordt elk jaar naar een ander thema gekeken; vorig jaar was dat 'erfgoed' en dit jaar 'water'.


Door: ANP/NU.nl See for more

 




NDSM Netherlands Dock and Shipbuilding Company Cas Oorthuys Company Photography














 







 



The Rijksmuseum’s new Masters Modern Times. Photography in the 20th Century Amsterdam
























the Oldest Sex Cinema Red Light District Amsterdam Jan-Dirk van der Burg Photography




Meetingplaces 1991 Amsterdam Bart Sorgedrager Photography






Twilight in the Jordaan 1956 Amsterdam Chris de Ruig Photography




Not Café Lehmitz but Public in the Café Nooyer de Jordaan Amsterdam '50s Photography



Meisjes Polaroid Wapperen voor een Speciaal Moment Photography

$
0
0

Wapperen voor een speciaal moment
Foto’s De polaroidfoto is terug. Vroeger was de instantfoto een wonder van snelheid, nu spreekt de directklaarcamera vooral meisjes aan die de tijd nemen om een herinnering tastbaar te maken.
Rosan Hollak
14 juni 2016

Foto's Hannah, Marie en Noor 

Twee vriendinnen bij het zwembad. Koffie met een brownie bij de Starbucks. Drie vingers met verschillende kleuren nagellak. Dit soort foto’s hangt op de koelkast, aan de muur bij het bed, is opgeplakt in agenda’s. De laatste tijd lopen heel wat kinderen op school rond met een witte, roze of blauwe camera.

Ze leggen elkaar vast en wisselen afgedrukte foto’s met elkaar uit. Ook al is de smartphone niet minder populair om foto’s mee te maken, ineens is nu ook de instantcamera – meestal polaroidcamera genoemd – weer terug. „Ik zeg dat iedereen in de lens moet kijken, een beetje naar links of naar rechts moet gaan zitten, en dan maak ik de foto.”

‘Die foto’s zijn best duur, ik ben er heel zuinig mee’



HOE MAAK JE EEN GOEDE POLAROID?

Fotograaf Martijn van de Griendt (46) is sinds eind 2007 bezig met het Polaroid-project Maria. Daarvoor volgt hij een meisje uit Eindhoven en legt haar leven vast. Hoe maak je een goede instantfoto? Martijn geeft vijf tips.

Goed kijken. Doe eerder een stap dichterbij dan achteruit. Ga dicht op je onderwerp staan want emotie is belangrijk.

Let goed op de belichting. Een onderbelichte foto is altijd jammer, een beetje overbelichte foto kan nog wel mooi zijn.

Let op je achtergrond. Als je een mens fotografeert, zorg er dan voor dat er bijvoorbeeld geen lantaarnpaal achter uit zijn of haar hoofd steekt.

Maak niet te veel foto’s. Iedere foto is uniek dus denk goed na voordat je klikt.

Verzin iets origineels. Maak bijvoorbeeld van al je foto’s een kunstwerk.
Noor (11) kreeg een paar maanden terug een Instax Mini 8 voor haar verjaardag. Het is een instantcamera waarmee ze per keer tien direct-klaarfoto’s – formaat creditcard – kan maken. „Die foto’s zijn best duur, ik ben er heel zuinig mee”, zegt Noor. Ze maakt dan ook alleen foto’s van „speciale momenten”. „Soms maak ik eerst een foto met een mobieltje. Als het er dan goed uitziet, maak ik daarna dezelfde foto met mijn camera.” Een geslaagde print fotografeert ze vervolgens weer en zet ze op Instagram. „Maar niet alles hoor, alleen als het echt leuk is.”

Ook Marie (14) bewaart foto’s van „momenten die ze echt wil onthouden”. Voor haar verjaardag kreeg ze een zakformaat printer van Polaroid waarmee ze, via Bluetooth, foto’s print vanaf haar smartphone. „Ik print niet alles uit. Alleen foto’s die bijzonder zijn, voor op mijn kamer, of om aan vrienden te geven.” Deze zomer gaat Marie op vakantie naar Bali, dan wil ze ook haar printertje meenemen. „Ik heb gehoord dat de mensen daar arm zijn en dat ze het heel leuk vinden als je dan een foto geeft.” In haar klas – Marie zit in de tweede van het Montessori Lyceum Amsterdam – heeft niemand een Polaroid-printertje. „Maar er zijn wel zeven kinderen die een instantcamera hebben. Dat is echt heel populair.” Ook bij Noor in de klas hebben meerdere meisjes een Instax Mini. „En veel anderen willen er nu eentje voor hun verjaardag. Je hebt ze in verschillende kleuren. Ik vind de witte heel mooi.”

Een rekwisiet uit het verleden

De polaroidfoto is, sinds de opkomst van de digitale fotografie in de jaren negentig, een rekwisiet uit het verleden. Hij werd alleen nog aangeboden in cafés en restaurants door rozenverkopers. Maar de directklaarfotografie is helemaal terug. Instantcamera’s zijn te koop bij hippe winkels als Lokalinc en Urban Outfitters maar inmiddels ook bij Wehkamp, Hema en via Bol.com. Het bedrijf Impossible in Enschede heeft voor het eerst weer een ouderwetse instantcamera op de markt gebracht. De I-1 is een analoge camera, met het uiterlijk van een oude Polaroid-camera, waarmee acht instantfoto’s kunnen worden gemaakt. Via een app kan de camera groepsfoto’s, selfies of beelden met lange sluitertijden maken. „In de eerste week hebben we er vierduizend verkocht”, zegt Dick Lemmens, directeur van Impossible. „Op dit moment draait de productie in China op volle toeren en worden er tot de herfst nog twintigduizend camera’s gemaakt.”
Het bedrijf Impossible, opgericht door een aantal fanatieke polaroidfans, nam in 2008 een deel van de machines van het Amerikaanse bedrijf Polaroid over in de voormalige fabrieksgebouwen in Enschede. Twee jaar daarvoor had Polaroid de productie van directklaarcamera’s beëindigd. Kort daarop moesten ook de laatste drie fabrieken, die nog films voor de Polaroid-camera’s maakten, worden gesloten. Impossible, dat als bedrijf losstaat van Polaroid, begon al snel weer films te produceren voor de oude instantfotocamera’s. De packs – platte cassettes met acht negatieven met ontwikkelaar – kunnen worden gebruikt voor oude Polaroid-camera’s. Verder worden oude Polaroid-camera’s opgespoord, gerepareerd en met garantie weer verkocht. Het blijkt een succes. In 2015 verkocht Impossible zo’n 27.000 oude Polaroid-camera’s en ruim een miljoen films. „Dit jaar verwachten we een groei van ongeveer 20 procent ten opzicht van vorig jaar”, zegt Lemmens.

De prijzen voor deze Classic Polaroid-camera’s liggen tussen de 110 tot 425 euro en een filmpack kost 20 euro. Geen goedkope hobby dus. „We zijn begonnen voor de echte Polaroid-liefhebber”, zegt Lemmens. „Maar we zien de laatste tijd dat de jeugd zich weer interesseert voor analoge fotografie en de directklaarfilm. Onze concurrent Fujifilm kreeg dat al eerder in de gaten. Vandaar dat zij inmiddels al een hele lijn directklaarcamera’s hebben ontwikkeld.”


Een van de meest populaire camera’s van dit moment is de Instax Mini 8 die in 2012 door Fujifilm op de markt werd gebracht en sinds 2014 ook bij de Hema te koop is. „Instax was al groot in Japan”, zegt Marry Jansen, woordvoerder van de Hema. „Onze designers pikten die trend op, wij hebben die camera gelanceerd in december.” Inmiddels is de Instax Mini opgenomen in het vaste assortiment van de Hema en zijn er meerdere varianten te koop, die allemaal een afdruk van 85 bij 55 millimeter produceren als je op de knop drukt. De films worden in twee pakjes van tien stuks verkocht voor 15 euro. Voor jongeren best een flink bedrag. Toch worden de camera en instantfilms juist onder scholieren veel verkocht. „Bij Instagram kan je een mooie filter over een foto leggen om een retrosfeer te creëren”, zegt Jansen. „Zo’n Instax-fotootje heeft diezelfde stijl: de foto’s zijn vaak overbelicht waardoor iedereen er mooi uitziet. Daarnaast is zo’n directklaarfoto iets tastbaars, je kunt het meteen in een agenda of notitieboekje stoppen.”

‘Ineens zien kinderen de waarde van fotografie’

„Kinderen vinden het fijn dat een foto niet meteen verdwijnt in de telefoon of ergens op internet blijft hangen”, zegt Ruben Lacet. De fotograaf, sinds drie jaar werkzaam bij Impossible, geeft geregeld workshops fotografie aan kinderen uit groep 8 van de basisschool. „Ik had het gevoel: de jeugd mist iets. Ik fotografeer met verschillende soorten camera’s. Maar als je een analoge camera niet kent en ook nooit gezien hebt, mis je een belangrijk onderdeel van de fotografie.” De techniek, kijken en nadenken voordat je klikt.

Wanneer Lacet de kinderen in de klas kennis laat maken met een oude Polaroid-camera, snappen ze in eerste instantie niet hoe het werkt. „Ze willen weten waar het geheugenkaartje in de camera zit. Als ik dan uitleg hoe zo’n analoge camera werkt, en de eerste foto is gemaakt, zie je hoe zo’n groepje gaat kijken hoe het negatief zich ontwikkelt.” Daarna zijn de leerlingen ‘helemaal om’. „Doordat ze iets tastbaars maken, zien ze ineens de waarde van fotografie. Ze leren over de magie van het ontwikkelproces en komen erachter dat, wil je een goede foto nemen, je daar de tijd voor moet nemen.”

Dat Fujifilm, met een veel goedkopere instantcamera, meer aanslaat bij tieners dan de ouderwetse Polaroid-camera vindt hij geen probleem. „Ik juich die ontwikkeling toe. Fujifilm is een concurrent, maar hierdoor leren kinderen wel analoog fotograferen en anders kijken.”

Dat jongeren nu, ondanks de vele mogelijkheden voor digitale fotografie op smartphones en iPads, teruggrijpen op analoge fotografie heeft ook met de tijdgeest te maken, meent fotograaf Martijn van de Griendt. Zelf werkt hij nog geregeld met een Polaroid-camera. „Zo’n foto is iets unieks. Er is er maar één van. Het is een soort kunstwerkje. Ik denk dat kinderen zoiets aanvoelen en in dit vluchtige tijdperk graag iets bijzonders willen maken.”

POLAROID IS DOOD, MAAR POLAROID LEEFT

Polaroid Corporation werd in 1937 opgericht door Edwin Land in de VS en specialiseerde zich in fotografie en optische filters. In 1948 werd de eerste Polaroid Land Camera verkocht. Het bijzondere aan deze, en de daarop volgende camera’s was dat de foto direct ontwikkeld werd. Een gebruiker had meteen een print in de hand.

In 1960 introduceerde Polaroid de eerste camera voor een breed publiek. Later volgde o.a. de Polaroid SX-70, de Polaroid 600-Type en de professionele Polaroid 8×10.

In 2001 ging Polaroid Corporation al eens failliet maar het bedrijf maakte een doorstart. In 2008 ging het weer mis na een fraudeonderzoek bij moederbedrijf Petters Group Worldwide. De laatste drie fabrieken in de Verenigde Staten, Mexico en Enschede sloten in datzelfde jaar.

De huidige eigenaar brengt camera’s, ledschermen, printers en tablets op de markt onder de handelsnaam Polaroid. PLR IP Holdings laat die produceren door andere bedrijven. Polaroid-foto’s kunnen alleen nog met de originele Polaroid-camera’s gemaakt worden. Foto’s die temet andere instantcamera’s worden gemaakt heten instantfoto’s, hoewel ‘polaroid’ al heel lang een soortnaam is.


Premiers naast Echte Mensen Paleis Soestdijk Koos Breukel Photography

$
0
0

Premiers naast echte mensen
expositie Portretfotograaf Koos Breukel maakte op verzoek een expositie voor Paleis Soestdijk. Hij selecteerde foto’s die hij niet eerder combineerde.
Arjen Ribbens
18 juni 2016


Mark Rutte, premier sinds 2010, en Mozhdeh Bahmani Firouzi, In 2011 een Iraanse asielzoekster en inmiddels in bezit van een verblijfsvergunning.


Jan Peter Balkenende, premier van 2002 tot 2010, en Marina Ngombo Zinga, ambassadeur van het Nederlands Brandwondencentrum.

Of hij een tentoonstelling wilde maken voor de Blauwe gang in paleis Soestdijk. Portretfotograaf Koos Breukel (53) wist meteen dat het opdracht met beperkingen was. Boren is immers taboe in de muren van het rijksmonument; hij moest het zien te redden met de twaalf aanwezige schilderijhaakjes.

Toen hij zijn tentoonstelling deze week wilde ophangen, bleken die haakjes geen recht te doen aan zijn tentoonstelling. Ze hingen te hoog en de muren rond de ingelijste etsjes en de jachttrofeeën van prins Bernhard – de koppen van een hert en een antiloop – was verkleurd. Breukel heeft alles maar zo gelaten en en zijn foto’s op de grond tegen de muur gezet. „Best mooi”, zegt hij met een lach.

Bal! is van 25 juni t/m 25 september te zien in en rond Paleis Soestdijk in Baarn, di-zo 10-17 uur, toegang 15 euro. Zie: paleissoestdijk.nl

Breukel is een van de veertig deelnemende kunstenaars aan BAL!, een grote tentoonstelling in en rond Paleis Soestdijk, die volgende week zaterdag opengaat. Samensteller Anne van der Zwaag vroeg de kunstenaars een werk te maken dat betrekking heeft op het paleis en zijn vroegere bewoners, van stadhouder Willem III tot prins Bernhard en prinses Juliana.

De Blauwe gang, zo leerde Breukel, is onderdeel van de zogenoemde Baarnse vleugel, de moderne woonruimte die Juliana en Bernhard lieten bouwen in het voormalige appartement van Anna Paulowna, de Russische echtgenote van koning Willem II. De Blauwe gang verbond de koninklijke slaapvertrekken met de werkkamers van het vorstenpaar. In de gang gingen Juliana en Bernhard, die ruim zestig jaar op Soestdijk woonden, vaak met prominente gasten op de foto.


Wim Kok, premier van 1994 tot 2002, en Jan Hoekstra, deelnemer aan de Volendamse kermis.

Dat gegeven inspireerde Breukel om een verzameling foto’s uit zijn archief te lichten die hij niet eerder gezamenlijk toonde: zijn portretten van de zes nog levende premiers van Nederland, van de onlangs 101 jaar oud geworden Piet de Jong tot Mark Rutte. Deze foto’s combineerde hij met portretten uit zijn archief van onbekende Nederlanders: jongeren, een Iraanse asielzoekster en een baby met het syndroom van Down. De selectie maakte hij samen met zijn vrouw, de antropologe Carlien Huijsmans.

Breukel over die opmerkelijke duo-presentaties: „Politici zijn er in mijn ogen vooral voor de mensen die het moeilijk hebben. Door die relativerende combinaties geef ik de premiers iets van hun menselijkheid terug.”

Koffiezetapparaat

Breukel is al bijna dertig jaar portretfotograaf. Hij had tal van kopstukken voor zijn lens, maar werd vooral bekend door zijn studio-opnamen van mensen die op een of andere wijze door het leven getekend zijn: blinden, aidspatiënten, overlevenden van een vliegramp. Dries van Agt was duidelijk bekend met zijn werk. Toen de oud-premier recent voor hem poseerde, zei hij: „U bent eigenlijk psychiater, makker.”

Ook de sessies met de andere bewindslieden staan Breukel bij. Toen hij Lubbers in diens Rotterdamse flat portretteerde, hielp de oud-premier hem met het sjouwen van zijn foto-apparatuur. Wim Kok poseerde in zijn huis in Osdorp. De PvdA-premier klungelde eerst uitvoerig met het koffiezetapparaat, een bezigheid die hem duidelijk niet vertrouwd was.

Rutte, de enige premier die hij in functie portretteerde, ontmoette Breukel in het Torentje. „Duidelijk de minste foto van het stel. Het gaat bij portretfotografie om de kracht van de ontmoeting, een moment dat er iets gebeurt. De een geeft, de ander neemt. Bij Rutte gebeurde er niet zoveel. Hij kwam niet uit zijn rol.”

Tot Breukels ergernis lukte het maar niet om een afspraak te maken met Jan Peter Balkenende. Net toen hij de moed had opgegeven kwam de CDA-premier naar Breukels studio in Amsterdam. „Volledig op zijn gemak, de aardigste van het stel. Op de foto is hij iets aan het vertellen. Op zijn vingers telt hij de argumenten.”

Het meest ingenomen is de fotograaf met de combinatie van Lubbers en Huckleberry Finn Breukel, zijn jongste zoon. „Beiden zijn smart, ondeugend en op een zelfbewuste manier poserend – totaal verwante zielen.”

SEARCHING FOR YOUR ROOTS Ruins of Europe Foro Romano Lars van den Brink Photography

$
0
0

While travelling through Europe in his trailer, capturing European culture through the lens of his camera, Lars van den Brink came to the following conclusion: it is only in moving slowly and seeing Europe’s nature, culture and the architecture of its many countries flow into one another, that one can see Europe as a whole. Van den Brink sees Europe as more than a straightforward economic and political collaboration between 28 countries.
In his new photography series, Ruins of Europe, he presents European history through the imagery of fifteen ruins: extraordinary places that bring to the surface European history and culture, connecting the past with the present and at the same time reminding us that the present will, one day, become the past. At a time when Europe appears to be splitting at the seams, Lars van den Brink focuses on connections: a shared European history and culture.
A kite festival in Russia, miniature bullfighting in the Basque country, a performance by a brass band in Tirol. In the context of a previous project, ‘A happy day in Europe’, Van den Brink created a photographic record of what it is Europeans do in their free time. This made for a cheerful collection of images portraying people in a variety of curious activities. Following up on the busy hubbub of Europe’s people, Lars van den Brink now focuses on the quiet ruins of Europe and their rich histories.
FOTODOCUMENT
 
ZOEKEN NAAR JE WORTELS
 
Vrij Nederland • 22 juni 2016
'EUROPA IS ZOVEEL MEER DAN DE EU en de bureaucratie in Brussel. Als je met de auto over het continent rijdt, zie je hoe de vegetatie, de culturen en de geschiedenis met elkaar zijn verweven. Je kunt Europa niet zomaar uit elkaar trekken.’ Fotograaf Lars van den Brink reisde in 2014 met zijn gezin een half jaar door Europa. In diezelfde tijd werd het Europees Parlement gekozen, en Van den Brink stond ervan versteld...
Lees verder


Colle Palatino & Foro Romano & Trattoria da Valentino


Iconic Photos of the Vietnam War Photojournalism Photography

$
0
0


Iconic photos of the Vietnam War

Hubert Van Es, a Dutch photojournalist working at the offices of United Press International, took this photo on April 29, 1975, of a CIA employee helping evacuees onto an Air America helicopter. It became one of the best known images of the U.S. evacuation of Saigon. Van Es never received royalties for the UPI-owned photo. The rights are owned by Bill Gates through his company, Corbis.


1960s photojournalists showed the world some of the most dramatic moments of the Vietnam War through their camera lenses. LIFE magazine's Larry Burrows photographed wounded Marine Gunnery Sgt. Jeremiah Purdie, center, reaching toward a stricken soldier after a firefight south of the Demilitarized Zone in Vietnam in 1966. Commonly known as Reaching Out, Burrows shows us tenderness and terror all in one frame. According to LIFE, the magazine did not publish the picture until five years later to commemorate Burrows, who was killed with AP photographer Henri Huet and three other photographers in Laos.


Newly freed U.S. prisoner of war Air Force Lt. Col. Robert L. Stirm is greeted by his family at Travis Air Force Base in Fairfield, California, in 1973. This Pulitzer Prize-winning photograph, named Burst of Joy, was taken by Associated Press photographer Sal Veder. "You could feel the energy and the raw emotion in the air," Veder told Smithsonian Magazine in 2005.


In this 1965 Henri Huet photograph, Chaplain John McNamara administers last rites to photographer Dickey Chapelle in South Vietnam. Chapelle was covering a U.S. Marine unit near Chu Lai for the National Observer when a mine seriously wounded her and four Marines. Chappelle died en route to a hospital, the first American woman correspondent ever killed in action.


A helicopter raises the body of an American paratrooper killed in action in the jungle near the Cambodian border in 1966. Henri Huet, a French war photographer covering the war for the Associated Press, captured some of the most influential images of the war. Huet died along with LIFE photographer Larry Burrows and three other photographers when their helicopter was shot down over Laos in 1971.


 Eddie Adams photographed South Vietnamese police chief Gen. Nguyen Ngoc Loan killing Viet Cong suspect Nguyen Van Lem in Saigon in 1968. Adams later regretted the impact of the Pulitzer Prize-winning image, apologizing to Gen. Nguyen and his family. "I'm not saying what he did was right," Adams wrote in Time magazine, "but you have to put yourself in his position."


 Oliver Noonan, a former photographer with the Boston Globe, captured this image of American soldiers listening to a radio broadcast in Vietnam in 1966. Noonan took leave from Boston to work in Vietnam for the Associated Press. He died when his helicopter was shot down near Da Nang in August 1969.


 This 1965 photo by Horst Faas shows U.S. helicopters protecting South Vietnamese troops northwest of Saigon. As the Associated Press chief photographer for Southeast Asia from 1962-1974, Faas earned two Pulitzer Prizes.


 In June 1963, photographer Malcolm Browne showed the world a shocking display of protest. A Buddhist monk named Thich Quang Duc burned himself to death on a street in Saigon to protest alleged persecution of Buddhists by the South Vietnamese government. The image won Browne the World Press Photo of the Year.


 Associated Press photographer Art Greenspon captured this photo of soldiers aiding wounded comrades. The first sergeant of A Company, 101st Airborne Division, guided a medevac helicopter through the jungle to retrieve casualties near Hue in April 1968.


Mary Ann Vecchio screams as she kneels over Jeffrey Miller's body during the deadly anti-war demonstration at Kent State University in 1970. Student photographer John Filo captured the Pulitzer Prize-winning image after Ohio National Guardsmen fired into a crowd of protesters, killing four students and wounding nine others. An editor manipulated a version of the image to remove the fence post above Vecchio's head, sparking controversy.


Frenchman Marc Riboud captured one of the most well-known anti-war images in 1967. Jan Rose Kasmir confronts National Guard troops outside the Pentagon during a protest march. The photo helped turn public opinion against the war. "She was just talking, trying to catch the eye of the soldiers, maybe try to have a dialogue with them," recalled Riboud in the April 2004 Smithsonian magazine, "I had the feeling the soldiers were more afraid of her than she was of the bayonets."


Legendary Welsh war photographer Philip Jones Griffiths captured the battle for Saigon in 1968. U.S. policy in Vietnam was based on the premise that peasants driven into the towns and cities by the carpet-bombing of the countryside would be safe. Furthermore, removed from their traditional value system, they could be prepared for imposition of consumerism. This "restructuring" of society suffered a setback when, in 1968, death rained down on the urban enclaves. In 1971 Griffiths published "Vietnam Inc." and it became one of the most sought after photography books.


For his dramatic photographs of the Vietnam War, United Press International staff photographer David Hume Kennerly won the 1972 Pulitzer Prize for feature photography. This 1971 photo from Kennerly's award-winning portfolio shows an American GI, his weapon drawn, cautiously moving over a devastated hill near Firebase Gladiator.


Tim Page photographed a U.S. helicopter taking off from a clearing near Du Co SF camp in Vietnam in 1965. Wounded soldiers crouch  in the dust of the departing helicopter. The military convoy was on its way to relieve the camp when it was ambushed.


Associated Press photographer Nick Ut photographed terrified children running from the site of a Vietnam napalm attack in 1972. A South Vietnamese plane accidentally dropped napalm on its own troops and civilians. Nine-year-old Kim Phuc, center, ripped off her burning clothes while she ran. The image communicated the horrors of the war and contributed to growing U.S. anti-war sentiment. After taking the photograph, Ut took the children to a Saigon hospital.

ZEE-RISICO 1915-1940 / J.G.W. van Driel Krol Graphic Design

De Marrons in Suriname: al vóór 1 juli 1863 vrij ...

$
0
0

De Marrons in Suriname: al vóór 1 juli 1863 vrij

1 juli wordt de afschaffing van de slavernij in Suriname en de Nederlandse Antillen in 1863 herdacht. Marrons wachtten niet tot 1863: al sinds begin 18de eeuw stichtten deze gevluchte slaven gemeenschappen in de bossen van Zuid-Amerika. Nergens waren ze met zo veel als in Suriname en Frans-Guyana.
Midden op de rivier draait de kano met het lichaam van een overleden Marron-chief, omringd door dansende en feestende familieleden, een paar keer langzaam een rondje om zijn as. Het is een symbool voor de aarzelingen van de ziel om de overstap naar die andere wereld te maken. En die ziel krijgt daarvoor ruim de tijd. Afhankelijk van hoe belangrijk de overledene was, kunnen de met magie en animistische praktijken overladen begrafenisrituelen van de Marrons tot wel een jaar in beslag nemen. Uiteindelijk volgt een ‘tweede begrafenis’, met nachtenlange dans- en zangsessies, waarbij de ziel definitief wordt ‘weggejaagd’ naar het dodenrijk.

Businenge
‘Marron’ is de verzamelnaam voor gevluchte slaven die al sinds het begin van de achttiende eeuw overal in Zuid-Amerika (en zelfs in de huidige VS) gemeenschappen stichtten in de bosrijke binnenlanden. Nergens waren ze zo talrijk als in Suriname en Frans-Guyana. Volgens fotograaf Nicola Lo Calzo, die ook de tekst schreef in zijn boek Obia, komt dat mede door de extreem zware omstandigheden op de koffie- en suikerplantages en de wrede behandeling van slaven door de Hollandse uitbaters. ‘Businenge’ (of ‘Bushinengue’) werden ze eeuwenlang genoemd, ofwel: ‘bosnegers’ – een naam die inmiddels als beledigend wordt beschouwd. Vanwege dat ‘neger’, vanzelfsprekend. Het uitgestrekte Amazonewoud is voor de Marrons nog altijd gewoon het ‘bos’.

Marrons waren ongrijpbaar voor de koloniale machthebbers en werden vaak gevreesd omdat ze de gevaarlijke jungle zoveel beter kenden. Sommige Marron-gemeenschappen wisten verdragen te sluiten en leefden soms al een eeuw voordat de slavernij werd afgeschaft de facto in onafhankelijkheid. Mede daarom worden Marrons in veel zwarte gemeenschappen gezien als krachtig symbool van verzet tegen de slavernij. Zo liet de Haïtiaanse dictator ‘Papa Doc’ Duvalier recht voor het nationale paleis een standbeeld van de ‘onbekende Marron’ verrijzen.

In Suriname en het aangrenzende Frans-Guyana ligt het anders, betoogt Lo Calzo in Obia. Daar zijn de Marrons geen deel gaan uitmaken van de geschiedenis en mythevorming, maar is hun bestaan deel van de dagelijkse realiteit. In Suriname staan ze onderaan de sociale ladder. Zanger Kenny B. is een Marron. Toen hij in zijn tienerjaren naar Paramaribo verhuisde, werd hij door andere bevolkingsgroepen gediscrimineerd en met de nek aangekeken. Kenny B.’s neef Ronnie Brunswijk was in de jaren tachtig leider van het grotendeels uit Marrons bestaande Junglecommando, dat vanuit het woud streed tegen het bewind van Desi Bouterse. Tijdens de Binnenlandse Oorlog (1986-1992) zochten duizenden Marrons een veilig heenkomen aan de andere kant van de Maroni-rivier – voor hen een levensader die ze al sinds mensenheugenis vrijelijk overstaken, in de administratieve werkelijkheid de grens met Frans-Guyana. De nazaten van de Surinaamse Marrons die daar in kampen werden opgevangen, zijn tot op de dag van vandaag stateloos.

Folklorisatie
Tijdens zijn omzwervingen langs verschillende Marron-gemeenschappen aan beide zijden van de Maroni-rivier, legde Lo Calzo een snel veranderende wereld vast. De zes verschillende groepen Marrons leven er gescheiden van elkaar en zijn niet politiek georganiseerd. Door een proces van ‘folklorisatie’ wordt hun eeuwenoude cultuur weliswaar ogenschijnlijk steeds meer omarmd (er is in Suriname een speciale Dag van de Marrons, waarbij hun rituelen en leefgewoonten onder de aandacht worden gebracht), maar hun manier van leven staat onder druk.

Obia is de term voor het gecompliceerde geloofssysteem waarop de Marron-cultuur is gebaseerd. Daarin is een centrale rol weggelegd voor de granman – een medicijnman of waarzegger. De dieren van het woud worden gezien als boodschappers van de geesten. Krachten vergaar je door middel van rituelen waarbij je vaak in trance raakt en in tongen spreekt.

Het is een oude wereld, die niet goed in de nieuwe past. Vooral jonge Marrons zwichten voor de verlokkingen van de stad en de technologische vooruitgang. Opkomende christelijke bewegingen, met name evangelisten, ontmoedigen actief het geloof in wat zij zien als heidense praktijken. Toch blijven de banden met het erfgoed sterk, vooral tijdens begrafenisceremonieën en de Dag van de Marrons, als uitgewaaierde Marrons terugkeren naar hun dorpen en zich onderdompelen in het oude leven en de oude gebruiken. Dan loopt er diep in het woud opeens een meisje rond in een Marilyn Monroe-shirt, met om haar nek een ketting met het opschrift ‘swag’. Ze is een wandelende spagaat, en hoogstwaarschijnlijk een vooraankondiging van nog veel meer veranderingen.

FOTODOCUMENT
Al voor 1 juli 1863 vrij
Vrij Nederland • 29 juni 2016
Midden op de rivier draait de kano met het lichaam van een overleden Marron-chief, omringd door dansende en feestende familieleden, een paar keer langzaam een rondje om zijn as. Het is een symbool voor de aarzelingen van de ziel om de overstap naar die andere wereld te maken. En die ziel krijgt daarvoor ruim de tijd. Afhankelijk van hoe belangrijk de overledene was, kunnen de met magie en animistische praktijken...
Lees verder














Disneyland Amsterdam Otto Snoek Photography

The Real Somali Pirates Jan Hoek Photography

$
0
0

The 'Real' Somali Pirates

Photographer, Jan Hoek, became infatuated with a small group of men in Nairobi, who pretended to be pirates, even though they had never seen the ocean. During the peak of Somalian hijacks in 2010, Western journalists often travelled to the capital of Kenya instead to interview ex-pirates. It was a much safer way than going to Somalia, where they were prone to be hijacked themselves. Some local guys figured this out and decided to make a living out of fooling the Western media.

FOTODOCUMENT
GEZOCHT: ECHTE NEP­PIRATEN
Vrij Nederland • 6 juli 2016
De avond voor de fotoshoot werden Ibrahim (20) en Amhali (21) opgepakt door de Keniaanse politie. Zonder uitleg werden ze van hun bed gelicht. Ze moesten meekomen naar het bureau. Daar werden ze vastgehouden tot de zon opkwam. Hun ogen zijn waterig als ze aankomen bij de studio. Fotograaf Jan Hoek (1984) werd door het Scheepvaartmuseum gevraagd om een fotoserie te maken over zeerovers. Hij raakte gefascineerd door...

Deze jongens spelen piraatje voor journalisten

De meeste journalisten durven voor een nieuwsverhaal over piraten niet naar Somalië. Zo is er in buurland Kenia een listig systeem ontstaan van fixers die, tegen een vergoeding, zogenaamd echte piraten aanbieden aan media. Fotograaf Jan Hoek legde ze welbewust vast in hun rol.
De avond voor de fotoshoot werden Ibrahim (20) en Amhali (21) opgepakt door de Keniaanse politie. Zonder uitleg werden ze van hun bed gelicht. Ze moesten meekomen naar het bureau. Daar werden ze vastgehouden tot de zon opkwam. Hun ogen zijn waterig als ze aankomen bij de studio.

Fotograaf Jan Hoek (1984) werd door het Scheepvaartmuseum gevraagd om een fotoserie te maken over zeerovers. Hij raakte gefascineerd door een groep mannen in Nairobi die zich voordoen als Somalische piraten, maar in werkelijkheid nog nooit de zee hebben gezien. Verhalen over piraterij doen het goed in het Westen, maar voor journalisten bleek het een lastige klus om een piraat te interviewen. Naar de kustplaatsen van Somalië reizen was er bijna om vragen ontvoerd te worden voor losgeld. Omdat ze wisten dat veel Somaliërs met enig geld naar Kenia gaan, zochten journalisten daar naar ex-piraten. Plotseling doken die overal op en ze vonden het geen probleem om tegen een vergoeding voor de camera te praten. Jamal Osman, een Britse journalist van Somalische afkomst, ontdekte dat dit onmogelijk allemaal echte piraten konden zijn. Een systeem van fixers die zogenaamd echte piraten aan journalisten koppelen, werd blootgelegd. Op diezelfde wijze zocht Jan Hoek zijn ‘real Somali pirates’. Enige grote verschil: Hoek wéét dat hij geen echte piraten voor zijn camera krijgt.

Pinda’s en een aardbeienijsje
Ibrahim en Amhali komen als eersten aan op de dag van de shoot. Voor hen ligt genoeg qat, een plant met een amfetamine-achtige werking, om de hele dag op te kauwen.
‘Mogen we eerst ontbijten?’ vraagt Ibrahim, de jongste.
Ze willen pinda’s en een aardbeienijsje. Dit is de eerste keer dat ze zich voordoen als piraat. Hoek had via de fixers jongens laten auditeren. Naar aanleiding van hun zelfverzonnen verhaal mochten ze terugkomen om te worden gefotografeerd in hun eigen gefantaseerde werkelijkheid.

Ibrahim wrijft in zijn ogen. Als peuter is hij met zijn ouders gevlucht uit Somalië toen daar de burgeroorlog uitbrak. Uiteindelijk wil hij terug naar zijn geboorteland, net als Amhali. Samen maken ze hiphop over mensenhandel en de liefde voor hun vaderland. Als Somaliër is het leven in Kenia zwaar; werk vinden is lastig omdat ze geen officiële status hebben. Dit was ook de reden waarom ze werden opgepakt. Eens in de zoveel maanden is het raak: de politie klopt aan, neemt ze mee en laat ze pas weer gaan wanneer ze worden afgekocht. Voor de agenten een makkelijke manier om wat bij te verdienen, voor de jongens een onontkoombaar gevolg van leven in land waar ze geen status hebben. Veel Somaliërs in Kenia noemen zichzelf moderne hosselaars, de meeste hebben drie verschillende baantjes tegelijk om rond te kunnen komen. Als neppiraat verdien je makkelijk geld, een daghonorarium kan oplopen tot 200 dollar.

De derde neppiraat loopt binnen. Mohammed (23) is gestopt met studeren. Direct vertelt hij over zijn bedachte wereld als piraat. ‘Ik ben gespecialiseerd in het ontvoeren van meisjes, beeldschone meisjes.’
Hij trekt een wenkbrauw op.
‘Op het moment zelf zeggen ze dat ze het niet prettig vinden, maar als ze terugkijken, als ze thuis zijn, dan verlangen ze naar mij.’
De andere jongens verstoppen hun gezicht achter hun handen van het lachen.
‘Met al het geld dat ik verdien als piraat,’ zegt Ibrahim, ‘wil ik het mooiste meisje van het dorp trouwen.’
Weer schateren de jongens.
‘Eentje maar?’ vraagt Mohammed.
Ze bieden tegen elkaar op met hun verhalen, duidelijk genietend van het escapisme.
‘Als piraat waste ik me nooit. Ik was zo vies dat mensen er bang van werden.’
Dan stapt Bashir (46) binnen, de meest beruchte neppiraat van Nairobi. Hij heeft zich onder meer voorgedaan als piraat in een Deense documentaire en in Time Magazine. De jongens zijn direct stil, Ibrahim staat op van zijn stoel, Amhali reikt hem een bosje qat aan.
‘Als je me vraagt wat het afschuwelijkste leven denkbaar is,’ zegt Bashir, ‘dan zeg ik: het leven van een piraat.’

De groepstentoonstelling ‘The Ultimate Sailor’ nog tot 29 september te zien in het Scheepvaartmuseum. De solotentoonstelling ‘New Supermodels’ van Jan Hoek is nog tot 25 september te zien in Stedelijk Museum Schiedam.



Iconograaf van naoorlogs Rotterdam Wederopbouw Kees Molkenboer Photography

$
0
0

Over de wederopbouw

“Het wordt mooi, Rotterdam wordt een mooie stad.” Rotterdam wordt ruim, het zal de allure krijgen van een wereldstad: het snelle verkeer, de brede boulevards, de hoge gebouwen zullen gezamenlijk een sfeer van bedrijvigheid scheppen, die in overeenstemming is met het hedendaagse leven. Gemoedelijk zal het niet zijn, maar we zien op het ogenblik liever een rij glanzende auto’s dan een rijtuig met oude dames en voelen ons beter thuis in een winkel van glas en spiegels, dan in een bedaagde kruidenierszaak, waar de geur van kruidnagelen, zeep en kandij ons aangenaam prikkelt. Rotterdam zal onze stad zijn, de stad van de mens uit de twintigste eeuw.


Rein Blijstra in Het Vrije Volk 13-11-1952
Omslag Hoe zal Rotterdam bouwen? van architect Herman Kraaijvanger uit 1946.
Collectie Paul Groenendijk
Een nieuwe, betere, mooiere stad

Wederopbouw is het begrip dat gebruikt wordt voor de herbouw van Nederland na de verwoestingen van de Tweede Wereldoorlog. In de architectuur en stedenbouw betreft het vooral de periode van 1945 tot ongeveer 1968. Rotterdam is dé Wederopbouwstad van Nederland. Hier is de wederopbouw het best zichtbaar, vooral in het centrum. Door het bombardement van 14 mei 1940 was het hart van de stad verwoest. Maar ook andere steden als Middelburg, Arnhem, Nijmegen en Den Helder werden zwaar getroffen. Rotterdam heeft de wederopbouw het meest rigoureus aangepakt en de nieuwe ideeën over de functionele stad het meest consequent toegepast. Rotterdam stond niet bekend om zijn stadsschoon, dus er werd zoveel geruimd dat er een tabula rasa ontstond voor een nieuwe, betere, mooiere stad.

Rotterdam heeft de wederopbouw het meest rigoureus aangepakt en de nieuwe ideeën over de functionele stad het meest consequent toegepast.


Het monument Aan den slag lijkt geïnspireerd op het socialistisch realisme.
Nationaal Archief/Collectie Spaarnestad/Fotograaf onbekend

Aan den slag

Tijdens de bezetting kwam de wederopbouw niet van de grond. Er kon nauwelijks worden gebouwd. Maar na de bevrijding werd in hoog tempo aan de wederopbouw van stad en haven gewerkt. Op de Coolsingel stond een lichtreclame met de woorden Aan den slag. Rotterdammers weten van aanpakken. K.P. van der Mandele sprak bij de onthulling in november 1945: “Temidden der gedenkplaatsen van onze gevallenen verrijst dit monument, dat oproept tot arbeid. Wij staan voor de grootse taak een nieuwe stad te bouwen. Werkgevers en werknemers zullen de handen ineenslaan en doorzetten. Zij zullen werken en werk scheppen. Moge dit monument een aansporing en een middel tot inspiratie zijn.”

Op de Coolsingel stond een lichtreclame met de woorden Aan den slag. Rotterdammers weten van aanpakken.

Trots

Het enthousiasme over de wederopbouw van Rotterdam was groot. De bouwactiviteiten werden door de meeste Rotterdammers met trots gevolgd. Op de jaarlijkse Opbouwdag waren er allerlei activiteiten en grote stukken in de dagbladen. De Wederopbouwritten van de RET werden druk bezocht.

Vele fotografen maakten in opdracht fotoboeken van het nieuwe Rotterdam: Cas Oorthuys, Ed van Wijk, Kees Molkenboer en Frits Rotgans.

Verder waren er tentoonstellingen als Rotterdam Straks (1947), De Maasstad in de Steiger (1949) en Een stad herrijst (1950) en de vijfjaarlijkse manifestaties Ahoy’ (1950), E55 (1955), Floriade (1960) en C70 (1970). Twee tijdschriften waren volledig gewijd aan de Wederopbouw van Rotterdam: Rotterdam Bouwt! en De Maasstad. Tien en twintig jaar wederopbouw werden begeleid door een boek. Vele fotografen maakten in opdracht fotoboeken van het nieuwe Rotterdam: Cas Oorthuys, Ed van Wijk, Kees Molkenboer en Frits Rotgans. De gemeente liet ook films maken over de Wederopbouw, zoals Houen Zo! en En toch…Rotterdam!. Het gemeentearchief gaf kunstenaars opdrachten om de bouwactiviteiten vast te leggen en liet de fotograaf Jan Roovers de stad fotograferen.




Boekomslag De Schoonheid van ons Land. Het nieuwe centrum van Rotterdam werd in 1959 nog als toonbeeld van schoonheid gezien.
Collectie Paul Groenendijk

Van scepsis naar herwaardering

De euforie over de wederopbouw maakte eind jaren zestig plaats voor scepsis en kritiek. Het nieuwe centrum werd kaal, zakelijk en ongezellig gevonden. Het moest attractiever, socialer en groener worden, met vooral meer woningen en recreatieve voorzieningen. In de jaren zeventig werden Amsterdamse architecten als Piet Blom geïmporteerd om de stad gezellig te maken. Gebouwen uit de wederopbouwperiode werden gesloopt en vervangen door eigentijdse architectuur. Vanaf het eind van de twintigste eeuw ondervindt de wederopbouw een herwaardering. Vele publicaties, tentoonstellingen en manifestaties benadrukken de unieke kwaliteiten van de Rotterdamse wederopbouw. De brandgrens, de grens van het tijdens het bombardement verwoeste gebied, is in de stad gemarkeerd. Diverse gebouwen uit de wederopbouwperiode zijn inmiddels rijksmonument en gerestaureerd. In 2015 wordt 75 jaar wederopbouw gevierd.

Vanaf het eind van de twintigste eeuw ondervindt de wederopbouw een herwaardering.


Iconograaf van naoorlogs Rotterdam

Door EDDIE MARSMAN
In 1948 fotografeerde Kees Molkenboer de Rotterdamse Leuvehaven. Voor- en achtergrond bestaan voornamelijk uit puin, wat rechtop staat, staat in de steigers. De lucht boven het tafereel kun je niet anders dan passend noemen: zwart en dreigend, vol wolken die zwaar weer voorspellen. Toch is het geen deprimerende foto, want dwars door het beeld loopt een waslijn vol vrolijk wapperend wit wasgoed, als een tweede, nieuwe, horizon.

De foto, te zien op een bescheiden (50 foto's) maar hartveroverende expositie in het Historisch Museum Rotterdam, moet een van de mooiste zijn die Molkenboer (1907-1987) maakte van zijn geboortestad, en tegelijkertijd een van zijn meest symbolische. Toch behoort het beeld niet tot de canon van de naoorlogse wederopbouwfotografie. Want die geschiedenis is nu eenmaal vooral een Amsterdamse geschiedenis, geschreven door met name de fotografen van de beroepsvereniging GKf, zoals Oorthuys, Blazer, Klein en Besnyö. Zij waren de fotografen die zich, hoewel gedienstig (die G en K stonden tenslotte voor Gebonden Kunstenaars), ook nadrukkelijk presenteerden op cultureel vlak. Molkenboer daarentegen was 'gewoon' een fotojournalist. Waar zij aan de lopende bank boeken maakten, vervaardigde Molkenboer er slechts één, Stad van Erasmus, in 1952 uitgegeven door de Bezige Bij.

Molkenboer, in Crooswijk geboren als zoon van een stalhoudersknecht, was slager en uitbater van een postagentschap annex bibliotheek voor hij zich aan de fotografie wijdde. Zijn eerste camera spaarde hij bij elkaar met de zegeltjes van De Gruyter. Na zich enkele jaren in het amateurcircuit te hebben geschoold opende hij in 1936 onder de weidse naam International Photopress Office zijn eigen studio waar hij zich toelegde op portret-, architectuur- en persfotografie. Mobil Oil, Diergaarde Blijdorp en Berkels Patent, behoorden tot zijn klantenkring. Als fotojournalist (freelance, wel te verstaan) werkte hij voor De Waarheid, het Handelsblad en het christelijke dagblad De Rotterdammer.

Molkenboer was wat je noemt een zakelijk fotograaf; wat erop moest staan, stond erop, centraal maar weinig nadrukkelijk in beeld en zonder al te veel toegevoegd drama. Het is waarschijnlijk ook de reden dat zijn archief (ruim 42.000 foto's) zo gemakkelijk in de vergetelheid kon raken. Ook Molkenboer zelf moet het idee hebben gehad dat hij 'slechts' verslag deed van wat hij achteraf niet anders dan oud nieuws kon noemen.

Jarenlang lagen zijn foto's in een kelder, waar ze in 1997 uit te voorschijn kwamen. Pas toen bleek de meerwaarde: die zo vanzelfsprekend meegefotografeerde tijd.

Op Molkenboers foto's zwaaien moeders hun kinderen uit voor het schoolreisje, wordt verkeersles gegegeven op het plein voor de oude Schouwburg, worden zeepkistenraces en bakfietsenraces voor slagersjongens georganiseerd. En als er in 1949 verkiezingen zijn, staat er een mensenmenigte voor het pand van het Rotterdamse Parool waar op een reusachtig billboard de uitslagen worden bijgehouden. Zo ging dat toen, dat zie je. Het zijn vooral de details die dat verleden leven inblazen - de wapperende zomerse jurken, de trotse blik van het jongetje dat de verkeersagent mag assisteren, die aandoenlijke bromfietshelm, het gewicht van de slagersfietsen dat zich laat aflezen aan de gespannen benen en armen.

Uiteraard is er vrijwel geen foto waarop niet een bouwput verzeild is geraakt - dit is tenslotte Rotterdam. Kinderen spelen er op de zandsteenblokken die gereed liggen voor de restaurarie van de Laurenskerk, er wordt gevist aan de Oude Binneweg waar door De Vries Robbé & Co weer het een en ander wordt neergezet. En als meneer en mevrouw in 1949 de etalage van het zouist geopende modehuis Gerzon bewonderen, wordt achter hun rug alweer de Amsterdamsche Bank uit de grond gestampt.

Tegelijkertijd met de expositie in het Historisch Museum vindt in het Centrum Beelden Kunst een expositie plaats van Molkenboers boksfoto's. Het zijn vooral publiciteitsfoto's, gemaakt voor de boksschool van Theo Huizenaar. Bep van Klaveren, zijn broers Wim en Piet, Luc van Dam, Arie Veerman, ze werden door Molkenboer voor een geïmproviseerd gespannen laken neergezet. Dat laken was wat te klein voor de foto zodat een trapleuning of een muurtje gewoon mee werd gefotografeerd. Maar wat gaf het. Het ging toch om die tors en die kop, om de uitstraling van de vechtjas. Die konden later wel worden uitvergroot. Voor de expositie zijn de statieportretten, want dat zijn het, weer volledig afgedrukt. Het effect is aandoenlijk: zelfs Bep van Klaveren lijkt ineens een lieftallig Michelinmannetje, dat verzeild geraakt is in een toneelstuk. Of dat Molkenboers bedoeling is geweest valt te betwijfelen, maar aan zijn wederopstanding als iconograaf van de naoorlogse jaren, doet het weinig af.

Zie ook









TOXIC MICRO COSMOS Copacabana Palace - Brazil Peter Bauza / Echo Photojournalism Photography

$
0
0

Peter Bauza / Echo Photojournalism

While Brazil is spending billions on infrastructure to host global sporting events and going through one of its worst political and economic crises undermining the confidence of the people, the world has not noticed the dark side of life there, away from the public gaze, hidden from the international press.
This is the story of Jambalaya, an unfinished but occupied condo, a typical example of the life led by millions of people described as "Sem Teto" (without a roof).  It is also known as Copacabana Palace, a mocking reference to the luxury hotel in Copacabana, Rio de Janeiro.
Here is the life of some 300 families who have found a roof, but in grossly substandard housing.
FOTODOCUMENT
GIFTIGE MICROKOSMOS
Vrij Nederland • 27 juli 2016
De presidente is afgezet, volgens velen op oneigenlijke gronden. Het Zika-virus heerst, er zijn schietpartijen in de favela’s tussen politie en gangs. Er is sociale onrust, er zijn grote zorgen over de veiligheid en er is angst voor terroristische aanslagen. In de aanloop naar de Olympische Spelen in Rio is meermalen geopperd om de hele boel gewoon af te gelasten. Maar dat gebeurde niet, natuurlijk niet, en tenzij...
Lees verder


 
 







Ik heb het Grijs van ons Land geaccepteerd Postzegel Ontwerp Reindert Juurt Draijer (1899-1986) Museum MORE Gorssel

$
0
0

Rein Draijer

Als je de schilderijen van de in vergetelheid geraakte Rein Draijer (1899-1986) bekijkt, denk je niet meteen aan een fluitende schilder. Ook de titels duiden op een wat sombere natuur: "wissel', "kerkhof', "flatgebouw', "avondramen', "mijnhoop'. Op geen van de dertien schilderijen, die bij Galerie Van Kranendonk hangen, komen mensen voor. Maar eigenlijk lijkt het onderwerp er niet echt toe te doen. Uitgekiend kleur- en vormgebruik staan voorop.

“Jullie doen het zo, maar ik vind dit wel aardig”, zo motiveerde Draijer zijn plaats tussen zijn collega's. Een nuchtere relativerende uitspraak van een man die zichzelf omschreef als "een grijze Hollander in een grijze wereld'.

Naast zijn baan als leraar aan de Koninklijke Akademie in Den Haag waar hij van 1937 tot aan zijn pensioen les gaf, is Draijer een van de meest gevraagde postzegelontwerpers geweest. Zijn laatste zegel, een gezicht op Huis ten Bosch, stamt uit 1981. Een van zijn meest kenmerkende zegels, die ook het dichtst in de buurt van zijn vrije werk komt, is een duinlandschap uit de serie Zomerzegels uit 1980. Een voetpad, iets links van het midden, wijst in de richting van de zee, die als een blauw kommetje tussen twee duinen is ingeklemd. Het water vertoont een mooie beeldrijm met een verkeersbord in dezelfde kleur.

Draijers oeuvre is onmiskenbaar Haags: overwogen, esthetisch en vakbekwaam. Drie keer nadenken over een evenwichtige compositie opgezet in lijnen en dan de zaak invullen met kleur, soms op het gortdroge en bloedeloze af. Veel van Draijers aanpak is terug te vinden bij zijn leerlingen als Co Westerik, Peter Struycken en Johan de Haas.

Nederland, Zomerzegel 1975, maximumkaart met foto van Cas Oorthuys

De Begijnhof in Amsterdam werd in 1975 afgebeeld op een zomerpostzegel. De serie bestond uit vier postzegels. De zegels verschenen met een toeslag voor cultureel en sociaal werk. De postzegel met de Begijnhof werd ontworpen door R.J. Draijer en gedrukt in offset door Johan Enschedé. Op de maximumkaart staat een afbeelding van Cas Oorthuys, de fotograaf en ontwerper, die de volgende postzegel voor het Nederlandse postbedrijf zou ontwerpen: de Bevrijdingszegel (1975).

Het Begijnhof aan het Spui in Amsterdam werd in 1346 gebouwd voor de huisvesting van begijnen, een zusterschap van katholieken die als non leefden, maar geen eed aan God hadden afgelegd. De begijnen verzorgden zieken en gaven onderricht aan arme mensen. Van de oorspronkelijke huizen is niets meer over. Er werden later nieuwe huizen gebouwd, die nu zorgen voor een oase van rust in de drukke stad Amsterdam.

R.J. Draijer
Tussen 1950 en 1981 ontwierp Draijer een groot aantal Nederlandse postzegels. Hij blonk uit in landschappen en stadsgezichten.

Reindert Juurt Draijer (1899-1986) studeerde aan de Academie Kunstoefening in Arnhem, waar hij onder meer les kreeg van Jac. Geerlings. Hierna ging hij naar de Academie van Beeldende Kunsten in Den Haag, waar hij een avondopleiding volgde. Hij sloot deze studie af met het diploma MO Tekenen. Draijer zou tot 1974 in Den Haag blijven wonen. De laatste jaren woonde hij in Rijswijk. Draijer gaf van 1937 tot 1963 les aan de Koninklijke Academie van Beeldende Kunsten in Den Haag.

Postzegelontwerper
Rein Draijer was een veelzijdig kunstenaar. Hij was beeldhouwer, kunstschilder en ontwierp een groot aantal Nederlandse postzegeluitgaven: Kerken in oorlostijd (1950), Van Riebeeck (1952), Jubileum 100 jaar Nederlandse Rijkstelegraaf en 100 jaar Nederlandse postzegels (1952), Tentoonstellingszegels I.T.E.P. (1952), Zomerzegel 25 ct met Van Gogh (1954), Bevrijdingszegel (1955), Zomerzegel 7 ct walvisvaarder Willem Barendsz. (1957), Polderlandschap met molens (1962), Rode-Kruiszegels (1963), Zomerzegels (1968), Zomerzegels (1969), Delta-zegel (1972), Zomerzegels 35 en 40 ct (1975), Zomerzegels (1980) en Huis ten Bosch (1981).









Werkmodel voor Zomerpostzegels Nederland 1975, Begijnhof Amsterdam



Postzegel Nederland 1975, Zomerpostzegel, Begijnhof te Amsterdam




Werktekening voor zomerpostzegel 1969, Woonhuis (1924) te Utrecht, G. Rietveld



Presentatiemodel voor de Zomerpostzegels 1969, Woonhuis (1924) te Utrecht, G. Rietveld



Postzegel Nederland 1969, Zomerpostzegel, Woonhuis (1924) te Utrecht, G. Rietveld




Schetsontwerp voor zomerpostzegels Nederland 1980, Merengebied



Ontwerp/werktekening voor zomerpostzegels Nederland 1980, Merengebied



Postzegel Nederland 1980, Zomerpostzegel, Merengebied







Viewing all 1008 articles
Browse latest View live


<script src="https://jsc.adskeeper.com/r/s/rssing.com.1596347.js" async> </script>